Mencius in De Mencius
De Chinese wijsgeer Mencius of Mengzi (372–289 v.C.) wordt gezien als de belangrijkste confucianistische denker na de meester zelf. Net als bij Confucius zijn de filosofische uitspraken van Mencius vooral ook bedoeld om koningen en leiders te voorzien van wijze raad.
Dat alle mensen een zekere natuurlijke goedheid hebben, toont Mencius aan met het feit dat ieder mens die ziet dat een kind in een put valt, geschokt en bezorgd is. Terwijl deze bekommernis niet voortkomt uit het feit dat iemand in een goed blaadje wil komen bij de ouders van het kind of zijn omgeving, noch omdat hij bang is voor kritiek als hij zich niet betrokken betoont.
Mencius merkt op dat ‘de oude koningen’ zo’n hart hadden dat het lijden van anderen niet kon verdragen. En daarmee gaven ze leiding aan een regering die het lijden van mensen niet kon verdragen. Als je zo’n overheid aanvoert die het lijden van mensen niet kan verdragen, dan zou je het rijk kunnen regeren ‘alsof je het in de palm van je hand had’. Drie keer herhaalt Mencius die frase, en voor snelle westerse lezers uit de eenentwintigste eeuw, is dat twee keer te veel. Maar stel je voor dat dit een mantra van de huidige Chinese of Amerikaanse of Europese leiders zou worden, dan zouden ze geen repressie, smerige verkiezingscampagnes of eindeloze reeksen toezichthouders meer nodig hebben. Wij zouden als was in hun vingers zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media