Tennyson
… echte nederigheid / De hoogste deugd, moeder van allemaal
Alfred, lord Tennyson in ‘The Holy Grail’ uit Idylls of the King (1859-1885)
Er zijn verschillende klassieke rijtjes deugden, oftewel ‘gesteldheden die weten te kiezen en het op ons afgestemde midden houden, hetwelk bepaald wordt door de rede en wel zo, als de verstandige mens dat zou bepalen’ (Aristoteles, Ethica Nicomachea, boek 2, hoofdstuk 6). Om te beginnen zijn er de vier kardinale deugden van de klassieke oudheid: wijsheid, rechtvaardigheid, gematigdheid en moed. En dan zijn er de christelijke deugden van geloof, hoop en liefde (‘maar de grootste daarvan is de liefde’, 1 Kor. 13:13), die in de katholieke traditie worden gecombineerd met de klassieke deugden tot de tegenhangers van de zeven hoofdzonden.
In de Griekse tragedies is de grote zonde die de held ten val brengt vaak hybris, overmoed of hoogmoed, met name ten opzichte van de goden. In de eerdergenoemde traditie staat daar de deugd van de (Griekse) phronesis of (Latijnse) prudentia tegenover, die behalve als wijsheid ook wel vertaald worden als voorzichtigheid of verstandigheid. In die laatste betekenissen klinkt nog sterker de verwantschap met nederigheid door: weten wat je te doen staat, maar ook wanneer je je plaats moet kennen. Misschien is dat wel de verklaring voor de bevinding (Pelin Kesebir in Journal of Personality and Social Psychology, april 2014) dat wie nederig is, minder angst voor de dood kent.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media