Epicurus

Sommige verlangens zijn natuurlijk en noodzakelijk; andere natuurlijk maar niet noodzakelijk; weer andere zijn natuurlijk noch noodzakelijk.

Epicurus

Volgens Alain de Botton in De troost van de filosofie behoren geldzorgen tot de levensproblemen waarbij filosofie je kan bijstaan. Daartoe baseert hij zich op het denken van Epicurus. Diens onderscheid tussen verschillende soorten verlangens kan ons helpen om te bepalen wat noodzakelijk is om gelukkig te worden en waar we ook wel zonder kunnen. Dan blijkt dat behalve van enkele basisvoorzieningen (voedsel, onderdak, kleding) geluk vooral afhangt van complexe psychologische ‘bezittingen’ als vrienden, vrijheid en nadenken. Dat nadenken is vooral belangrijk om na te gaan wat de bronnen van angst zijn – dood, ziekte, armoede en bijgeloof – zodat je weet hoe je daarmee om moet gaan. Als natuurlijke verlangens die echter niet noodzakelijk zijn beschouwt Epicurus zaken als een mooi huis, een privébadhuis, banketten, bedienden en vis en vlees (!). Verlangens waar je heel goed van af kunt zien zijn die naar roem en macht, want die zijn noch natuurlijk noch noodzakelijk. Welke van uw verlangens zet u in welke kolom van deze tabel?

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Het is beter om een onbevredigd mens te zijn dan een bevredigd varken, beter om een onbevredigde Socrates te zijn dan een bevredigde dwaas.

John Stuart Mill in Utilisme (1863, 2020)

In zijn verdediging van het utilisme als basis voor morele oordelen trekt de Britse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) van leer tegen de tegenstanders van die doctrine die al vanaf de eerste formuleringen daarvan, door onder meer Epicurus, de aanhangers van het nuttigheidsbeginsel beschimpen. Anti-utilisten vinden de veronderstelling dat het leven geen hoger doel heeft dan genot armoedig en verachtelijk, ‘als een doctrine die alleen zwijnen past’. Maar dan vergissen zij zich deerlijk in de term ‘genot’ of ‘genoegen’. En juist zij stellen de menselijke natuur in een vernederend licht, want mensen ‘hebben vermogens die verheven zijn boven de dierlijke begeertes, en wanneer zij zich daar eenmaal bewust van zijn, beschouwen ze iets niet als geluk als dat die vermogens geen voldoening geeft’. Daarbij denkt Mill aan de genoegens van het verstand, de gevoelens en de verbeelding én aan morele gevoelens. ‘En als de dwaas, of het varken, er anders over denkt, komt dat omdat zij alleen hun eigen kant van de kwestie kennen. De andere partij in de vergelijking kent beide kanten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Van alle middelen tot volledig levensgeluk die de wijsheid ons verschaft, is het verwerven van vriendschap verreweg de belangrijkste.

Epicurus

In het dagelijks spraakgebruik is ‘epicurisch’ ‘ge­not­zuch­tig, weel­de­rig, wel­lus­tig, zwel­gend’ gaan betekenen. Dat doet de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.Chr.) geen recht, want in werkelijkheid hield hij zich bezig met de vraag wat je nodig hebt voor een gelukkig leven. Hij beantwoordde die vraag weliswaar met ‘genot’, maar daarbij ging het zeker niet (uitsluitend) over het zinnelijke genot van dure spijzen of verfijnde erotiek. In het huis dat hij betrok met een stoet vrienden werd weliswaar ook samen gegeten en gedronken, maar ook veel gepraat. Zelf was hij wat eten betreft de soberheid zelve, hij gaf de voorkeur aan water boven wijn en at niet veel meer dan wat brood, groenten en olijven. Voor hem was het veel belangrijker dat je nooit alleen at. ‘Want zonder een vriend is ons leven het voederen van een leeuw of een wolf.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Bezonnenheid vormt het grootste deel van het geluk

Sophokles geciteerd in Arthur Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn (2011, p. 25)

Als de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788–1860) zich verspreid in zijn geschriften waagt aan het formuleren van een ‘geluksleer’ dan valt die in twee delen uiteen: regels voor onze houding tegenover onszelf en voor onze houding tegenover anderen. Daaraan voorafgaand moet je volgens hem nog wel nader formuleren waar het geluk, waar die leer toe dient, precies in bestaat:

  1. opgewektheid, een gelukkig temperament;
  2. lichamelijke gezondheid, die haast een noodzakelijke voorwaarde is voor 1., en die bevorderd wordt door ‘dagelijks minstens twee uur kwieke beweging in de frisse lucht’;
  3. geestelijke kalmte (en in dat verband citeert hij Sophokles over de ‘bezonnenheid’);
  4. (een zeer kleine hoeveelheid) uitwendige goederen, namelijk alleen de volgens Epicurus natuurlijke en noodzakelijke (bijvoorbeeld een minimale hoeveelheid eten en drinken).

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

Zelfbewustzijn is een schitterend geschenk … maar we betalen er een hoge prijs voor: de wond van de sterfelijkheid.

Irvin D. Yalom in Tegen de zon inkijken (2008)

Voor de Amerikaanse existentieel psychotherapeut Yalom is het besef dood te moeten gaan de grootste ‘levenszorg’. Alles wat hij ooit heeft bedacht om zijn patiënten én zichzelf daarmee te leren omgaan heeft hij bijeengebracht in Tegen de zon inkijken.

Aan de ene kant meent Yalom dat het besef van sterfelijkheid kan zorgen dat we ons leven veranderen om later geen spijt te krijgen. Hij sluit daarvoor aan bij onder andere Heidegger, die meende dat je alleen authentiek kunt leven als je de angst voor de dood toelaat. Maar volgens Yalom kunnen we ons niet op elk moment van ons leven ten volle bewust zijn van die verschrikking. Dat zou net zoiets zijn als proberen ‘tegen de zon in te kijken’. Daarom moeten we methoden verzinnen om die angst voor de dood te temperen, al zullen we die nooit volledig kunnen temmen. Een van de manieren die hij (ook zijn patiënten) aanraadt is (klassieke) filosofen lezen voor wie filosoferen vooral leren te sterven is, zoals Epicurus en Seneca. Zij ‘verzorgen’ de wond van de sterfelijkheid.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.

Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)

Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.

We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De fysieke kant van de dood betekent weliswaar ons einde, maar de idee van de dood is onze redding.

Irvin D. Yalom in Tegen de zon inkijken (2008)

De vier ‘levenszorgen’ waar volgens de Amerikaanse existentieel psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931) ieder mens mee te kampen heeft zijn sterfelijkheid, vrijheid, isolement en zinloosheid. Zelf wordt hij het meest geplaagd door angst voor de dood. Alle ideeën die hij in de loop der tijd heeft ontwikkeld om zijn patiënten én zichzelf te leren omgaan met het gegeven dat aan ieders leven een einde komt, heeft hij bijeengebracht in Staring at the Sun – Overcoming the Terror of Death (vertaald als Tegen de zon inkijken). Daarin maakt hij onder andere veel gebruik van de gedachten van zijn favoriete filosofen, zoals Nietzsche, Schopenhauer, maar vooral Epicurus, die zei: ‘Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.’ Voor Yalom een geruststellende gedachte.
In het citaat wijst hij op een andere manier om doodsangst te overwinnen. De gedachte aan de onvermijdelijkheid van de dood kan ons namelijk ook de ogen openen en ons aanzetten ons leven voller te leven, om er ‘het beste van te maken’, zodat we geen spijt hebben als het eenmaal zover is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van de filosofie uitstellen, en laat ook niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn.

Epicurus in Brief aan Menoikeus

De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) wordt gezien als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Maar bij hem betekent dat niet de bevrediging van verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
De brief begint met de geciteerde oproep tot ‘een leven lang filosoferen’. De reden dat wij nooit mogen stoppen met het vergaren van wijsheid is volgens Epicurus dat wij van jong tot oud voortdurend bezig moeten zijn met het onze geestelijke gezondheid. Voor Epicurus is filosofie dus een soort zelftherapie waar nooit een einde aan komt. Daarbij gaat het om het te boven komen van psychisch lijden, maar ook om een positief omschreven doel: ‘Wie beweert dat de tijd om te filosoferen nog niet is aangebroken, of dat deze tijd al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor het geluk of dat die tijd al voorbij is.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Positief en volkomen geluk is onmogelijk, alleen een relatief minder pijnlijke toestand mag worden verwacht.

Arthur Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn (2011)

Als de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788–1860) zelf zijn plan voor een ‘eudaimonologie’, een geluksleer, had uitgevoerd dan was dit zijn eerste stelling geweest. Nu is dat achteraf gebeurd in de vorm van vijftig leefregels die Arthur Volpi ontleende aan het gepubliceerde en ongepubliceerde werk van de aartspessimist.
Het besef dat een ‘relatief minder pijnlijke toestand’ de hoogst haalbare vorm van geluk is, draagt volgens Schopenhauer zelf ook bij tot meer welzijn. Daar hoort dan nog het tweede besef bij: de middelen om die toestand te bereiken, liggen slechts ‘in heel beperkte mate in onze macht’.
Zijn geluksleer zou dan in twee delen uiteengevallen zijn: regels voor onze houding tegenover onszelf en voor onze houding tegenover anderen. Daaraan voorafgaand moest nog het doel worden geformuleerd: waarin bestaat het mogelijke menselijke geluk? Zijn antwoord, in het kort:
1. opgewektheid, een gelukkig temperament;
2. lichamelijke gezondheid, die haast een noodzakelijke voorwaarde is voor 1., en die bevorderd wordt door ‘dagelijks minstens twee uur kwieke beweging in de frisse lucht’;
3. geestelijke kalmte (‘Bezonnenheid vormt het grootste deel van het geluk’ – Sophocles);
4. (een zeer kleine hoeveelheid) uitwendige goederen, namelijk alleen de volgens Epicurus natuurlijke en noodzakelijke.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosofie geneest menselijke ziekten, ziekten veroorzaakt door onjuiste overtuigingen.

Martha Nussbaum in Therapy of desire – Theory and practice in Hellenistic ethics (1994)

Net als bijvoorbeeld Epicurus en Wittgenstein ziet de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (geb. 1947) de filosoof in de eerste plaats als een behandelaar die de mens van verkeerde denkbeelden moet afhelpen. Zoals een arts geneesmiddelen voorschrijft om het lichaam weer gezond te maken, zet de filosoof redeneringen in om de ziel te helen. Sterker nog: je moet een filosofie beoordelen op haar ‘helingskracht’. De geneeskunst streeft naar vooruitgang teneinde het lijdende lichaam bij te staan, terwijl de filosofie zich ontwikkelt om de ziel in nood te helpen. Uiteindelijk is de filosofie volgens Nussbaum ‘niets minder dan de levenskunst van de ziel (technè biou)’. Het is echter de vraag of dit zo’n gelukkige analogie is. Want filosofie gaat ook over de vraag of het wel mogelijk is om voor eens en voor altijd te bepalen welke overtuigingen juist of onjuist zijn. En wie nadenkt over zijn ellende, kan zich daarbij ook afvragen of die niet minstens voor een deel gegeven is met de menselijke conditie of een gevolg is van keuzes die je niettemin niet ongedaan wilt maken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.

Epicurus in Brief aan Menoikeus

De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) geldt als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Overigens betekende dat voor hem niet de bevrediging van zinnelijke verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
Hij roept de geadresseerde daarin onder andere op zich te gewennen aan de gedachte dat ‘de dood niet iets is wat ons aangaat’. Volgens Epicurus beslist de waarneming over goed en kwaad, en de dood is juist een ‘verstoken raken van waarneming’. Als we leren leven met die gedachte dat de dood ons niet aangaat, wordt volgens hem zelfs het sterfelijke karakter van het leven iets waarvan je kunt genieten, omdat het ons pijnlijke verlangen naar onsterfelijkheid wegneemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zie je dan niet dat de natuur slechts op twee dingen aandringt: een lichaam vrij van pijn, een geest vrij van zorgen …?

Lucretius in De rerum natura

Normaal gesproken is volgens Hannah Arendt (1906–1975) de afwezigheid van pijn niet meer dan de lichamelijke voorwaarde voor het ervaren van de buitenwereld. Alleen als het lichaam je niet kwelt, kunnen je zintuigen normaal functioneren en ontvangen wat gegeven is. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Epicurus dacht, maar ook Lucretius in het citaat zegt, is het genot dus niet gelegen in de loutere afwezigheid van pijn. Het is het gevoel van het verlost worden van pijn dat zo intens is, dat alleen het gevoel van pijn zelf even sterk is. Volgens Arendt verklaart dit bepaalde soorten lichte verslaving: het is het verlangen naar de herhaling van de euforie die ooit gepaard ging met de verlossing van pijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als we naar de welvaart en omvangrijke bezittingen van anderen kijken, kunnen we veel genoegen ontlenen aan de gedachte dat wij niet worden geplaagd door dergelijke verlangens, en dat wij evenmin de slaaf zijn van de inspanningen en verplichtingen die nodig zijn om die wensen te vervullen.

Diogenes van Oinoanda (gebaseerd op de Engelse vertaling van Ken Mylot, www.epicurius.info)

Over de Griek Diogenes of Oinoanda (of Oenoanda), die leefde in de tweede eeuw te Lycië in het huidige Turkije, is niets bekend. Hij moet wel rijk genoeg zijn geweest om een ‘stoa’ (zuilengang) te bouwen en daarop de grootste (bekende) inscriptie van de Oudheid te maken. Diogenes had zelf veel gehad aan het praktiseren van de leer van Epicurus, en wilde deze op zijn oude dag overleveren ‘om degenen die na ons komen te helpen’.

Op de lange zijden van een rechthoekig plein stonden inscripties die samen 2,37 m hoog en 80 meter lang waren, en een samenvatting gaven van de filosofie van Epicurus, met nu en dan ook eigen commentaar. Van de oorspronkelijk 25.000 woorden is tot nu toe waarschijnlijk ongeveer een kwart gevonden. Hoe hoger de teksten stonden, hoe groter de letters waren. De bovenste tekstbanen gaan over de ouderdom, verder zijn er brieven en spreuken van Epicurus en Diogenes, en verhandelingen over onder andere ethiek en Plato. Op ooghoogte gaat het over de fysica, zodat de lezer tot een goed begrip van de natuur kon komen, de basis van de leer van Epicurus.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media