Nussbaum
Om weer een geheel te worden, moet je eerst de helft willen zijn.
Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)
In haar subtiele en kritische interpretatie van het Symposium van Plato, de dialoog over de liefde, bespreekt de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) onder andere de theorie van komediedichter Aristofanes. Deze krijgt later het woord dan de bedoeling is, want hij krijg eerst hevig de hik.
Volgens Aristofanes waren wij ooit volmaakte, onafhankelijke wezens, ‘gelijk in elke richting’. Maar vanwege onze hybris hebben de goden ons in tweeën gesneden en ons hoofd omgedraaid, zodat we in de spiegel altijd het ‘grillige snijvlak’ zien. Onze enige hoop op heling is gelegen in hereniging met onze ‘wederhelft’ in de liefde, als het even kan in daadwerkelijke versmelting. We moeten die passende ander alleen nog even vinden. Als dat gebeurt, is dat een wonder.
Maar volgens Nussbaum veronderstelt dit nog een ander, groter wonder. Want veel denkende mensen, waaronder Socrates, hebben een hekel aan hun onhandige lichaam en ‘dat tekortschietende, onregelmatige uiterlijk’. Maar pas wie bereid is zichzelf als de helft te zien van iets volmaakts, kan weer een geheel worden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De tijd komt van de verachtelijkste mens, die zichzelf niet meer verachten kan.
In de proloog van Friedrich Nietzsches (1844–1900) visionaire ‘roman’ over de profeet van de Übermensch heeft hoofdpersoon Zarathoestra het over ‘de laatste mens’. Daarbij gaat het over de mens die niet langer ontevreden is met zichzelf en dus ook het (platoonse) verlangen naar zelfoverstijging niet meer kent. Volgens Martha Nussbaum voorspelt Nietzsche hier dat in de toekomst ‘de herkenbare menselijkheid uit de menselijke moraal zal verdwijnen, juist doordat het platonische verlangen naar zelfoverstijging verdwijnt’, althans in de Europese burgerlijke democratie. De zelfgenoegzame burgers menen dat zij het summum van menselijke ontwikkeling zijn en streven niet meer naar verbetering. Juist dat maakt dat zij niet alleen de laatste, maar ook de laagste mensen zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het verkennen van onze emotionele geografie is een belangrijk aspect van het streven naar zelfkennis.
Een van de dingen die de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) zich afvraagt, is of we genoeg hebben aan de filosofie en de filosofische manier van schrijven – koel en duidelijk – om tot het goede leven te komen. In de traditie van de westerse filosofie is het vanaf Plato gebruikelijk dat ethische teksten alleen een beroep doen op het verstand. Plato vond dat in een ‘ethisch leerproces’ het denken gescheiden moet worden van ‘onze louter menselijke delen’: emoties, gevoelens en zintuiglijke ervaringen. Daarom moesten we ons verre houden van de literatuur, die een beroep doet op die aspecten.
Als we een tragedie lezen, reageren we in eerste instantie emotioneel. We leven mee met de tragische helden en ondergaan hun dilemma’s. Pas daarna gaan we reflecteren en proberen we een morele positie in te nemen. ‘Wat we van de gebeurtenissen vinden, ontdekken we voor een deel vanuit het besef hoe we ons voelen.’ In een tragedie zien we mensen van vlees en bloed, wier mogelijkheden deels worden bepaald en beperkt door wat hun overkomt. Die kwetsbaarheid van de mens die zijn best doet, maar tegen onoplosbare morele dilemma’s aanloopt, maakt hem niet minder ‘voortreffelijk’, maar is misschien wel onlosmakelijk verbonden met het streven naar het goede.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosofie geneest menselijke ziekten, ziekten veroorzaakt door onjuiste overtuigingen.
Martha Nussbaum in Therapy of desire – Theory and practice in Hellenistic ethics (1994)
Een filosoof die wegkwijnt kan in zijn poging een zuiver, onthecht verstand te worden zijn eigen streven naar het goede verhinderen.
Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)