Socrates
Als de ziel onsterfelijk zou zijn, dan heeft ze verzorging nodig.
Renée van Riessen in De ziel opnieuw – Over innerlijkheid, inspiratie & onderwijs (2013)
In de loop van de dialoog Phaedo van Plato ontstaat het beeld van de ziel als tijdelijke bewoner van het lichaam dat de westerse filosofie en theologie eeuwenlang bepaalde. De argumentatie van Socrates voor de idee dat de ziel na de dood voortleeft, is volgens Van Riessen anders dan gebruikelijk, minder academisch, meer ethisch. Socrates spreekt er volgens haar over in de ‘toonsoort van de hoop, het vermoeden en de verwachting’. Maar als dat vermoeden juist is, is de filosofie van groot belang, want het ‘overtuigd zoeken naar waarheid’ ‘is de beste verzorging die je de ziel kunt geven’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie zich laat verleiden tot roken of hard werken of wat dan ook, doet dat niet uit een gebrek aan zelfbeheersing, maar omdat hij in werkelijkheid gelooft dat wat hij doet ook het beste voor hem is.
Jos Kessels in Socrates op de markt
Organisatiefilosoof Jos Kessels introduceerde het socratische gesprek in Nederland als een manier om fundamentele vragen in beroep en organisatie aan te pakken. Als je geconfronteerd wordt met een crisis in je loopbaan is het van belang om je te laten leiden door wat Socrates onder kennis verstond. Volgens hem waren ondeugden, zoals ongezonde leefgewoonten of jezelf over de kop werken, namelijk niet een kwestie van een gebrek aan zelfbeheersing maar een vorm van onwetendheid. Alles wat wij doen, doen we omdat we denken dat dat het beste voor ons is. ‘Als we gaan wandelen doen we dat omdat we denken dat het goed voor ons is. Als we stilstaan evenzo.’
Over het algemeen denken wij dat kennis een verzameling weetjes, feiten en informatie is, maar voor Socrates is kennis in de eerste plaats zelfkennis. We moeten streven naar ‘inzicht in onze eigen aard, in de doelen en drijfveren van ons handelen’. Socrates vindt daarom dat niemand vrijwillig ‘zondigt’, maar alleen handelt vanuit een verkeerd beeld van wat ‘nastrevenswaardig’ is.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Onze ziel te leren kennen: dat was dus wel de vermaning van hem die voorschreef: Ken uzelf.
Socrates in de dialoog Alcibiades van Plato
Joep Dohmen noemt in zijn anthologie Over levenskunst (2002) de dialoog Alcibiades van Plato de eerste tekst over levenskunst uit de geschiedenis van de filosofie. Levenskunst is voor Plato (en Socrates) van belang voor elk individu, maar vooral ook voor mensen die een maatschappelijke functie willen bekleden. De zogenaamde ‘zorg voor zichzelf’ is voor hem dan ook ‘fundamenteel moreel van aard’.
In de dialoog ondervraagt Socrates de jonge Alcibiades streng over diens ambitie om politiek carrière te maken. Door zijn vragen dwingt Socrates Alcibiades om toe te geven dat de mens ‘iets anders’ is dan zijn lichaam, namelijk ‘datgene wat zich van het lichaam bedient’. En dat laatste kan niets anders dan de ziel zijn, moet Alcibiades toegeven. Vervolgens verwijst Socrates, in het citaat, naar het Oudgriekse aforisme ‘Ken uzelf’, een inscriptie in de Tempel van Apollo in Delphi. De conclusie is dat Alcibiades alleen dan kan slagen in zijn ambities als hij zijn ziel onderzoekt en ontwikkelt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Koop niet wat je kunt gebruiken, maar wat je niet kunt missen,
Cato, geciteerd door Seneca in Brieven aan Lucilius
In zijn uiteenzetting over leefregels stelt Seneca dat ‘onze geest … in zich de kiemen [draagt] van alles wat in zichzelf goed is’ en dat die door een ‘aansporing’ tot leven komen. Het doet denken aan de platoonse of socratische gedachte dat de filosoof is als een vroedvrouw die de ideeën bij iedereen naar boven kan brengen. Seneca noemt het citaat van Cato als voorbeeld van een leefregel die geen verdere bewijsvoering nodig heeft. Zo’n regel krijgt zijn gewicht doordat die door de bondige formulering ‘de dichtheid van een spreuk’ heeft gekregen. Dergelijke uitspraken raken ons gevoel rechtstreeks en danken hun uitwerking aan een ‘natuurlijke kracht’. Daar komt nog bij dat volgens Seneca bepaalde inzichten ‘op de bodem van de ziel’ liggen te wachten op een formulering die hen bruikbaar maakt. Misschien geldt dat ook voor het vervolg van het citaat van Cato: ‘Wat je niet nodig hebt, is nog te duur als het een stuiver kost.’
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Het geluk schijnt in vrije tijd te bestaan.
Aristoteles in Ethica Nicomacheia (x, 7)
In zijn Bespiegelingen over levenswijsheid (1851) citeert Arthur Schopenhauer (1788–1860) vaak de grote denkers om zijn ideeën te onderbouwen. Tegenover het schijngeluk van de bezitter van materiële rijkdom plaatst hij degene die ‘innerlijk rijk’ is. Die laatste heeft ‘van buitenaf niets nodig dan een negatief geschenk, namelijk vrije tijd om zijn geestelijke bekwaamheden te vormen en te ontwikkelen, en van zijn rijkdom te kunnen genieten’. Wie ertoe voorbestemd is om het stempel van zijn geest op de mensheid te drukken, zoals Schopenhauer dacht dat voor hem gold, kent eigenlijk maar één geluk: zijn talenten volledig te kunnen ontplooien. Hij kent ook maar één ongeluk: daarin gehinderd te worden. Daarmee is voor de grote geesten vrije tijd evenveel waard als zijzelf waard zijn. Zo prees Socrates de vrije tijd als ‘de mooiste van alle bezittingen’ en zegt Aristoteles ook elders (Politica): ‘Zijn talenten, welke dat ook mogen zijn, ongehinderd te kunnen ontplooien, dat is het eigenlijke geluk.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Erkent ge ook een absolute idee op zichzelf van, laten we zeggen, het Rechtvaardige, het Schone, het Goede en al zulke dingen meer?
Parmenides tegen Socrates in de dialoog van Plato Parmenides
Een van de bekendste ideeën van Plato is zijn zogenaamde Ideeënleer. Die naam is overigens misleidend, want het gaat niet om iets wat in ons hoofd zit. Het gaat om het begrip idea, dat ‘gestalte’ of ‘aanblik’ betekent. De algemene gedachte is dat de kenmerken van de dingen die wij waarnemen als het ware zwakke afspiegelingen zijn van eeuwig bestaande Ideeën, of liever: Vormen. Zo is een paard dat je in de wei ziet staan een onvolmaakte manifestatie van het Paard of de Paardheid.
In de dialoog waarin onder meer Parmenides met Socrates in gesprek is over deze Ideeënleer brengt hij Socrates toch even in verlegenheid door te vragen of er naast het Goede en het Schone ook absolute ideeën zijn van ‘haar, slijk, vuil of iets anders zonder enige waarde of belang’. Maar uiteindelijk heeft Socrates tot de conclusie moeten komen, dat die dingen alleen maar dat zijn wat we zien. ‘Menen dat ook daarvan een Idee bestaat, zou, vrees ik, al te buitenissig zijn.’ Toch heeft Socrates weinig andere argumenten om dit onderscheid te maken dan dat hij bang is ‘in een afgrond van haarkloverijen’ terecht te komen en daarin de dood te vinden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Om weer een geheel te worden, moet je eerst de helft willen zijn.
Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)
In haar subtiele en kritische interpretatie van het Symposium van Plato, de dialoog over de liefde, bespreekt de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) onder andere de theorie van komediedichter Aristofanes. Deze krijgt later het woord dan de bedoeling is, want hij krijg eerst hevig de hik.
Volgens Aristofanes waren wij ooit volmaakte, onafhankelijke wezens, ‘gelijk in elke richting’. Maar vanwege onze hybris hebben de goden ons in tweeën gesneden en ons hoofd omgedraaid, zodat we in de spiegel altijd het ‘grillige snijvlak’ zien. Onze enige hoop op heling is gelegen in hereniging met onze ‘wederhelft’ in de liefde, als het even kan in daadwerkelijke versmelting. We moeten die passende ander alleen nog even vinden. Als dat gebeurt, is dat een wonder.
Maar volgens Nussbaum veronderstelt dit nog een ander, groter wonder. Want veel denkende mensen, waaronder Socrates, hebben een hekel aan hun onhandige lichaam en ‘dat tekortschietende, onregelmatige uiterlijk’. Maar pas wie bereid is zichzelf als de helft te zien van iets volmaakts, kan weer een geheel worden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Denken impliceert dat je de moed hebt in verwarring te raken.
Jos Kessels in De jacht op een idee. Visie, strategie, filosofie (2009)
Volgens organisatiefilosoof Jos Kessels (1948) is dat misschien wel de grootste moeilijkheid als je een (socratisch) gesprek wilt voeren in een organisatie: de aanwezigen moeten er tegen kunnen om (tijdelijk) in verwarring te raken. Hij verwijst naar de dialoog Meno van Plato, waarin Meno tegen Socrates zegt dat die ‘zowel qua uiterlijk als wat de rest betreft’ lijkt op een sidderrog, een vis die je verlamt als je hem aanraakt. Meno is namelijk ‘zowel in mijn ziel als mijn tong’ lamgeslagen. Hij staat met zijn mond vol tanden. Maar Socrates repliceert dat het niet zo is dat hij zelf de antwoorden wél weet. Het is eerder zo dat hij anderen besmet met zijn eigen verwarring. Hij verlamt dus anderen door zelf verlamd te raken. In zijn boek geeft Kessels concrete voorbeelden hoe je vervolgens weer uit die impasse kunt geraken. Maar nodig is die wel, wil er werkelijke verandering plaatsvinden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Probeer je plicht te doen en je weet meteen wat je in je mars hebt.
Johann Wolfgang von Goethe in Wilhelm Meisters leerjaren (1821)
In het hoofdstuk ‘Beschouwingen in de zin van de wandelaar’ gaat Goethe in op de klassieke opdracht (van het Orakel van Delphi): ‘Ken uzelve.’ Maar hoe gaat dat, vraagt Goethe zich af, jezelf leren kennen? Als je het voorbeeld van Socrates zou volgen, zou je vooral veel nadenken en gesprekken voeren, en vele filosofen hebben hem daarin gevolgd. Goethe meent echter dat je jezelf nooit door ‘beschouwelijkheid’ kunt leren kennen, maar wel door te handelen.
Als je het zo strikt zou proberen te doen, kom je echter in de problemen. Ja, je moet handelen om te zien ‘wat je in je mars hebt’ en wat je leuk en belangrijk vindt, maar als je nooit je handelen overdenkt, kom je daar nooit achter. En ja, je moet jezelf ‘beschouwen’, maar ook af en toe handelen, anders kun je alleen nog maar reflecteren op je reflecteren (en dan ben je academisch filosoof …). In het werkelijke leven is het dus een kwestie van je moment voor beide kiezen.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Een organisatie is te definiëren als ‘een groep mensen verbonden door een idee’.
Om mensen samen te brengen heb je, volgens organisatiefilosoof Jos Kessels (1948) een idee nodig, een visie, doel of ambitie. De idee is het hart van de organisatie, ‘dat wat haar levend maakt en energie geeft’. Om ons aan een idee te verbinden moet het helder en overtuigend zijn én legitiem of rechtmatig. ‘Onheldere ideeën hebben geen kracht, onrechtmatige geen gezag.’
Volgens Kessels geldt ook voor een individueel persoon dat hij ‘een groep mensen verbonden door een idee’ is. Je bent een verzameling persoonlijkheden bijeengehouden en geïntegreerd door ‘de idee van een ik, een vermoeden van wie je eigenlijk, in wezen bent’. Als dat laatste ontbreekt, ben je geen mens uit één stuk meer of een stevige onderneming, maar een gefragmenteerd geheel. En dat maakt handelen lastig, want dan schreeuwen al die zelfbeelden of deelbelangen door elkaar. ‘Je mist samenhang, betekenis en richting.’ Op dit punt deed volgens Kessels Socrates zijn ‘heilzame en lastig te verdragen werk’ door zijn gesprekspartners te ondervragen over hun ideeën en zichzelf, naar de denkbeelden die hun handelen bepaalden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Want dát is nu juist karakteristiek voor de filosoof: het gevoel ‘verwondering’. Er is inderdaad geen ander begin van de filosofie dan dit.
Het is wel vaker gezegd, en ook door anderen (zoals Thomas van Aquino) dat de filosofie begint met verwondering. In zijn Inleiding tot de verwondering (1967) gaat Cornelis Verhoeven (1928–2001) echter nader in op het Griekse begrip archè, en zo gelezen noemt hij wat hier wordt gezegd ‘zeer radicaal: het sluit elk ander beginsel van het filosoferen met grote beslistheid uit’ (p. 36). Heidegger benadrukt dat ‘archè’ is afgeleid van een werkwoord dat ‘leiden’ betekent. De verwondering is dus niet een ‘begin’ waarna we overgaan tot de orde van de dag en het ‘wonder’ oplossen in filosofische waarheden, nee het is het beginsel, het principe, het fundament van het filosoferen. En Verhoeven vraagt zich vervolgens af: ‘is er wel één wijsgeer die regelrecht en eerlijk vanuit de verwondering … denkt en schrijft zonder de omweg van een methode en zonder sofistiek?’ Zelf heeft Verhoeven manmoedige pogingen gedaan.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Waarom hebben alle mensen die ergens in uitblinken, in filosofie of politiek of poëzie of kunst, duidelijk een zwaarmoedig temperament …?
Men weet niet zeker of de 900 overgeleverde Problemata of Problemen door Aristoteles (384–322 v.Chr.) zelf zijn geschreven of door iemand anders, die het werk aan hem heeft toegeschreven. Uitgangspunt is steeds een vraag, die voorzichtig wordt beantwoord. De vraag naar het waarom van de melancholische geaardheid van eminente geleerden, politici of kunstenaars wordt om te beginnen beantwoord door bronnen (zoals Homerus) op te voeren over die aandoening bij helden als Heracles. Daarna wordt gemeld dat ook Empedocles, Socrates en Plato, ‘en talloze andere bekende personen, en ook de meeste dichters’ eraan leden. Vervolgens stelt de schrijver dat het effect van dit temperament op mensen hetzelfde is als dat van het drinken van grote hoeveelheden wijn. Alleen vertonen de genieën het uit hun aard. En dat alles is weer een gevolg van ingewikkelde processen in de zwarte gal.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De koning is 729 keer gelukkiger dan de dictator.
In De staat (Politeia) stelt Plato (ca. 427-347 v.Chr.) dat de ideale leider van zijn ideale staat de filosoof-koning is. Als filosoof weet hij wat rechtvaardigheid is, en het was de onrechtvaardigheid van de Atheense samenleving die had geleid tot de terdoodveroordeling van zijn leermeester Socrates. De filosoof-koning moet natuurlijk een gedegen opleiding krijgen, maar dan is hij in staat om de alleenheerschappij te voeren over de wachters (die garant staan voor de veiligheid) en het gewone volk.
Elders in De staat komt Plato in een ingewikkelde berekening tot de conclusie dat de dictator 729 keer zo ongelukkig is als de koning-filosoof. De dictator kent maar twee (‘onwettige’) genoegens, seksuele lust en macht, terwijl het slechts legitiem is om te verlangen naar wijsheid. Doordat de rechtvaardigheid de drie delen van de ziel (intellect, wil en lust) tot harmonie brengt, leeft de filosoof-koning in drie dimensies. Na nog wat berekeningen komt Plato tot een afstand van drie tot de macht zes (= 729), wat voor de pythagoreeërs een heilig getal was.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Hoe meer mensen kunnen lezen, hoe meer analfabeten je krijgt.
Het blijft een wonderlijk gegeven dat enkele van de grote wijsheidsleraren uit zeer uiteenlopende tradities – Socrates, Jezus van Nazareth, Lao Tse (of Laozi) – zelf niet of nauwelijks een woord op papier hebben gezet. Wilden zij niet dat hun woorden ‘ver-eeuwigd’ werden? Misschien had het te maken met hun doelstelling. Hun spreken was niet, over de hoofden van hun toehoorders heen, gericht op latere generaties en ‘doelgroepen’. Zij wilden met hun woorden het leven van hun concrete gesprekspartners veranderen.
Dominee Frans Breukelman windt zich op over nieuwe Bijbelvertalingen, zoals die van de zogenaamde Groot Nieuws Bijbel met als ondertitel ‘vertaling in omgangstaal’. Zodra er geen onderscheid meer bestaat tussen het spreken van profeten en apostelen en dat van gewone mensen in een willekeurig tijdsgewricht, kunnen zij de woorden niet meer horen. Hij betreurt soms zelfs de uitvinding van de boekdrukkunst: ‘Het ergste wat het levende Woord kon overkomen, was dat het in drukletters werd gevangen.’ Hij breekt dan ook een lans voor de oude Statenvertaling uit 1635, waarin zo letterlijk mogelijk werd vertaald en waar nodig nieuwe taal werd geschapen. Dat is precies het omgekeerde van wat Luther en latere vertalers deden die de taal van het volk van hun tijd volgden in plaats van die te bepalen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie de mensen leert te sterven, leert ze te leven.
Het citaat van de Franse filosoof Montaigne (1533–1592) is het motto van het boek dat hoogleraar filosofie, onder andere in Tilburg, Simon Critchley (1960) samenstelde onder de titel Over mijn lijk – Wat filosofen en hun dood ons leren (2008, 2011). Juist omdat we kunnen leren te leven wanneer we weten hoe te sterven, schrijft Montaigne even daarvoor: ‘Als ik een boekenschrijver zou zijn, zou ik een lijst aanleggen, voorzien van commentaar, van de verschillende manieren waarop mensen gestorven zijn.’ Critchley heeft die handschoen opgepakt en bespreekt in kort bestek zo’n 190 dode filosofen.
Dat hij juist voor filosofen kiest, is niet zo gek als je bedenkt dat velen van hen de wijsbegeerte in verband hebben gebracht met het (leren te) sterven. Zo zegt Socrates in de dialoog Phaedo van Plato dat ‘de ware filosoof sterven als beroep heeft’.
Als we Montaigne mogen geloven, heeft iemand die geleerd heeft om te sterven, afgeleerd om slaaf te zijn. Dat betekent dat je instellen op de dood ‘niets minder is dan je instellen op de vrijheid’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Weten wij wat de dood is? Is het volgens ons niet de scheiding van ziel en lichaam?
In deze dialoog van Plato (427–247 v.Chr.) vertelt Phaedo/Phaidoon aan Echekrates over de laatste dag van het leven van Sokrates. Nadat deze laatste is beschuldigd van het bederven van de jeugd van Athene krijgt hij te horen dat aan het eind van die dag het doodsvonnis zal worden voltrokken middels de gifbeker. Tot verbazing van de aanwezige vrienden lijkt Sokrates zijn sterven te verwelkomen: hij merkt op dat de dichter Evenos als liefhebber van de waarheid hem maar snel moet volgen in de dood. Waar het om gaat is die liefde voor de waarheid. Sokrates probeert zijn vrienden ervan te overtuigen dat wij bij het verwerven van kennis alleen maar worden belemmerd door ons lichaam, met al die zintuigen die niet helder en nauwkeurig kunnen waarnemen. Zij komen uiteindelijk tot de conclusie dat de wijsgeer zich zo min mogelijk moet laten leiden door het lichaam, maar dat het beoefenen van de deugden de ziel zuivert van wat onwaar en ongezond is. En volgens Plato en Sokrates zijn we eenmaal bevrijd van dat lichaam in de dood pas werkelijk (weer) in staat de zuivere waarheid waar te nemen, namelijk met onze goddelijke ziel.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De verhouding tussen de macht van het woord en de samenstelling van de ziel is dezelfde als die tussen de samenstelling van een geneesmiddel en de staat van het lichaam.
Gorgias in Helena (vertaling vincenthunink.nl)
De Griekse sofist en wijsgeer Gorgias van Leontini (ca. 480–376 v.Chr.) heeft een slechte naam gekregen door de gelijknamige dialoog van Plato, waarin Socrates de grond aanveegt met hem en zijn collega’s. Plato/Socrates verwijt Gorgias dat het hem meer om de vorm dan de inhoud van zijn beweringen gaat. Kentheoretisch én politiek gezien lopen Plato en Gorgias zeer uiteen. Volgens Plato bestaat er een werkelijkheid achter de zintuiglijke werkelijkheid, de wereld van de Ideeën, en daar is kennis van mogelijk, maar alleen voor de wijsgeer. Vandaar dat de staat moet worden geleid door een filosoof-koning. Voor Gorgias bestaat er niet zoiets als een objectieve waarheid, en dus gaat het erom dat je je eigen mening zo goed mogelijk verwoordt om anderen daarvan te overtuigen. Hij is dan ook een voorstander van democratie.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
… tussen mens en mens is het helpen het hoogste, het scheppen komt alleen aan de god toe.
Søren Kierkegaard in Wijsgerige kruimels (1844)
Deze ene gedachte is Socrates volgens de Deense wijsgeer Søren Kierkegaard (1813–1855) altijd trouw gebleven. Socrates was en bleef een ‘vroedvrouw’ die anderen hielp hun gedachten geboren te laten worden, tijdens drinkgelagen, in iemands werkplaats of op de markt. Hij zag in dat deze vorm van hulp ‘het hoogste’ is waartoe je in relatie tot een ander kunt komen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De vijandigheid tussen filosofie en politiek (…) is een vloek geweest voor de westerse staatkunde en ook voor de westerse filosofietraditie vanaf het moment waarop de mannen van actie en de mannen van het denken uit elkaar zijn gegaan – dat wil zeggen s
Hannah Arendt in On revolution (1963)
De mens is de maat van alle dingen.
Protagoras
Deze stelling van de zogenaamde ‘voorsocratische’ sofist Protagoras (490–420 v.C.) behoort tot de bekendste filosofische uitspraken en heeft zijn weg gevonden in het algemene spraakgebruik. Omdat van Protagoras en veel van zijn voorgangers en tijdgenoten slechts fragmenten zijn overgeleverd, vaak in de vorm van citaten bij andere denkers, weten we niet in welke context Protagoras dit heeft gezegd. Het enige wat we hebben is een tweede zin, die volgt op het citaat: ‘Van de dingen die zijn, dat ze zijn, en van de dingen die niet zijn, dat ze niet zijn.’
Zeggen dat de ziel boos is, is net zoiets als zeggen dat de ziel weeft of huizen bouwt.
Aristoteles in De anima (408b 12–15)
Een filosoof die wegkwijnt kan in zijn poging een zuiver, onthecht verstand te worden zijn eigen streven naar het goede verhinderen.
Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)
Het is dus uitgesloten dat men gelukkig zou zijn, als men niet wijs en goed is.
Socrates tegen Alcibiades in de dialoog Alcibiades I (134a) van Plato (?)
Dat iets rechtvaardig of lelijk was, was volgens hem niet te danken aan een natuurwet, maar aan een mensenwet.
Diogenes Laërtius over Archelaüs in Leven en leer van beroemde filosofen (vertaling 1989)
Het wonder dat de wereld, het rijk van het menselijk doen en laten, redt van zijn normale, natuurlijke verval is uiteindelijk het feit van de nataliteit, waarin het vermogen tot handelen ontologisch geworteld is.
Hannah Arendt in The Human Condition (1958)
en oefening in sterven (Socrates), maar dat er ook altijd weer nieuwe mensen geboren worden en daarmee een nieuw begin, nieuwe handelingen. Alleen als mensen dit volledig tot zich door laten dringen, houden ze geloof en hoop, ‘die twee wezenlijke kenmerken van het menselijk bestaan die de Griekse oudheid volledig heeft genegeerd’.
Onze ziel te leren kennen: dat was dus wel de vermaning van hem die voorschreef: Ken uzelf.
Socrates tegen Alcibiades in de dialoog Alcibiades van Plato
Je weet of iemand verstandig is door zijn antwoorden. Je weet of iemand wijs is door zijn vragen.
Naguib Mahfouz
Menen dat je iets al weet is het voornaamste obstakel voor het verwerven van nieuwe kennis.
Jos Kessels, inleiding in Leonard Nelson – De socratische methode (1994)
De methode die Socrates (470–399 v.Chr.) hanteert in zijn gesprekken met uiteenlopende Atheners staat bekend als de elenchus: weerlegging, verlegenheid of beschaming. Zij is bedoeld om iemand te ‘ondervragen op die punten waar hij denkt iets zinnigs te zeggen, ook al zegt hij in feite niets zinnigs’ (Plato in De sofist). De onjuistheid van ‘verwarde ideeën’ kun je volgens Plato gemakkelijk aantonen door ze naast elkaar te zetten en te laten zien dat ze strijdig zijn. Kessels noemt de elenchus ‘primair negatief en destructief van vorm, bedoeld om iemands pretentie van kennis te vernietigen’ (p. 13). Pas als iemand denkt iets te kunnen leren, valt er voor hem ook echt iets te leren. Maar de elenchus heeft ook een ‘positief en constructief doel, namelijk iemand bewegen tot verder onderzoek’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
(Maar) de begeerte is, zoals bekend, zeer sofistisch.
Søren Kierkegaard in Of/of – Een levensfragment uitgegeven door Victor Eremita (1843, 2000, p.11)
Uitgever Victor Eremita (een van de personages van Kierkegaard, 1813-1855) loopt bij een uitdrager aan tegen een oude secretaire waar een vreemde aantrekkingskracht van uitgaat. Hoewel hij helemaal geen secretaire nodig heeft, bedenkt hij een reden om hem toch te kopen. Voor Socrates en Plato waren de sofisten verwerpelijke non-filosofen: retorici die mensen leerden om willekeurig welk standpunt te verdedigen in plaats van de waarheid te zoeken. Mediatrainers zouden we tegenwoordig zeggen, of pr- of marketingmedewerkers. En de sofistische begeerte weet dus precies dat wij pas tot handelen overgaan als wij daar argumenten voor hebben. Overigens treft Victor Eremita later een kloek manuscript aan in de secretaire (namelijk de rest van Of/of). Geen verkeerde vondst voor een uitgever.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Waar vrees is, daar is ook schroom.
‘De dichter’ in Plato – Euthyfro, 12A-B
In zijn dialoog met Euthyfro over de vroomheid citeert Socrates (ca. 470 v.Chr.–399 v.Chr) ‘de dichter’: ‘Maar Zeus die het werk deed, die dit alles tot stand bracht, wil hij niet gispen: waar immers vrees is, daar is ook schroom.’ In dit geval gaat het om verzen uit de Cypria, waarin de gebeurtenissen worden beschreven die voorafgingen aan die in de Ilias. Het woord dat Xaveer de Win vertaalt met schroom, kan ook ‘schaamte, eergevoel, eerbied, ontzag, nauwgezetheid van geweten’ betekenen. In ieder geval is Socrates zelf het niet met de dichter eens. Volgens hem geldt juist: waar eerbied heerst, heerst ook vrees. Een ziekte vrees je immers ook, maar dat wil nog niet zeggen dat je er ontzag voor hebt. Overigens gaat de dialoog verder niet inhoudelijk over deze kwestie. Socrates gebruikt deze omkering om te laten zien dat ook de relatie tussen vroomheid en rechtvaardigheid moet worden omgekeerd: het vrome is ‘een deel van’ het rechtvaardige, en niet andersom.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
- 1
- 2
- Volgende »