Camus
Er bestaat geen ware liefde en ware goedheid zonder uiterste scherpzinnigheid.
Albert Camus in De pest (1947)
In de coronatijd werd De pest van filosoof en schrijver Albert Camus (1913–1960) plotseling een bestseller. Camus beschrijft het verloop van de menselijke reacties op het steeds grotere onheil van een dodelijk ziekte. Dat begint met onverschilligheid en ontkenning, om haar dan in wanhoop te gaan bestrijden, om er ten slotte in te berusten. De ziekte zelf is een noodlot, maar het echte kwaad komt volgens Camus bijna altijd voort uit onwetendheid, ‘en goede bedoelingen die niet gestuurd worden door het verstand kunnen evenveel schade aanrichten als boosaardige opzet’. En het goede kan niet zonder gezond verstand.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Leven met je passies komt neer op leven met je pijn.
Albert Camus in Notebooks 1942–1952
Dit is de eerste zin van een van de favoriete passages van Bobby Kennedy, die zich op het werk van Albert Camus (1913-1960) stortte na de moord op zijn broer John F. in 1963. Toen hij vijf jaar later zelf werd neergeschoten had hij volgens Jack Newfield (Robert Kennedy: A Memoir) inmiddels alle essays, toneelstukken en romans van Camus gelezen én herlezen. ‘Hij leerde hem uit zijn hoofd, mediteerde over hem, citeerde hem en veranderde door hem.’ De aantekening van Camus gaat verder met een zin die een belofte inhoudt voor wie zich erop toelegt een ‘opstandige mens’ te worden in een ‘absurd universum’: ‘Als een mens geleerd heeft – en niet alleen op papier – hoe hij zijn lijden alleen weet te dragen, hoe hij zijn neiging om te vluchten overwint, dan hoeft hij niet veel meer te leren.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De mens – bedroefde blinde …
Ellen Warmond, ‘Kleine antropologie’ in Warmte, een woonplaats (1961)
Er bestaat geen noodlot dat niet door verachting kan worden overwonnen.
Albert Camus in De myte van Sisyfus. Een essay over het absurde (1942, 1985)
Wat een reden om te leven wordt genoemd is tegelijk een uitstekende reden om voor te sterven.
Albert Camus in De mythe van Sisyfus (1942)
Ik ga je een groot geheim verklappen, mon cher: wacht niet op het Laatste Oordeel. Dat vindt elke dag plaats.
Albert Camus in De val (1956)
Ook de mensen scheiden iets onmenselijks uit.
De bewustwording van het absurde begint met een ‘door verwondering gekleurde verveling’ bij het alledaagse bestaan van werken, eten en slapen. Die verveling is voorwaarde voor bewustwording: ik moet zelfmoord plegen of een geestelijk evenwicht vinden. Dan word je dertig en je ontdekt dat je deel uitmaakt van de tijd en niet langer verlangt naar morgen, maar dat je lichaam in de greep is van de tijd. ‘Deze opstand van ons lichaam, dat is het absurde.’ Vervolgens stuit je op de ondoorzichtigheid en vreemdheid van de wereld om ons heen, ook dat is het absurde. En dan ontdek je ook de ‘onmenselijkheid’ van de andere mensen, ‘hun betekenisloze pantomime’. Camus verwijst in dat verband naar de ervaring van walging, ‘zoals een modern schrijver het noemt’ (Sartre). Maar het is niet zo dat wij voor onszelf wel kunnen ontsnappen aan het absurde: ‘Het absurde is ook de vreemdeling die ons soms tegemoetkomt in een spiegel of de vertrouwde broer bij wie wij ons toch niet op ons gemak voelen, die wij weerzien wanneer we foto’s van onszelf bekijken.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als ik mij afvraag waaruit ik kan opmaken of een bepaald probleem voorrang verdient boven een ander, dan luidt mijn antwoord dat wij moeten afgaan op de daden waar het ons toe aanzet.
Albert Camus in De myte van Sisyfus. Een essay over het absurde (1942)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media