Descartes
Vóór het ego cogito is er een ego conquiro: ‘Ik verover’ is de praktische fundering van ‘Ik denk’.
Enrique Dussel, geciteerd in Ubuntu – Stroom van het bestaan als levensfilosofie van Mogobe Rasmose (2017)
De Argentijns-Mexicaanse geleerde Enrique Domingo Dussel Ambrosini (1934) is een van de belangrijkste zogenaamde bevrijdingsfilosofen. In het citaat drukt hij, met instemming van de Afrikaanse denker Rasmose, de overtuiging uit dat het kolonialisme niet alleen allerlei maatschappelijke aspecten heeft, maar ook filosofische. Volgens hem gaat er nog iets vooraf aan het fundament van de moderne filosofie van Descartes (‘ik denk, dus ik ben’). De westerse filosofie ‘situeerde alle mensen en alle culturen … binnen haar eigen grenzen als manipuleerbare gereedschappen’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie lange tijd een goede advocaat is geweest behoeft daarom nog niet een betere rechter te zijn.
René Descartes in Over de methode (1637, 1987)
Aan het slot van zijn betoog over de methode van het denken merkt Descartes (1596–1650) op dat hij nog bijna nooit een criticus is tegengekomen die zijn opvattingen strenger of rechtvaardiger beoordeelde dan hijzelf. Bezwaren die ertegen zijn denkbeelden werden opgeworpen had hij zelf vaak allang bedacht. Ook is hem opgevallen dat er in de debatten op de universiteiten nooit nieuwe waarheden worden ontdekt. Daar wil iedereen alleen maar winnen en komt het nooit tot het afwegen van argumenten. Daar vind je dus misschien wel goede ‘advocaten’ van opvattingen, maar nog niet een rechter die tot een wijs oordeel komt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie verdwaald is, moet in de eerste plaats het feit accepteren dat hij verdwaald is.
John Huth, geparafraseerd in René ten Bos in Dwalen door het Antropoceen (2017)
In de ‘Aantekeningen en opmerkingen’ bij zijn boek over het Antropoceen, de nieuwe geologische tijd waarin de aarde verandert onder invloed van de mens, mijmert René ten Bos (1959) over het (ver)dwalen uit de titel. Als je verdwaald bent in een bos schijnt het in één rechte lijn blijven lopen niet de beste strategie te zijn (zoals Descartes dacht). ‘Rechte lijnen zijn iets voor landbouwers en stadsmensen, maar niets voor bosbewoners.’ Volgens Ten Bos (what’s in a name) is de beste manier om uit het bos te geraken, eerst maar eens te wennen aan het bos.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
We zouden ‘het denkt’ moeten zeggen, zoals we ook ‘het onweert’ zeggen.
Georg Christoph Lichtenberg in Sudelbücher
Als je probeert te bedenken waar je gedachten vandaan komen, kun je eigenlijk niet volhouden dat het jouw gedachten zijn. Dan zou je ze namelijk al moeten hebben voor je ze hebt. Georg Christoph Lichtenberg (1742–1799) stelt dat het daarom al te veel is om cogito (ergo sum) te zeggen, zoals Descartes deed om daarmee een onbetwijfelbare grond te vinden. Overigens gaat het in het gedachte-experiment van Descartes in eerste instantie niet om denken, maar om twijfelen. De ervaring van het twijfelen leerde hem dat je aan alles kunt twijfelen (de hele zintuiglijke werkelijkheid), behalve aan het feit dat je twijfelt. En twijfelen is een vorm van denken, dus … Maar als je cogito vertaalt met ‘ich denke’, introduceer je een ‘ik’ die niet de bron van de gedachten kan zijn. ‘Het aannemen, het postuleren van het ik is een praktische behoefte.’ We kunnen immers ook niet beweren dat mijn gedachten eigenlijk de jouwe zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is voldoende de hartstochten aan de rede te onderwerpen, en zodra ze aldus zijn beteugeld, zijn ze soms precies even nuttig als in de mate waarin ze naar het extreme neigen.
René Descartes in een brief aan Elisabeth, 18 mei 1645
Anders dan de stoïcijnen is het volgens René Descartes (1596–1650) niet nodig om ons van de hartstochten te ontdoen. Het zijn volgens hem vaak de ‘grote geesten’, wier denkvermogen zo sterk en krachtig is dat ze de hartstochten, waardoor ze vaak ‘sterker dan gewoonlijk worden overweldigd’, toch weten te overheersen. Overigens moeten we ons dan wel eerst ‘zonder hartstocht’ door de rede laten leiden bij het onderzoeken van ‘de waarde van alle volmaaktheden van geest en lichaam’. Zo kunnen we altijd het beste kiezen, want dan blijkt vaak dat we ons bepaalde volmaaktheden moeten ontzeggen om over andere te kunnen beschikken. Maar als we onze prioriteiten eenmaal op orde hebben, kunnen we de hartstochten benutten om ze ons aan de teugels van de rede des te sneller naar het goede te leiden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zonder hersenen geen bewustzijn en zonder geslachtsdeel geen seksualiteit; maar het bewustzijn huist even min in de hersenen als de seksualiteit in het geslachtsdeel.
Zoals het een homo universalis betaamt, hield de Nederlandse schrijver Harry Mulisch (1927–2010) zich behalve met romans, poëzie en toneel ook bezig met politiek, filosofie, wetenschap, metafysica en mystiek. In dat verband stelt hij vast het nu van een mens niet voor zijn hele lichaam geldt, want een zenuwprikkel verplaatst zich met een bepaalde snelheid door de vezels. Wie zijn teen stoot, wordt dat pas later gewaar.
Maar bevindt het nu zich dan in de hersenen? Ook daar nemen de signalen de tijd om van de ene naar de andere plek te komen. De Franse denker René Descartes (1596–1650) dacht dat het middelpunt van de hersenen, daar waar lichaam (res extensa) en geest (res cogitans) elkaar treffen, zetelde in de pijnappelklier. Maar ook die klier zou weer een middelpunt moeten hebben, ‘zodat men eindigt met een mathematisch punt zonder uitbreiding, waarmee het eigen lichaam van top tot teen verdwenen is in het verleden’.
Zo komt Mulisch tot een voorstel dat aanvangt met het citaat. Tijdens het orgasme verdwijnt de ‘zelfafstand’ van het bewustzijn, maar verandert ook het lichaam in een ‘immateriële gloed’ in ‘één ongebroken nu’. ‘Dat meta-ik is [de mens] pas werkelijk zelf, en in die hoedanigheid kan hij dan zelfs samenvallen met een ander en zo een derde maken.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosoof is geen redekunstenaar, maar de wetgever van de menselijke rede.
Immanuel Kant in Kritik der reinen Vernunft (1781)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.
Als je je huis wilt herbouwen, is het niet voldoende om het af te breken, materiaal te bestellen en een architect en een aannemer in te huren, je moet ook zorgen voor tijdelijke, vervangende woonruimte. Dit is volgens René Descartes (1596–1650) vergelijkbaar met de situatie waarin hij zich bevindt nu hij is begonnen methodisch te twijfelen aan alles wat hij dacht te weten, om zo een fundament van zekere kennis op te bouwen. Als de rede hem zou verplichten zijn oordeel tot die tijd op te schorten, zou hij geen beslissingen meer mogen nemen en niet meer kunnen handelen. Daarom ‘bedenkt’ hij een voorlopige moraal, die bestaat uit slechts enkele leefregels. Om te beginnen besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid. Zijn tweede stelregel is om ‘zo standvastig mogelijk en zonder aarzelen eenmaal begonnen handelingen te voltooien’. Het citaat heeft betrekking op de derde leefregel: ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen.’ Je moet bijvoorbeeld niet gezond willen zijn als je nu eenmaal ziek bent, en je niet laten kwellen door spijt dat je niet de koning van China of Mexico bent.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ieder ‘ik’ is de vijand en zou de tiran willen zijn van al de andere.
Pascal in Gedachten (1669)
De ziel heeft geen geslacht.
Christina van Zweden in Christine de Suède et le cardinal Azzolino: lettres inédites (1666-1668) (uitgegeven in 1899)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De beweging is on- / veranderlijk
Jules Deelder in Het graf van Descartes (2013)
Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.
René Descartes in Over de methode (1637)
Hypotheses non fingo
Isaac Newton in Philosophiae Naturalis Principia Mathematica (1687)
De WARE NATUURKUNDE verheft sig soo verre, dat sy selfs een soorte van GODTGELEERTHEID word.
Bernart Nieuwentijt, Gronden van Zekerheid (Amsterdam, 1720, p. 229)
Als een cartesiaan zich in de klauwen van een tijger zou bevinden, zou hij duidelijk beseffen welk een scherp onderscheid dat beest tussen zijn ik en niet-ik maakt.
Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1840, 2010, p. 148)
Cynici die zich begerig op het werk van Schopenhauer storten om hun amoraliteit te legitimeren, komen bedrogen uit als zij ontdekken dat Schopenhauer nota bene het medelijden als ‘enige echte morele drijfveer’ opvoert. Een van de vele argumenten die hij daarvoor heeft, is dat het medelijden ook ‘de dieren in bescherming neemt’. De wreedheid en barbarij jegens dieren in het Westen wordt filosofisch gefundeerd door Descartes ‘als een noodzakelijke consequentie van zijn dwalingen’. Dat leidt tot onzinnige gedachten als zouden dieren geen bewustzijn van zichzelf hebben. ‘Om zulke smakeloze beweringen te logenstraffen, hoeft men alleen maar te wijzen op het ingewortelde egoïsme van elk willekeurig dier.’ Zo kan een cartesiaan zich dus van de onjuistheid van zijn ideeën laten overtuigen door een tijger in het wild op te zoeken …
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Respondeo etsi mutabor. (Ik antwoord, al verander ik daardoor.)
Eugen Rosenstock-Huessy in Out of Revolution: Autobiography of Western Man (1938)
Emoties dienen om onze belangen te behartigen.
Vroeger sprak men over gevoelens als ‘passies’, het uit het Grieks afkomstige woord dat benadrukt dat het gaat om dingen die ons overkomen (passief). In 1632 introduceerde Descartes daarnaast het woord émotion, afgeleid van het Franse woord émeute, dat ‘oproer’ betekent. Ook hiervoor geldt dat het wijst op de ‘wanorde’ die de passies bij mensen teweegbrengen. Maar voor psycholoog Frijda is het woord ook geschikt omdat het duidelijk maakt dat veel gevoelens te maken hebben met dat we iets willen doen of niet doen. De moderne psychologie zag emoties lange tijd als een soort aandoeningen, los van denken en handelen. Van Sartre (Magie en emotie, 1939/1966) leerde Frijda dat emoties altijd betrekking hebben op de omgeving van het individu en dat ze altijd het karakter hebben van een gekleurde waarneming. Emoties dienen een of ander belang dat wij als individu hebben. ‘En dat doen ze doordat ze onze relatie veranderen tot het object dat de emoties oproept – vrees, bijvoorbeeld, moet ervoor zorgen dat je ergens niet mee te maken krijgt. Dat relationele aspect, dat is wat er in die verandering in gedragsbereidheid tot uiting komt.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De Ander is de verzwegen vooronderstelling van het Cartesiaanse cogito.
Als je over de mens, het bewustzijn of de geest begint te praten, veronderstel je al dat die bestaan, want zonder (mede)mens, bewustzijn of geest kan er niet worden gepraat. Het bestaan van het bewustzijn (van de ander) kun je daarom ‘absoluut evident’ noemen. Psychologen die het gedrag van hun onderzoeksobjecten als ‘bewusteloos’ of ‘onbewust’ beschouwen, veronderstellen dat bewustzijn nog altijd wel bij hun vakgenoten als ze het over ons, zielloze schepsels, hebben. Er is een filosoof nodig om hen op deze fundamentele fout te wijzen. Of een kritische collega als Kouwer.
‘Evident’ betekent zoveel als ‘vanzelfsprekend’ en ‘absoluut’ betekent hier: onafhankelijk van wie er praat en wanneer. Een van de bekendste filosofische ‘evidenties’ is de zekerheid waarop de twijfel van Descartes uiteindelijk stuit: ‘ik denk dus ik ben’ (cogito ergo sum). Dit individuele bewustzijn (subject) was daarna lange tijd het referentiekader van het moderne denken. Maar ‘cogito’ zou je volgens Kouwer moeten opvatten als een ‘(mede)menselijke bezigheid’ en het ‘sum’ als ‘er zijn’. Niet alleen ik ben, maar ook de ander is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ik besefte (…) dat het lezen van elk goed boek een soort gesprek is met de schrijver ervan, en dus met de meest voortreffelijke mensen uit het verleden, ja men zou kunnen zeggen, een geleerd debat waarin ze ons hun beste denkbeelden meedelen.
Descartes was leerling aan een van de beroemdste scholen van het Europa van zijn tijd: het in 1604 door de jezuïeten gestichte Collège Henri IV. Hij had ‘waardering’ voor wat men hem daar leerde aan talen, geschiedenis, welsprekendheid, literatuur, moraalleer, theologie, rechtsgeleerdheid, geneeskunde en dergelijke. En ook de filosofie die er werd onderwezen is volgens hem niet zonder belang, onder andere omdat die de mens in staat stelt ‘de bewondering te oogsten van wie minder geleerd is’. Maar uiteindelijk brachten zijn opleiding, boeken, reizen et cetera Descartes tot de overtuiging dat hij slechts heel veel verschillende, vaak tegengestelde ‘meningen’ was tegengekomen. Om de waarheid te vinden kon hij beter helemaal opnieuw beginnen door alles in twijfel te trekken. Maar als je je voorstelt dat alles wat je ooit gedacht hebt niet waar is, weet je tegelijk één ding zeker. Om dat te kunnen denken moet er namelijk ten minste iets zijn wat denkt. En dat brengt Descartes tot een eerste waarheid, niet als een redenering, maar als een helder en onmiddellijk inzicht: ‘ik denk, dus ik ben.’
Velen die met Descartes het ‘geleerde debat’ zijn aangegaan, moesten deze waarheid eerst uitbreiden tot ‘ik lees, dus het boek van Descartes en ik bestaan’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een gedachte komt wanneer ‘hij’ wil, en niet wanneer ‘ik’ wil.
Er zijn ‘onschadelijke zelf-observatoren’ met als bijgeloof dat er zoiets bestaat als een ‘onmiddellijke zekerheid’, zoals ‘ik denk’ (Descartes) of ‘ik wil’ (Schopenhauer). Maar we moeten ons volgens Nietzsche (1844-1900) eindelijk eens van die ‘verleiding door woorden’ losmaken. Het is een bijgeloof, want een onjuiste voorstelling van de feiten, dat logici zeggen dat het subject ‘ik’ de voorwaarde is voor het predicaat ‘denk’. ‘Hét’ denkt en dat het daarbij om een ‘ik’ gaat, is slechts een aanname. Maar eigenlijk moet je nog een stap verder gaan, want met dat ‘het’ ben je de gebeurtenis van het denken ook al aan het uitleggen. Men denkt veel te simpel dat je vanuit de vaststelling dat denken een handeling is, moet afleiden dat er dan iets moet zijn dat handelt. Vroeger zochten natuurkundigen ook naar de ‘kracht’ in een stukje materie, een atoom. En ga maar na: waar komen je gedachten vandaan? Je bent er alleen maar verantwoordelijk voor ‘waar ze naar toe gaan’: welke woorden je ervoor kiest en of je ze uitspreekt of niet.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media