F. Scott Fitzgerald in ‘The Crack-Up’, Esquire Magazine (februari 1936)
Op de door een zware commissie van literatoren samengestelde lijst met beste Engelstalige romans van de twintigste eeuw moest The Great Gatsby van Francis Scott Key Fitzgerald (1896–1940) alleen Ulysses van James Joyce voor laten gaan. Fitzgeralds andere meesterwerk, Tender is the Night, kwam terecht op plaats 28.
Fitzgerald kreeg al snel erkenning als groot schrijver, maar zijn levensstijl maakte dat hij uit geldnood ook veel aan ‘broodschrijverij’ moest doen in tijdschriften als The Saturday Evening Post en Esquire. In dat laatste blad verschijnt in 1936 een buitengewoon openhartig drieluik waarin hij zijn ‘crack-up’ (zenuwinzinking) beschrijft. Als je leest welke symptomen hij heeft, zou je het nu een ‘burn-out’ noemen.
Het citaat komt uit het begin van het stuk, waarin hij uitlegt dat intelligente mensen bijvoorbeeld in staat zouden moeten zijn om aan de ene kant in te zien dat iets hopeloos is, en aan de andere kant toch vastbesloten blijven om het te veranderen. In zijn jeugd ging hem dat prima af, maar na verloop van tijd stortte hij in. Wat je dan verliest is je ‘vitaliteit’, die volgens Fitzgerald van alle natuurkrachten de meest ‘onverwoordbare’ is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media