Nietzsche
We zijn zo graag in de vrije natuur omdat deze geen mening over ons heeft.
Friedrich Nietzsche in Menselijk, al te menselijk (1882)
In het voorwoord tot zijn boek met aforismen zegt Nietzsche dat anderen van mening zijn dat in al zijn werken ‘strikken en netten’ zitten voor ‘onvoorzichtige vogels’, en dat ze ‘bijna voortdurend een bedekte uitnodiging zijn om gewone waarderingen en gewaardeerde gewoonten om te keren’. In deze ‘leerschool van de argwaan’ staat deze verzuchting over het soelaas dat de vrije natuur ons biedt. Het is niet helemaal duidelijk of Nietzsche met deze wij-vorm naar alle mensen verwijst, of toch ook vooral naar zichzelf. Bekend is dat Nietzsche graag urenlange wandelingen maakte … in de vrije natuur.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Om alleen te leven moet men een dier of een god zijn – zegt Aristoteles. Daar ontbreekt het derde geval: men moet beide zijn – filosoof.
Friedrich Nietzsche in Götzen-dämmerung (1889)
In zijn ‘metafysische dagboek’ Uneigentliche Verzweiflung levert Frank Witzel commentaar op dit aforisme uit een van Nietzsches laatste werken, dat die zelf ‘een grote oorlogsverklaring’ noemde, nodig voor de Umwertung aller Werte. Aristoteles heeft het over iets anders, namelijk dat het dier best tot de staat zou willen behoren, maar dat niet kan, terwijl een god dat niet nodig heeft. De vraag is wat dit betekent voor Nietzsches toevoeging. Misschien dat de filosoof altijd kritisch tegenover de gemeenschap staat en (als het goed is) onafhankelijk van andere mensen nadenkt, maar hen wel nodig heeft voor zijn natje en zijn droogje?
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wil je dit nog een keer en nog ontelbare keren?
Friedrich Nietzsche in Die fröhliche Wissenschaft (1882)
Nietzsche (1844–1900) stelt dit gedachte-experiment voor: wat als er een demon je ‘in je eenzaamste eenzaamheid’ vertelt dat je dit leven, met alle pijn en alle genot, en met alle ‘onzegbaar kleine en grote dingen’ precies zo nog een keer moet leiden, en nog een keer? Zou je dan tandenknarsend ter aarde storten en die demon vervloeken? Of zou het je ertoe aanzetten om te zorgen dat je naar niets meer hoeft te verlangen dan naar deze ‘laatste eeuwige bevestiging en bezegeling’? Deze vraag drukt volgens Nietzsche als ‘het grootste gewicht’ op al je handelen zodra je haar hebt gesteld.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Beleef heden de vraag.
Rainer Maria Rilke in Brieven aan een jonge dichter
Volgens Sigmund Freud stond de dichter Rainer Maria Rilke ‘nogal hulpeloos’ in het leven. Gelukkig was hij intens bevriend met Lou Salomé, voor wie ook Friedrich Nietzsche ooit een grote (onbeantwoorde) liefde koesterde. Zij was Rilkes muze én zorgzame moeder, volgens Freud. Hoewel Rilke in zijn denken overeenkomsten vertoonde met Schopenhauer en Nietzsche, wist hij de dingen niet zo zeker als die twee polemische filosofen.
‘Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart / en probeer van de vragen zelf te genieten. // Zoek heden niet naar de antwoorden, / die kunnen je niet gegeven worden, / want je zou niet in staat zijn ze te beleven. / En je moet juist alles beleven. / Beleef heden de vraag.’
Probeer het eens, zou ik zeggen. Ja en nee heb je.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Laat mij ’m op zijn bek slaan, de eerstvolgende die zegt: alles gebeurt met een reden.
Emily McDowell, ‘empathy card’ (https://emilymcdowell.com/collections/empathy-cards)
Hoewel haar omgeving denkt dat ze de ‘achterlijke religie’ achter zich hebben gelaten, ontdekt Emily McDowell dat dat helemaal niet zo is. Als zij 24 jaar is, krijgt ze kanker en ligt maanden in het ziekenhuis, waarin ze talloze ‘goedbedoelde’ kaarten kreeg van familie en vrienden. De meeste vond ze volstrekt misplaatst. Ze beseft dat mensen geen idee hebben wat ze moeten zeggen tegen iemand die pijn heeft en misschien wel gaat sterven. Behalve ‘alles gebeurt met een reden’ kreeg ze ook kaarten met ‘je bent nu in Gods handen’, of dat citaat van Nietzsche: ‘Alles wat mij niet doodt, maakt mij sterker.’
Na haar genezing besloot ze andere kaarten te gaan maken om aan ernstig zieke of terminale mensen te sturen. Ze noemt ze ‘empathiekaarten’, met teksten als: ‘Als dit Gods plan is, dan is God een beroerde planner.’ En: ‘Laten we samen een medicijn zoeken tegen de zin: Alles wat mij niet doodt, maakt mij sterker.’ Misschien nog wel de meest empathische van allemaal is: ‘Hier is geen goede kaart voor. Het spijt me heel erg.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart.
Rainer Maria Rilke in Brieven aan een jonge dichter (1903–1908, 2012)
Rainer Maria Rilke (1875–1926) wordt beschouwd als een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Daarnaast schreef hij veel brieven, waarvan een deel ook in Nederlandse vertaling is verschenen. Rilkes denken toont verwantschap met twee grote filosofen uit zijn tijd, Arthur Schopenhauer en met name Friedrich Nietzsche, met wie hij nog een andere fascinatie deelde. Hij werd namelijk op 22-jarige leeftijd verliefd op Lou Salomé, die ook de grote (onbeantwoorde) liefde in Nietzsches leven was. Lou Salomé leerde later de psychoanalyse kennen van Freud zelf, die bij haar dood schreef: ‘Voor de grote dichter Rainer Maria Rilke, die nogal hulpeloos in het leven stond, is zij zowel muze als zorgzame moeder geweest.’
Anders dan bij Nietzsche, die de vanzelfsprekendheden van het westerse christendom en de wetenschap afwees, maar nieuwe waarheden verkondigde, vraagt Rilke om een andere houding in tijden van onzekerheid: ‘Wees geduldig jegens alles wat nog onduidelijk is in je hart / en probeer van de vragen zelf te genieten. // Zoek heden niet naar de antwoorden, / die kunnen je niet gegeven worden, / want je zou niet in staat zijn ze te beleven. / En je moet juist alles beleven. / Beleef heden de vraag.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een goed aforisme is te hard voor de tand des tijds en wordt in geen millennia verteerd, al dient het elke tijd tot voeding.
Friedrich Nietzsche in Menselijk, al te menselijk (1878, 1980)
Volgens Irvin D. Yalom is Friedrich Nietzsche de ‘grootste aforist aller tijden’. Hij schreef ook een (fictief) boek waarin Nietzsche een van de hoofdpersonages is: Nietzsches tranen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij ook Nietzsche citeert als het gaat om een kernachtige omschrijving van wat een aforisme is (zie het citaat). Daar voegt Nietzsche nog aan toe dat het aldus de grote paradox van de literatuur is: ‘het onvergankelijke te midden van het veranderende, het voedsel dat geen aanzien zal kwijtraken, zoals zout, en nooit zijn smaak verliest.’
Volgens Yalom kunnen we daarom onze angsten, en met name die voor de dood, onder meer te lijf gaan met pakkende gedachten van een groot denker. Deels komt dat doordat we troost vinden in de ontdekking dat grote geesten hebben geworsteld met dezelfde zorgen als wij, deels omdat ze laten zien dat wanhoop in kunst kan worden omgezet.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Niet enkel voortplanten zul jij je, maar ook omhoog! En moge jou daarbij helpen de lusthof van het huwelijk.
Friedrich Nietzsche in Aldus sprak Zarathoestra (1883-1885)
In het lied Van kind en huwelijk in deel 1 van Aldus sprak Zarathoestra: een boek voor allen en voor niemand waagt de profeet zich aan ‘de rol van levensadviseur voor hogere mensen’ (Sloterdijk). Volgens hem wens je als je jong bent voor jezelf kind en huwelijk, maar hij vindt dat je je dan af moet vragen: ‘Ben jij een mens die zich een kind mag wensen? Ben jij de zegevierende, de zelfbedwinger, de gebieder der zinnen, de meester over je deugden.’ Blijkbaar is volgens Zarathoestra alleen de hogere mens (vaak onvertaald gelaten als Übermensch) gerechtigd om kinderen te krijgen. Als je nog jong bent, word je dus geacht je eerst ‘omhoog te planten’ voor je je ‘voort gaat planten’. Daarbij kan het ‘lusthof van het huwelijk’ je helpen om uiteindelijk jezelf tot een scheppende te scheppen, waarna je een nieuw schepsel op de wereld mag zetten. ‘Huwelijk: zo noem ik de wil om getweeën het ene te scheppen, dat meer is dan wie het schiepen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als je je ‘waarom?’ van het leven hebt, dan verdraag je vrijwel ieder ‘hoe?’
Friedrich Nietzsche in Afgodenschemering (1889)
De titel van een van de laatste werken die Friedrich Nietzsche (1844-1900) schreef voordat hij mentaal instortte, Götzen-Dämmerung, is een toespeling op de opera Götterdämmerung (‘Godenschemering’) van Richard Wagner. Ooit hadden ze diep respect voor elkaar gehad, maar Nietzsche was ervan overtuigd geraakt dat Wagner de muziek ‘ziek’ had gemaakt. De ondertitel van Nietzsches werk luidt ‘Of hoe men met de hamer filosofeert’, wat hem de bijnaam ‘de filosoof met de hamer’ opleverde.
Het citaat staat in het hoofdstuk ‘Spreuken en pijlen’, met daarin uitsluitend dit soort aforismen. Het is een eigen leven gaan leiden in boeken over de rol van zingeving en transcendentie in het menselijk leven. Maar eigenlijk blijkt uit de tweede zin, die er zelden bij wordt geciteerd, op welke ‘afgod’ Nietzsche hier zijn pijlen heeft gericht: ‘De mens streeft niet naar geluk; dat doen alleen de Engelsen.’ Dat is een sneer naar de zogenaamde ‘utilisten’, zoals Bentham en Mill, die de morele waarde van een handeling afmaten aan de bijdrage die deze leverde aan het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Er waart een spook door de westerse wereld – het spook van de religie.
Met deze zin begint het magistrale boek van de Duitse cultuurfilosoof en romanschrijver Peter Sloterdijk (1947). Het is een directe verwijzing naar de openingszin van Het communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels uit 1848. Overigens zagen die natuurlijk een ander spook rondwaren: het communisme. Maar anders dan het communisme, dat nieuw was, is het huidige spook van de religie er een dat steeds weer opnieuw opduikt. En de teruggekeerde religie wordt door ‘machthebbers van het oude Europa’ feestelijk verwelkomd met een ‘pompeus’ feest waar uiteenlopende gasten bijeenkomen, van de paus tot islamitische geleerden, Amerikaanse presidenten en Kremlinkrijgsheren, en zelfs Duitse sociologen (een sneer naar Habermas). Het enige wat het feest verstoort, is het ‘zomeroffensief van de goddelozen van 2007’, ‘waaraan we twee van de oppervlakkigste pamfletten van de recente geestesgeschiedenis te danken hebben, namelijk van Christopher Hitchens en van Richard Dawkins’.
Zelf pleit Sloterdijk niet voor een terugkeer van de oude religie maar voor een ‘antropotechnische wending’. Met een eigenzinnig beroep op filosofen als Nietzsche, Wittgenstein en Foucault stelt Sloterdijk dat de mens allereerst een wezen is dat geen genoegen neemt met het leven zoals het gegeven is. Mensen zijn voortdurend bezig om hun leven te veranderen, en dat ‘moet’ ook, maar ze kunnen dat niet alleen. Ze hebben elkaar en ‘antropotechnieken’ nodig: rituelen, technieken, oefening, training enzovoort.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De ware weg loopt over een koord dat niet meer hoog in de lucht is gespannen maar vlak boven de grond. Het is eerder zo dat mensen erover struikelen dan dat ze erover lopen.
Dit is het eerste aforisme van een reeks die Franz Kafka (1883–1924) op grond van zijn aantekeningen zelf samenstelde en rangschikte. In Je moet je leven veranderen brengt Peter Sloterdijk dit citaat in verband met een scène uit Aldus sprak Zarathoestra. Daarin beschrijft Friedrich Nietzsche hoe Zarathoestra een dodelijk ten val gekomen acrobaat als zijn eerste leerling aanneemt. De acrobaat heeft namelijk van het gevaar zijn beroep gemaakt en ‘daar is niets verachtelijks aan’. Hoewel hij nu met zijn beroep te gronde gaat, wil Zarathoestra hem ‘met zijn handen begraven’. De acrobaat is precies de figuur die model staat voor de poging van mens ‘Übermensch’ te worden, wat je misschien beter kunt vertalen als ‘voorbij-mens’ dan supermens. Zoals Nietzsche ook al heeft gezegd dat de mens een koord is geknoopt tussen mens en Übermensch.
Maar voor Kafka is het vinden van de ware weg zelf al moeilijk genoeg. Mensen hoeven niet de hoogte in om gevaarlijk te leven: ‘bestaan als zodanig is een acrobatische prestatie, en niemand kan met zekerheid zeggen welke opleiding de voorwaarden levert die ons in staat stellen ons in deze discipline te bewijzen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De tijd komt van de verachtelijkste mens, die zichzelf niet meer verachten kan.
In de proloog van Friedrich Nietzsches (1844–1900) visionaire ‘roman’ over de profeet van de Übermensch heeft hoofdpersoon Zarathoestra het over ‘de laatste mens’. Daarbij gaat het over de mens die niet langer ontevreden is met zichzelf en dus ook het (platoonse) verlangen naar zelfoverstijging niet meer kent. Volgens Martha Nussbaum voorspelt Nietzsche hier dat in de toekomst ‘de herkenbare menselijkheid uit de menselijke moraal zal verdwijnen, juist doordat het platonische verlangen naar zelfoverstijging verdwijnt’, althans in de Europese burgerlijke democratie. De zelfgenoegzame burgers menen dat zij het summum van menselijke ontwikkeling zijn en streven niet meer naar verbetering. Juist dat maakt dat zij niet alleen de laatste, maar ook de laagste mensen zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wat een reden om te leven wordt genoemd is tegelijk een uitstekende reden om voor te sterven.
Albert Camus in De mythe van Sisyfus (1942)
273. Wie noem je slecht? Degene die steeds wil beschamen. 274. Wat is het meest menselijke voor jou? Iemand schaamte besparen.
Nietzsche maakt onderscheid tussen de ‘kleine’ schaamte en de ‘trotse’ schaamte. De eerste soort schaamte is de macht die mensen doe vasthouden aan een slavenmoraal. Deze schaamte is in strijd met de natuurlijke, vitale krachten die de mens ertoe brengen zichzelf te overstijgen. Maar ook de ‘harde mens’ kent schaamte, maar dan trotse schaamte, die hem beschermt tegen de zwakheid. Bij de harde mens is de innerlijkheid ‘een kwestie van schaamte en iets kostbaars’ (Jenseits von Gute und Böse). Deze ‘beschermende, isolerende schaamte is een harde noodzaak, uit angst de ander door grote openheid en mildheid te beschamen’ (Van Raalten, Schaamte en existentie). Iemand die een ander beschaamt is namelijk slecht, omdat dergelijke schaamte zwak maakt en de ander in zijn eer aantast. De trotse schaamte daarentegen beschermt niet alleen tegen zwakheid, maar zet ook aan tot handelen waarmee men eer kan inleggen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wanneer de veroordeling vaststaat, is er geen vrijheid, dus geen individualiteit en daarmee is oordeelsvorming – wat de eigenlijke betekenis is van het woord kritiek – uitgesloten.
Voor Van Raalten is de wijsgerige antropologie ‘een verhandeling over de verhouding van de mens tot zichzelf en over de ervaringen die een mens in die verhouding met zichzelf opdoet’. Individualiteit is zelf echter het hoogste principe van onze cultuur, de ‘rechten van de mens’ bijvoorbeeld zijn vooral rechten van de mens als individu. Dat betekent dat individualiteit zelf het criterium wordt om te bepalen of we juist spreken over de verhouding van de mens tot zichzelf. Denkers die de (waarde van de) individualiteit van de mens afwijzen, zullen dus alles wat een wijsgerig antropoloog als Van Raalten zegt over eenzaamheid en communicatie bij voorbaat verwerpen. Van Raalten denkt daarbij bijvoorbeeld aan een marxist (de mens wordt bepaald door zijn positie in de samenleving) of een behaviorist (alleen gedrag is reëel), maar ook aan een positivist als Comte (alleen de natuurwetenschap levert kennis) of een naturalist als Nietzsche (de mens is een soort instrument van de wil tot macht). In al die gevallen is een gesprek eigenlijk niet meer mogelijk, omdat van te voren vast staat dat je bijdrage aan het gesprek zelf bepaald wordt door krachten waar je geen vat op hebt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zijn Excellentie Mussolini is niet alleen de Europese staatsman bij uitstek, maar van de hele wereld, en ik ben er echt trots op dat ik kon ontdekken dat iets van Nietzsche’s filosofie tot uitdrukking komt in de krachtdadigheid van deze hooggeprezen presi
Een van de beruchtste vrouwen in de geschiedenis van de filosofie is zonder twijfel Elisabeth Nietzsche (1847-1935), de zus van Friedrich. Op haar begrafenis was de Führer zelf aanwezig, met wie ze ook correspondeerde, en die vlak voor haar dood nog een substantiële bijdrage had geschonken voor een Nietzsche-auditorium. Het denken van Nietzsche is lange tijd voor velen besmet geweest vanwege de omarming door het nazisme, iets waarvoor Elisabeth zich sterk heeft ingezet. Ze ging daarin heel ver, tot en met het ‘aanpassen’ van de ideeën van haar broer. Ook verhinderde ze lange tijd de publicatie van Nietzsches autobiografie Ecce Homo omdat het enkele voor haar ongunstige passages bevatte.
Elisabeth heeft met haar echtgenoot Bernhard Förster aan het begin gestaan van een raszuiver ‘Nueva Germania’ in Paraguay. Met veertien Duitse gezinnen begon de fascistische kolonie in 1886, maar de Germaanse pioniers hadden geen geluk met financiering, oogsten, weer en inheemse ziekten. Förster pleegt zelfmoord, en Elisabeth gaat terug naar Duitsland. Journalist Ben MacIntyre (Vergeten vaderland, 1994) treft er in de jaren negentig van de twintigste eeuw nog een klein, door inteelt bepaald restant van de oorspronkelijke idealisten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een gedachte komt wanneer ‘hij’ wil, en niet wanneer ‘ik’ wil.
Er zijn ‘onschadelijke zelf-observatoren’ met als bijgeloof dat er zoiets bestaat als een ‘onmiddellijke zekerheid’, zoals ‘ik denk’ (Descartes) of ‘ik wil’ (Schopenhauer). Maar we moeten ons volgens Nietzsche (1844-1900) eindelijk eens van die ‘verleiding door woorden’ losmaken. Het is een bijgeloof, want een onjuiste voorstelling van de feiten, dat logici zeggen dat het subject ‘ik’ de voorwaarde is voor het predicaat ‘denk’. ‘Hét’ denkt en dat het daarbij om een ‘ik’ gaat, is slechts een aanname. Maar eigenlijk moet je nog een stap verder gaan, want met dat ‘het’ ben je de gebeurtenis van het denken ook al aan het uitleggen. Men denkt veel te simpel dat je vanuit de vaststelling dat denken een handeling is, moet afleiden dat er dan iets moet zijn dat handelt. Vroeger zochten natuurkundigen ook naar de ‘kracht’ in een stukje materie, een atoom. En ga maar na: waar komen je gedachten vandaan? Je bent er alleen maar verantwoordelijk voor ‘waar ze naar toe gaan’: welke woorden je ervoor kiest en of je ze uitspreekt of niet.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als ik mij afvraag waaruit ik kan opmaken of een bepaald probleem voorrang verdient boven een ander, dan luidt mijn antwoord dat wij moeten afgaan op de daden waar het ons toe aanzet.
Albert Camus in De myte van Sisyfus. Een essay over het absurde (1942)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media