Wittgenstein
De liefde is het echte ontologische bewijs voor het bestaan van iets buiten ons hoofd.
Ludwig Feuerbach in Grundsätzen der Philosophie der Zukunft (1843)
Als we liefde definiëren als ‘de omstandigheid dat andere geestelijke wezens zich beschermend over ons ontfermen’ (naar Markus Gabriel) dan kunnen wij in de eerste jaren van ons leven alleen overleven als er van ons gehouden wordt. Volgens Feuerbach (1804–1872) bestaat er daarom ‘geen ander bewijs van het zijn dan de liefde, het gevoel in het algemeen’. Begrijpen wat liefde is en wat de betekenis daarvan voor ons leven is, maakt ook duidelijk dat het solipsisme (de filosofische leer dat alleen onze eigen bewustzijnsdaden bestaan) misschien toch niet zo ‘richtig’ (juist) is als Wittgenstein meende. Overigens gaat Feuerbach nog een stap verder, want dat ‘iets buiten ons hoofd’ uit het citaat beperkt hij tot ‘dat waarvan het zijn jou vreugde brengt en het niet-zijn jou pijn doet – dat alleen is’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het bouwwerk van je trots moet worden ontmanteld. En dat is vreselijk zwaar werk.
Ludwig Wittgenstein, geciteerd in Ray Monk – Ludwig Wittgenstein: Portret van een gekwelde geest (2012)
Wittgenstein meende dat een eerlijke en fatsoenlijke filosofie begint met een biecht. Volgens hem is het schrijven van een goed filosofisch traktaat, en goed nadenken in het algemeen, niet zozeer een kwestie van het intellect, maar meer van de wil: het voornemen om je niet te laten verleiden tot overhaast en verkeerd begrip en om weerstand te bieden aan oppervlakkigheid. Ook intelligente mensen kunnen zich van dat voornemen laten afbrengen door hun trots. Die moet dus worden ontmanteld, en dat doe je door zelfonderzoek. Daardoor word je niet alleen een fatsoenlijk mens, maar word je ook een goede filosoof (als je dat wilt). ‘Als iemand niet bereid is om in zichzelf af te dalen, omdat dit pijnlijk is, dan zal hij in zijn geschriften oppervlakkig blijven.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De twijfel zelf berust alleen op wat zonder enige twijfel is.
Ludwig Wittgenstein in Über Gewissheit / On certainty (1969)
In de bijna mijmerende stijl die hij na de Tractatus is gaan gebruiken voor zijn ‘filosofische onderzoekingen’ omcirkelt de Oostenrijks-Engelse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889–1959) de begrippen zekerheid en twijfel. Als iemand tegen je zegt: ‘Breng mij een boek’, dan moet je misschien even checken of dat ding daar echt een boek is, maar dan weet je blijkbaar op zijn minst wat mensen onder ‘boek’ verstaan. En anders kun je het altijd opzoeken – alleen moet je dan wel weer weten wat andere woorden betekenen. En dat een woord dit of dat betekent en zus of zo wordt gebruikt zijn ook weer ervaringsfeiten. Dus om een opdracht uit te kunnen voeren, moeten er feiten zijn waar je niet aan twijfelt.
Maar, zegt Wittgenstein, deze zekerheid heeft alleen betrekking op het algemene geval. Om een ‘taalspel’ te kunnen spelen, zoals dat van de opdracht, moet er in de regel een ervaringsoordeel zonder enige twijfel juist zijn. Maar in een individueel geval lijkt het onmogelijk om te zeggen waar je precies zeker van kunt zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Er waart een spook door de westerse wereld – het spook van de religie.
Met deze zin begint het magistrale boek van de Duitse cultuurfilosoof en romanschrijver Peter Sloterdijk (1947). Het is een directe verwijzing naar de openingszin van Het communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels uit 1848. Overigens zagen die natuurlijk een ander spook rondwaren: het communisme. Maar anders dan het communisme, dat nieuw was, is het huidige spook van de religie er een dat steeds weer opnieuw opduikt. En de teruggekeerde religie wordt door ‘machthebbers van het oude Europa’ feestelijk verwelkomd met een ‘pompeus’ feest waar uiteenlopende gasten bijeenkomen, van de paus tot islamitische geleerden, Amerikaanse presidenten en Kremlinkrijgsheren, en zelfs Duitse sociologen (een sneer naar Habermas). Het enige wat het feest verstoort, is het ‘zomeroffensief van de goddelozen van 2007’, ‘waaraan we twee van de oppervlakkigste pamfletten van de recente geestesgeschiedenis te danken hebben, namelijk van Christopher Hitchens en van Richard Dawkins’.
Zelf pleit Sloterdijk niet voor een terugkeer van de oude religie maar voor een ‘antropotechnische wending’. Met een eigenzinnig beroep op filosofen als Nietzsche, Wittgenstein en Foucault stelt Sloterdijk dat de mens allereerst een wezen is dat geen genoegen neemt met het leven zoals het gegeven is. Mensen zijn voortdurend bezig om hun leven te veranderen, en dat ‘moet’ ook, maar ze kunnen dat niet alleen. Ze hebben elkaar en ‘antropotechnieken’ nodig: rituelen, technieken, oefening, training enzovoort.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wittgenstein: Vertel me nou niet … alsjeblieft, vertel me nou niet dat u uitgaat van een onafhankelijk bestaan van een wiskundige werkelijkheid? Bertrand Russell: Natuurlijk doe ik dat. Zo niet dan leven we in een totale chaos!
Stel je bij de geciteerde vraag een geagiteerde jongeman voor, staande, zijn mond vertrokken van afschuw, terwijl hij zich wel de haren met de vuisten uit zijn hoofd lijkt te willen trekken. En bij het rustige, zelfverzekerde antwoord een oudere man, zijn hoofd tussen de rookwolken uit zijn pijp, zich nauwelijks iets aantrekkend van de opwinding van de jongeman achter hem. Het is bijna niet te geloven, maar er bestaat een stripboek over de zoektocht naar de fundamenten van de wiskunde, en het werd nog een bestseller ook. Voor wie bereid is zich niet te laten afschrikken door de woorden ‘wiskunde’ en ‘logica’ heeft de zoektocht van Bertrand Russell aan het begin van de twintigste eeuw naar de onbetwistbare beginselen van de wiskunde alles van een tragedie. Net heeft hij na tien jaar zijn (met Whitehead geschreven) boek Principia mathematica (1910-1913) af of zijn briljante leerling Ludwig Wittgenstein zegt dat er niets van klopt. Later bewijst Kurt Gödel zelfs dat Russells zoektocht principieel onmogelijk is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als je onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.
Vlak voordat hij in paragraaf 7 zal zeggen dat je moet zwijgen over de dingen waarover je niets kunt zeggen, houdt Wittgenstein zich in de Tractatus bezig met de dingen die er werkelijk toe doen: ethiek, leven en dood, en God. Zo beweert hij dat de dood geen gebeurtenis in het leven is, dat wij de dood niet ervaren. Ons leven heeft geen einde, op dezelfde wijze als waarop we de grenzen van ons gezichtsveld niet zien.
Maar met de constatering dat wie eeuwig wil leven, in het heden moet leven, zijn we er nog niet. Er bestaat immers geen enkele garantie voor de onsterfelijkheid of het eeuwig overleven van de menselijke ziel na de dood. Maar het aannemen van een onsterfelijke ziel lost het raadsel ook helemaal niet op. Het eeuwige leven zelf is net zo’n groot raadsel als ons huidige leven. ‘De oplossing voor het raadsel van het leven in ruimte en tijd ligt buiten ruimte en tijd.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het idee van ‘overeenstemming met de werkelijkheid’ heeft geen duidelijke toepassing.
Lang hebben filosofen gezocht naar een fundament voor de zekerheden die ze dachten te hebben (‘evidenties’). Als we ergens zeker van kunnen zijn, is het van uitspraken die ‘waar’ zijn. Een van de manieren waarop je ‘waarheid’ kunt definiëren is ‘overeenstemming met de werkelijkheid’. Dit is een van de ideeën die de Oostenrijks-Engelse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889–1959) onderzoekt in zijn aantekeningen die uitgegeven zijn onder de titel Über Gewissheit / On certainty.
Hij doet dat ‘tentatief’ (proberend, tastend) door voorbeelden te onderzoeken van uitspraken waarvan we zeggen er zeker over te zijn. Kunnen we bijvoorbeeld zeker zijn dat de aarde bestaat of dat die voor onze geboorte ook heeft bestaan? Wittgenstein vraagt zich af wat het zou betekenen als iemand zou zeggen daaraan te twijfelen. Wat voor betekenis zou die twijfel kunnen hebben? En hoe zou ik zekerder kunnen worden van dat bestaan? Door naar New York te bellen? Volgens Wittgenstein krijgen twijfel en zekerheid pas betekenis als dergelijke ‘gegevenheden’ deel uitmaken van het totaalbeeld dat het uitgangspunt vormt van overtuigingen. Dat de aarde bestaat, behoort tot de levensvorm waarin het ‘taalspel’ van twijfel en zekerheid pas betekenis krijgt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Geef een voorbeeld van een morele regel!’
Wittgenstein tegen Popper, zoals beschreven in Poppers Autobiografie (1978)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een hypothese die zowel voor A als voor B geldig is, wordt verworpen als zij niet ook voor A en B samen geldt.
Heinz von Foerster in Entdecken oder Erfinden (1985)
De filosofie is in feite niets anders dan een overzicht van trivialiteiten.
Ludwig Wittgenstein in Lectures (1930-1932)
De dood is geen gebeurtenis van het leven. De dood beleeft men niet.
Ludwig Wittgenstein in de Tractatus Logico-Philosophicus, 6.4311
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosofie geneest menselijke ziekten, ziekten veroorzaakt door onjuiste overtuigingen.
Martha Nussbaum in Therapy of desire – Theory and practice in Hellenistic ethics (1994)
Waarover men niet spreken kan, verspreekt men zich.
Harm van der Gaag in Wie het niet weet mag het zeggen – In de spreekkamer van de filosofische praktijk (2013)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosoof behandelt een vraag zoals een ziekte.
Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (1953, 245)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een belangrijke oorzaak van filosofische ziekte: een eenzijdig dieet: men voedt zijn denken met slechts één soort voorbeelden.
Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (593)
Wie psychische eigenschappen toeschrijft aan delen van een dier die alleen van toepassing zijn voor het (handelende) dier als een geheel, gebruikt een mereologische drogreden.
Harry Smit & Peter M.S. Hacker in Seven Misconceptions About the Mereological Fallacy: A Compilation for the Perplexed (2013)
De vriendschap is een kapitaal waarvan de rente nooit verloren gaat.
Johann Georg Hamann in ‘An J.G. Lindner, 1756’ (1905)
Handel steeds zo dat het aantal keuzemogelijkheden groter wordt!
Heinz von Foerster in Über das Konstruieren von Möglichkeiten (1973, p. 49)
De Oostenrijks-Amerikaanse fysicus en cyberneticus Heinz von Foerster was een neef van Ludwig Wittgenstein. Hij werd in 1911 geboren in Wenen en stierf in 2002 in Pescadero, Californië. Hij formuleerde zijn ‘ethische imperatief’ in aansluiting op de categorische imperatief van Immanuel Kant. Volgens Von Foerster gaat het erom de activiteiten van anderen niet in te perken, maar je zo te gedragen dat de vrijheid van anderen en de gemeenschap groter wordt. Hoe groter de vrijheid, hoe groter het aantal keuzemogelijkheden, en des te groter de kans dat mensen ook de verantwoordelijkheid voor hun handelingen op zich nemen. ‘Alleen wie vrij is, en dus ook altijd anders kan handelen, kan verantwoordelijk handelen’ (in Heinz von Foerster/Bernhard Pörksen: Wahrheit ist die Erfindung eines Lügners: Gespräche für Skeptiker, 1999, p. 25).
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Neurochirurgen lezen geen Wittgenstein.
Bert Keizer in ‘Ze snijden dieper dan je denkt’, NRC Handelsblad, 29 januari 2010
Schrijver en verpleeghuisarts Bert Keizer (1947) mocht een tijdje meelopen met neurochirurgen in het academisch ziekenhuis van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij wilde weten wat de impact is van het snijden in iemands hersenen (Onverklaarbaar bewoond, 2010). Iedere keer werd hij bevestigd in de idee dat ‘wij niet denkbaar zijn zonder ons brein’. Hoewel Keizer al door zijn studie filosofie het katholieke idee uit zijn jeugd, dat de ziel slechts een tijdelijke bezoeker van het lichaam is, had verlaten, ziet hij nu voor zich gebeuren dat ‘een beschadigd brein een beschadigde ziel’ heeft. Hoe je de samenhang tussen hersenen en geest precies moet denken, blijft een probleem. ‘De geest zit niet in het lichaam zoals bij “de man zit in het huis” maar eerder zoals bij “de man is in de war”.’ Neurochirurgen zeggen zelf geen tijd te hebben voor dit soort diepzinnige vragen. Ze vinden wel dat het een ‘somber’ vak is: er wordt zelden iemand echt beter van. Keizer zelf vindt dat geneeskunde ‘een afschuwelijk overschatte bezigheid’ is. Als verpleeghuisarts ziet hij oudere mensen liever niet het ziekenhuis ingaan, omdat medisch specialisten tot op de molecuul willen weten wat mensen mankeert, waardoor ze soms ‘van een klerezooi een catastrofe’ maken.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zoekt gij inzicht, leer dan te handelen.
Heinz von Foerster in Das Konstruieren einer Wirklichkeit (1981)
Het is een teken van ware liefde wanneer men er aan denkt hoe de ander lijdt. Want ook hij lijdt, ook hij is een arme drommel.
In het jaar 1946 wordt Ludwig Wittgenstein verliefd op de student medicijnen Ben Richards, die bijna veertig jaar jonger is dan de filosoof. Naar eigen zeggen zorgt zijn liefde voor Ben ervoor dat al zijn ‘kleinzielige zorgen’ in verband met baan en werk op de achtergrond raken. Hoewel hij diverse eerdere relaties met jongemannen heeft gehad, meent zijn biograaf Ray Monk dat de relatie met Richards voor het eerst een breuk lijkt te betekenen met Wittgensteins solipsisme. Over dit geloof, dat de hele wereld alleen in de eigen geest bestaat, had hij in de Tractatus logico-philopophicus (1921) nog het volgende gezegd: ‘Wat het solipsisme bedoelt, is helemaal juist, het laat zich alleen niet zeggen, maar het toont zich.’ Voor Wittgenstein zelf is de liefde van Ben een ‘groot, zeldzaam geschenk’, al realiseert hij zich ook dat het mede-lijden met een ander zijn leven er niet gemakkelijker op maakt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Bestaat er voor de echtheid van een gevoelsuiting het oordeel van een ‘vakman’?
Ja, meent Wittgenstein. Zelfs over zoiets als de authenticiteit van een gevoel dat iemand uitdrukt, kun je zeggen dat er mensen zijn die ‘beter’ oordelen, en anderen ‘slechter’. Iemand met meer mensenkennis zal beter kunnen beoordelen of een gevoel bij iemand echt is en zal op basis daarvan de toekomst beter voorspellen. Kun je een dergelijke kennis ook leren? Ja, sommige mensen kunnen dat wel, alleen niet door er een ‘cursus’ in te volgen, maar alleen door ‘ervaring’. Bij het verwerven van die ervaring kun je geholpen worden door een leermeester, die je af een toe een ‘tip’ geeft, een wenk. Je krijgt geen techniek aangeleerd, maar je verbetert je oordeel wel. Er zijn ook wel regels, alleen vormen die niet een (sluitend) systeem en moet je al ‘ervaren’ zijn om ze goed toe te passen. In ieder geval zal de psychologie daar nooit ‘wetenschap’ van kunnen maken. Wittgensteins biograaf Ray Monk denkt dat we bij de bedoelde ‘vakman’ eerder moeten denken aan iemand als pater Zossima in De broers Karamazov van Dostojevski. Over hem heeft Wittgenstein zelf gezegd dat er ‘werkelijk zulke mensen zijn geweest, die regelrecht in de ziel van anderen konden kijken en hun raad konden geven’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is zo moeilijk om het begin te vinden. Of beter: het is moeilijk om bij het begin te beginnen. En niet te proberen om nog verder terug te gaan.
Ludwig Wittgenstein in Über Gewissheit / On certainty (1969)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wat het solipsisme bedoelt, is helemaal juist, het laat zich alleen niet zeggen, maar het toont zich.
Ludwig Wittgenstein in Tractatus Logico-Philosophicus (1921)