Gedachten

Zodra er leven is, is er gevaar.

Madame de Staël in De l’Allemagne (1810)

Er wordt weleens geklaagd dat er zo weinig vrouwelijke denkers van naam zijn. En als er dan eens eentje is, loopt ze ook nog eens het gevaar dat een van haar wijze uitspraken aan een man word toegewezen. Het overkwam Anne-Louise Germaine Necker, barones van Staël-Holstein (1766-1817), de Frans-Zwitserse romanschrijfster en essayiste die bekend werd onder de naam Madame de Staël. Op internet wordt de uitspraak aan de voorkant toegeschreven aan Ralph Waldo Emerson, die in zijn Society and Solitude (1870) toch keurig een noot met verwijzing naar Madame had toegevoegd.
Emerson heeft het in zijn preek bij Romeinen 14:12 over Paulus’ uitspraak dat ieder van ons zich tegenover God moet verantwoorden. Hij verzucht dat bij allen die God de gave van de intelligentie en het vermogen om gelukkig te worden heeft verleend, een zwerm engelen van het kwaad komt aanvliegen om hem met verleidingen op het verkeerde pad te brengen. Dès qu’il y a vie, il y a danger wordt As soon as there is life there is danger.
Overigens gebruikt Joseph Ledoux dit ook door hem aan Emerson toegeschreven motto in zijn boek Angstig (2017) om aan te geven dat waar leven is, angst is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mensen die geïnteresseerd zijn in het gedrag van andere mensen willen op den duur iets aan ze verdienen.

Freek de Jonge in De Mars (1983)

Er zijn twee manieren waarop je deze uitspraak van cabaretier Freek de Jonge (1944) uit zijn derde onemanshow kunt lezen. In de eerste plaats mogen psychologen en psychiaters zich dit aantrekken. Is dat waar zij uiteindelijk op uit zijn? Op een ander moment in zijn show gaat Freek de Jonge nog een stukje verder: je mag volgens hem van de psychiater ‘niks meer opkroppen / Je moet de meest vreselijke dingen tegen elkaar zeggen / Die psychiaters weten wel hoe ze aan de slag moeten blijven’.
Daarnaast kun je zeggen dat met name mensen die iets te verkopen hebben, moeten weten waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. Zo noemde Harry Mulisch in De toekomst van gisteren de psychologie ‘de ideologie der neringdoenden’. En volgens Freek de Jonge is het ook nog eens gevaarlijk, want ‘als de middenstand gaat nadenken / staan we binnen de kortste keren weer Heil Hitler te roepen’. Vijfendertig jaar later hebben de neringdoenden hun psychologische arsenaal uitgebreid en zijn ondernemende miljardairs meer of minder democratisch aan de macht gekomen in Rusland, China en de Verenigde Staten met een programma van angst aanjagen en kracht uitstralen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De politiek staat tegenover de moraal zoals de filosofie tegenover de naïviteit.

Emmanuel Levinas in Totaliteit en oneindigheid (1961)

In zijn ‘Woord vooraf’ bij zijn zeer diepzinnige, en daarom nogal moeilijk te doorgronden hoofdwerk Totaliteit en oneindigheid, begint de Joods-Franse denker van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906-1995) met zich af te vragen of we ons wel iets moeten aantrekken van de moraal. Moeten wij, als wij open willen staan voor de waarheid, niet voortdurend rekening houden met de mogelijkheid dat het oorlog wordt? En in tijden van oorlog wordt de moraal ‘opgeschort’. Dan gelden onze geboden van naastenliefde of respect niet meer. In feite maakt de oorlog onze moraal ‘belachelijk’. Vraag het de strijders overal ter wereld maar. De ‘ware uitoefening van de rede’ is dan ook niet het vinden van een fundament voor die mooie woorden, maar ‘de kunst de oorlog te voorzien en met alle middelen te winnen’. En dat laatste is Levinas’ definitie van de politiek. De filosofie leidt ons weg van de ‘naïviteit’ van de ervaring van het gelaat van onze lijdende medemensen, zoals de politiek de moraal ondergraaft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wij kunnen niet ontsnappen aan de klauwen van het lot, maar we kunnen ook niet in het lot ontsnappen aan de last van de verantwoordelijkheid.

Slavoj Žižek in Event – Filosofie van de gebeurtenis (2014)

Hoewel ‘de Elvis van de cultuurfilosofie’ Slavoj Žižek (1949) zeker oog heeft voor wat ons allemaal maatschappelijk en biologisch bepaalt, blijft hij ‘gewoon modernistisch’ als het gaat om de praktisch-ethische betekenis van de vrijheid. Hij verwijt de neurowetenschappers dat ze geen oog hebben voor de context waarin hun uitspraken dat de vrije wil niet bestaat worden gedaan. Dat is die van een gesprek tussen vrije, autonome geesten. Hij verbaast zich over het feit dat het boeddhisme, met haar idee dat het ego een te overwinnen illusie is, eigenlijk naadloos aansluit bij dit soort denken.
Als voorbeeld van iemand die er alles aan doet om de verantwoordelijkheid te ontlopen, noemt hij dichter Ted Hughes. ‘Eén vrouw verliezen door zelfmoord, dat is ongelukkig te noemen, maar twee vrouwen verliezen, dat lijkt op onachtzaamheid’, parafraseert hij Oscar Wilde. Hughes’ Birthday Letters zijn één lange variatie op een benepen ‘ik heb het niet gedaan’. Het is de schuld van ‘de Vrouwelijke Godin, het Lot, astrologie’. Maar volgens Žižek raakt op het niveau van ons praktisch-ethische leven ‘elke poging om simpelweg de verantwoordelijkheid te ontlopen en onszelf te beschouwen als een onvrij mechanisme, verstrikt in een double bind van de vrijheid’. Die ontkennen is haar bevestigen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Stel me geen vragen, want ik zou je wel eens de (waarheid) kunnen vertellen.

Humberto R. Maturana in Networker (mei-juni 1985)

Op een foto van Andrea Schara-Maloney kijkt de Chileense bioloog Humberto Maturana (geboren 1928) de lezer grijnzend aan. Hij draagt een T-shirt met de waarschuwende tekst: Don’t ask me any questions, I might just tell you the (truth). Aan de ene kant is deze theoretische bioloog, en dus filosoof, een ‘radicale constructivist’: alle kennis is een constructie die alleen relevant is binnen de wetenschappelijke gemeenschap, maar zegt niets over de werkelijkheid zelf: de objectiviteit staat voortdurend tussen haakjes. Maar eenmaal binnen in zijn merkwaardige, hermetische oeuvre heerst een soort onontkoombare naar zichzelf verwijzende logica die de lezer ervaart als de waarheid.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Toen de zonde werd omgezet in aansprakelijkheid en het schenden van goddelijke geboden een overtreding van menselijke wetten werd, ging er iets verloren.

Jürgen Habermas in Die Zukunft der menschlichen Natur (2001)

Sinds het eind van de vorige eeuw houdt de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas (1929) zich weer bezig met religieuze thema’s. Hij is ervan overtuigd dat het gelijkheidsdenken, de ideeën van vrijheid en solidariteit, van een zelfstandige levensregie en emancipatie, van het individuele geweten, de mensenrechten en de democratie ‘een rechtstreekse erfenis zijn van de joodse gerechtheids- en de christelijke naastenliefde-ethiek’ zijn. Hoewel het in de loop van de geschiedenis nodig is gebleven om die uitgangspunten kritisch te onderzoeken en opnieuw te interpreteren, bestaat er volgens Habermas tot op heden geen alternatief. ‘Al het andere is postmodern gezwets.’ Ook zijn eigen denken ’teert op’ die christelijke erfenis. Wat hem betreft ontbreekt in het ‘postmetafysische denken’ van moderne, seculiere samenlevingen ‘elk algemeen bindend begrip van het goede en voorbeeldige leven’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Credo quia absurdum = ik geloof (het) omdat het ongerijmd is.

Tertullianus

De Latijnse uitdrukking ‘credo quia absurdum’ wordt toegeschreven aan kerkvader Tertullianus (ca. 160–230 n.Chr.). Maar in zijn De Carne Christi zegt hij het toch anders: ‘De zoon van God is gestorven, credibile est, quia ineptum est (dit is geloofwaardig, omdat het absurd is), En eenmaal begraven herrees hij; certum est, quia impossibile (dit is zeker, omdat het onmogelijk is).’ Journalist en schrijver H.L. Mencken verklaarde het gebruik van deze redeneervorm uit het feit dat Tertullianus van oorsprong advocaat was …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Credo … absurdum = ik geloof (het), het is ongerijmd.

Søren Kierkegaard

In zijn proefschrift constateert de Nederlandse filosoof Jan Sperna Weiland (1925-2011) dat Kierkegaard (1813-1855) vond dat wanneer je de aan Tertullianus toegeschreven uitspraak credo quia absurdum (ik geloof omdat het ongerijmd is) serieus nam, je er geen redeneervorm van kon maken. Daarmee suggereer je immers dat het niet ongerijmd is, want je hebt er een reden voor (namelijk dat je er geen reden voor hebt). En voor Kierkegaard is geloven: ‘zich godvruchtig en onvoorwaardelijk onderworpen willen verweren tegen de ijdele gedachte van te willen begrijpen en tegen de ijdele inbeelding van te kunnen begrijpen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… het verleden moet net zozeer door het heden worden veranderd als het heden is geleid door het verleden.

T.S. Eliot in Tradition and the individual talent (1921)

Volgens de Amerikaans-Britse dichter T.S. Eliot (1888-1965) gaat het bij historisch besef niet alleen om een beeld van ‘de verledenheid’ van het verleden, maar ook van het heden ervan. Hierdoor word je als schrijver gedwongen om niet alleen te schrijven te midden van je eigen generatie, maar alsof de hele Europese literatuur vanaf Homerus tegelijk bestaat. Als vanzelf wordt een nieuw kunstwerk afgezet tegen alle kunstwerken die al eerder werden gemaakt, maar door het nieuwe kunstwerk en de verhouding die dat inneemt tegenover alle andere kunstwerken uit de geschiedenis, veranderen ook alle kunstwerken die eraan voorafgingen. ‘Een dichter die zich hiervan bewust is, zal zich bewust zijn van grote problemen en verantwoordelijkheden.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vrije tijd zonder studie staat gelijk aan de dood: het betekent voor de mens levend begraven zijn.

Seneca in Epistulae (82, par. 3)

In zijn Bespiegelingen over de levenskunst citeert Arthur Schopenhauer (1788–1860) veelvuldig de klassieken, waaronder Seneca (ca. 4 v.Chr.–65 n.Chr.), om zijn betoog te onderbouwen. Volgens Schopenhauer is ons dagelijks leven ‘vervelend en flauw’, tenminste wanneer het niet door hartstochten – tegenwoordig zegt men wel ‘passies’ – wordt beroerd. Het probleem is dat hartstochtelijk leven al gauw op leed uitdraait en voor Schopenhauer is geluk de afwezigheid van lijden (en kan het nooit meer zijn dan dat). Daarom zijn volgens Schopenhauer ‘alleen diegenen gelukkig die naast de voor de diensten aan de wil benodigde hoeveelheid intellect nog een extra dosis hebben meegekregen’. Zij kunnen namelijk daarmee naast hun alledaagse leven ook nog een intellectueel leven leiden, dat hen op een pijnloze manier vermaakt. Vrije tijd alleen is daarvoor niet voldoende, want zonder intellect ga je dan dood van verveling, zoals Seneca stelt. Volgens Schopenhauer beschermt een intellectueel leven niet alleen tegen de verveling, ‘maar ook tegen de verderfelijke gevolgen ervan’: slecht gezelschap en de ‘vele gevaren, ongelukken, verliezen en verspillingen waarmee men wordt geconfronteerd als men zijn geluk geheel en al in de reële wereld zoekt’. Ter illustratie verwijst Schopenhauer naar zijn eigen filosofie: die heeft hem nooit iets opgeleverd, maar wel veel ‘bespaard’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

En ik heb mij gewend tot mijzelf en gezegd tot mijzelf: ‘Wie zijt gij?’ En ik heb geantwoord: ‘Een mensch.’

Augustinus in De belijdenissen van den H. Augustinus, X. 6 (397–398 n.Chr., 1930)

Deze passage uit de Confessiones van de kerkvader Aurelius Augustinus van Hippo (354–430) wordt wel beschouwd als de eerste keer dat ‘de antropologische vraag’ wordt gesteld in de filosofie. Augustinus maakt onderscheid tussen de vraag ‘wie ben ik’ en de vraag ‘wat ben ik’. De eerste vraag (zie het citaat) kan Augustinus zelf beantwoorden door te reflecteren op zijn eigen ervaringen en begrippen. De tweede vraag, naar de aard van de mens, kan hij alleen aan God stellen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kenmerkend voor een dialoog is dat de gespreksdeelnemers gezamenlijk tot resultaten en inzichten komen ze die ieder voor zichzelf niet zouden bereiken.

Marja Havermans en Aagje van der Vossen in Spreken is zilver, vragen is goud. In dialoog met ouderen (2014)

In het voorwoord bij hun fraai vormgegeven boek merken praktisch filosofe Marja Havermans (1956) en stervensbegeleidster Aagje van der Vossen (1961) op dat er bij allerlei onderwerpen die ouderen betreffen vaak over ouderen wordt gesproken, maar zelden of nooit door ouderen. Zij presenteren een aantal vormen waarin gesprekken met ouderen kunnen plaatsvinden, onder andere het socratisch gesprek. Bij al deze vormen blijven de voorwaarden van de dialoog van kracht:
1. deelnemers moeten heel goed naar elkaar luisteren;
2. deelnemers schorten hun eigen oordeel op;
3. het stellen van vragen staat voorop;
4. de deelnemers hebben de juiste gesprekshouding: ze hebben belangstelling voor elkaar en willen iets van elkaar leren of samen tot nieuwe inzichten komen;
5. het is goed om twijfels uitspreken;
6. deelnemers spreken kort en helder en zo concreet mogelijk;
7. deelnemers zijn eerlijk;
8. de deelnemers hebben of nemen de tijd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een organisatie is te definiëren als ‘een groep mensen verbonden door een idee’.

Jos Kessels in De jacht op een idee. Visie, strategie, filosofie (2009)

Om mensen samen te brengen heb je, volgens organisatiefilosoof Jos Kessels (1948) een idee nodig, een visie, doel of ambitie. De idee is het hart van de organisatie, ‘dat wat haar levend maakt en energie geeft’. Om ons aan een idee te verbinden moet het helder en overtuigend zijn én legitiem of rechtmatig. ‘Onheldere ideeën hebben geen kracht, onrechtmatige geen gezag.’
Volgens Kessels geldt ook voor een individueel persoon dat hij ‘een groep mensen verbonden door een idee’ is. Je bent een verzameling persoonlijkheden bijeengehouden en geïntegreerd door ‘de idee van een ik, een vermoeden van wie je eigenlijk, in wezen bent’. Als dat laatste ontbreekt, ben je geen mens uit één stuk meer of een stevige onderneming, maar een gefragmenteerd geheel. En dat maakt handelen lastig, want dan schreeuwen al die zelfbeelden of deelbelangen door elkaar. ‘Je mist samenhang, betekenis en richting.’ Op dit punt deed volgens Kessels Socrates zijn ‘heilzame en lastig te verdragen werk’ door zijn gesprekspartners te ondervragen over hun ideeën en zichzelf, naar de denkbeelden die hun handelen bepaalden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van de filosofie uitstellen, en laat ook niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn.

Epicurus in Brief aan Menoikeus

De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) wordt gezien als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Maar bij hem betekent dat niet de bevrediging van verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
De brief begint met de geciteerde oproep tot ‘een leven lang filosoferen’. De reden dat wij nooit mogen stoppen met het vergaren van wijsheid is volgens Epicurus dat wij van jong tot oud voortdurend bezig moeten zijn met het onze geestelijke gezondheid. Voor Epicurus is filosofie dus een soort zelftherapie waar nooit een einde aan komt. Daarbij gaat het om het te boven komen van psychisch lijden, maar ook om een positief omschreven doel: ‘Wie beweert dat de tijd om te filosoferen nog niet is aangebroken, of dat deze tijd al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor het geluk of dat die tijd al voorbij is.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Empathie moet luisteren naar de rede als de mensheid een toekomst wil hebben.

Paul Bloom in ‘The baby in the well. The case against empathy’ (2013)

Het woord empathie is afkomstig van het Griekse woord voor lichamelijk gevoel, maar het begrip van je inleven in de ander werd in de negentiende eeuw door de Duitse filosofen Hermann Lotze en Robert Vischer Einfühlung genoemd. De Britse psycholoog Thitchener vertaalde dat als ‘empathy’.
Net als vele anderen vindt Paul Bloom empathie een belangrijk vermogen, maar een overdreven afhankelijkheid van empathie heeft paradoxale gevolgen. Hij illustreert dat onder meer met de gevolgen van het bloedbad op de Sandy Hook-basisschool in Newton Connecticut, waar de twintigjarige Adam Lanza twintig kinderen en zes volwassenen doodschoot. Het relatief welvarende Newton kreeg ‘uit empathie’ uit het hele land pakhuizen vol knuffels en miljoenen dollars waar ze geen behoefte aan hadden. Intussen maakten veel minder mensen zich druk over de twintig miljoen kinderen in Amerika die iedere avond met honger naar bed gaan. Ook zoiets als het noodzakelijke klimaatbeleid heeft door zijn abstractie (miljoenen slachtoffers in de toekomst) te lijden van de empathie die velen voelen voor bedrijven (en hun personeel) die het principe van ‘de vervuiler betaalt’ niet zouden overleven.
Mensen mét een rede, maar zonder empathie (psychopaten) zijn eng, maar mensen mét empathie maar zonder rede brengen de toekomst in gevaar.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Rechtvaardigheid is de leiderschapsdeugd bij uitstek.

Jos Kessels, Erik Boers en Pieter Mostert in Vrije ruimte – Filosoferen in organisaties – Klassieke scholing voor de hedendaagse praktijk (2002)

Voor hun filosofische wijze van werken met organisaties gebruiken de filosofen Kessels, Boers en Mostert het beeld van een school, als een van oorsprong vrije ruimte, ‘een vrijplaats om na te denken, samen met anderen, over hoe de wereld in elkaar zit, wat ons en anderen te doen staat, wat het “goede leven” inhoudt’.
Volgens de klassieke levenskunst moet ieder mens streven naar voortreffelijkheid en die kun je uitdrukken in vier zogenaamde kardinale deugden: (de juiste) maat / matigheid, moed, verstandigheid/bezonnenheid en rechtvaardigheid. De laatste daarvan is in de klassieke opvatting de hoogste.
Rechtvaardigheid is ‘het vermogen het juiste evenwicht aan te brengen, enerzijds in jezelf tussen de drijfveren van je eigen buik, hart en hoofd, anderzijds in de werkelijkheid om je heen, tussen verschillende soorten belangengroepen en hun aanspraken’. Het is de leiderschapsdeugd bij uitstek omdat het gaat om de kunst van een evenwichtig geheel, de balans tussen behoefte en verdienste, doelen en middelen, regels en billijkheid, vrijheid en gelijkheid. Zij is uiteindelijk ‘het richtpunt van alle andere excellenties, omdat zij de basis is van alle sociale cohesie’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een socratisch gesprek is een filosofisch onderzoeksgesprek, een dialoog waarin deelnemers onderzoeken wat in hun (professionele) leven van werkelijk belang is.

Hans Bolten in ‘Spreken buiten de orde – Radicale reflectie in een socratisch gesprek’, in Delnoij & Van Dalen, Het socratisch gesprek (2003)

In een socratisch gesprek wordt aan de hand van een concreet voorbeeld dat door een van de deelnemers wordt ingebracht, geprobeerd het eens te worden over het antwoord op een filosofische vraag. Een filosofische vraag is een vraag die alleen beantwoord kan worden door na te denken, niet door empirisch onderzoek of door in een encyclopedie te kijken. Die uitgangsvraag moet natuurlijk zinnig en helder zijn, anders is een onderzoek niet de moeite waard. Omdat de vraag uiteindelijk wordt onderzocht aan de hand van een concreet voorbeeld moet de vraag ook concretiseerbaar zijn en liefst ook eenvoudig en treffend.
Expert op het gebied van het socratisch gesprek, filosoof Hans Bolten, geeft nog een criterium voor een goede uitgangsvraag: zij moet actualiseerbaar zijn, dat wil zeggen: toepasbaar op het gesprek zelf. Een goede vraag voor een team in een organisatie dat effectiever wil werken, zou bijvoorbeeld zijn: Wat is samenwerking? In de loop van een gesprek over die vraag, kunnen zich vragen opdringen als: Wat zijn wij hier nu aan het doen? Is dit samenwerking? In dat geval doet zich een verschijnsel voor dat Bolten ‘radicale reflectie’ noemt, want dan wordt het gesprek zelf het actuele voorbeeld van de algemene vraag.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De existentiële aard van de menselijke werkelijkheid maakt broeders en zusters van ons allemaal.

Irvin D. Yalom in Existential Psychotherapy (1980)

Nadat de Amerikaanse existentieel psychotherapeut Irvin D. Yalom (1931) er tien jaar aan gewerkt had, verscheen in 1980 van zijn hand een standaardwerk, Existential Psychotherapy, waarin hij de ideeën van een groot aantal filosofen, grote schrijvers (als Dostojevski, Tolstoi en Kafka) en psychotherapeuten op systematische wijze bij elkaar bracht aan de hand van vier zogenaamde ‘levenszorgen’. Deze liggen volgens hem ten grondslag aan veel problemen van zijn patiënten, maar ook aan onze angsten en sombere buien. Ten eerste wordt ieder mens geconfronteerd met de zekerheid van zijn eigen sterfelijkheid. Ten tweede is ieder individu absoluut vrij, wat een kwellende verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Ten derde betekent die eindigheid en verantwoordelijkheid dat we in een existentieel isolement verkeren. En ten slotte wordt ieder mens daardoor geplaagd door een onleefbaar besef van zinloosheid.
Omdat deze gegevenheden van het bestaan voor iedereen gelden, brengt het besef daarvan ons dichter bij de neuroticus en ‘zelfs’ bij de schizofreen. De afweerreacties tegen de angst voor de dood zijn bij de laatstgenoemde misschien meer bizar, extreem en invaliderend, maar met die angst moeten we allemaal zien te leven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De moderne tijd was een reis naar de volmaaktheid. Om dezelfde redenen was de moderne tijd er ook een van vernietiging.

Zygmunt Bauman in Modernity and the Holocaust (1989)
Voor de Joodse Pools-Britse socioloog en filosoof Zygmunt Bauman (1925–2017) was moraliteit eigenlijk een betrekking eenvoudig gegeven. Het is mij onmiddellijk duidelijk dat de ander kwetsbaar is en daarmee doet hij een direct beroep op mijn steun en hulp. Dit geldt overal en altijd. Dat neemt niet weg dat de behoefte, het verlangen of de vraag van de ander nooit volledig helder, duidelijk en hoorbaar is. Interpretatie is altijd nodig, en het blijft altijd onzeker of onze interpretatie juist is.
Daarmee is moraliteit een bron van worstelingen en problemen waar in onze huidige samenleving steeds minder tijd en ruimte voor is. Veel organisaties profiteren van de voortgaande ‘adiaforisering’: het vrijstellen van een groot aantal menselijke acties van een morele beoordeling en daarmee ook van morele betekenis. Je kunt hier bijvoorbeeld denken aan alle westerse kledingbedrijven die zich nooit druk maakten om de werkomstandigheden in de sweatshops in Bangladesh. De mensen die daar werkten waren verdwenen in de spreadsheets waarmee de bedrijfsstrategen voorrekenden dat ‘outsourcing’ rendabeler was. Ook onzichtbaar waren de textielarbeiders in Enschede of Manchester die hun baan verloren. Zij doken pas weer op in de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidscijfers waarvoor de samenleving een oplossing moest vinden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het stoïcijnse programma dat we tegemoetkomen aan onze behoeften door het elimineren van onze verlangens, is als het afhakken van onze voeten als we schoenen nodig hebben.

Jonathan Swift in Thoughts on various subjects (1711)
De meeste mensen kennen de Ierse satiricus Jonathan Swift (1667–1745) vooral van het onsterfelijke Gulliver’s Travels (1726). Hoewel het inmiddels ook tot kinderboek is bewerkt, was het oorspronkelijk een felle satirische aanklacht tegen de politieke en sociale misstanden van zijn tijd, maar ook tegen de feilen van de mensheid in het algemeen.
Al in de jaren 1696-1706 schreef Swift ook een reeks aforismen, die in 1711 werden gepubliceerd in Morphew Miscellanies (mengelwerk). De kritische uitspraak over het stoïcisme staat daarin min of meer op zichzelf. Deze filosofische stroming kwam rond 300 v.Chr. op in Griekenland, maar werd vooral populair in het Romeinse Rijk door de levensfilosofische geschriften van onder meer Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius. Vanwege de hedendaagse opleving van de levenskunst wordt er ook tegenwoordig veel op teruggegrepen. Natuurlijk legt elke auteur andere accenten, maar in het algemeen zijn stoïcijnen erop uit het lijden te verlichten of gelukkig te worden door alle gevoelens zo veel mogelijk onder controle te krijgen en uit te schakelen. Dat gaat helaas soms ook ten koste van de gevoelens die ons dierbaar zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Want dát is nu juist karakteristiek voor de filosoof: het gevoel ‘verwondering’. Er is inderdaad geen ander begin van de filosofie dan dit.

Socrates in Theaetetus (155d)

Het is wel vaker gezegd, en ook door anderen (zoals Thomas van Aquino) dat de filosofie begint met verwondering. In zijn Inleiding tot de verwondering (1967) gaat Cornelis Verhoeven (1928–2001) echter nader in op het Griekse begrip archè, en zo gelezen noemt hij wat hier wordt gezegd ‘zeer radicaal: het sluit elk ander beginsel van het filosoferen met grote beslistheid uit’ (p. 36). Heidegger benadrukt dat ‘archè’ is afgeleid van een werkwoord dat ‘leiden’ betekent. De verwondering is dus niet een ‘begin’ waarna we overgaan tot de orde van de dag en het ‘wonder’ oplossen in filosofische waarheden, nee het is het beginsel, het principe, het fundament van het filosoferen. En Verhoeven vraagt zich vervolgens af: ‘is er wel één wijsgeer die regelrecht en eerlijk vanuit de verwondering … denkt en schrijft zonder de omweg van een methode en zonder sofistiek?’ Zelf heeft Verhoeven manmoedige pogingen gedaan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In het hart van de machtsverhouding bevindt zich als een voortdurende uitdaging het verzet van de wil en de compromisloze vrijheid.

Foucault, Michel in ‘Hoe wordt macht uitgeoefend’ in Comenius (1987)

Vrijwel gelijktijdig met het overlijden van de Franse filosoof Michel Foucault (1926–1984) verschenen het tweede en derde deel van zijn in 1976 gestarte drieluik over De geschiedenis van de seksualiteit. Voor veel Foucault-adepten waren deze werken nogal een schok. Niet alleen was de stijl veel toegankelijker dan zijn eerdere studies naar de machtsmechanismen van de menswetenschappen, maar ook hield hij plotseling een pleidooi voor ‘de zorg voor zichzelf’ (de titel van het derde deel). Daarmee was hij medeverantwoordelijk voor een terugkeer van het thema van de levenskunst in de filosofie en het maatschappelijk debat.
Hadden velen uit het eerdere werk van Foucault menen te moeten opmaken dat ‘het subject’, de mens, een willoos slachtoffer van maatschappelijke machtsmachinaties was, nu blijkt er plotseling een compromisloze, ‘onbuigzame’ vrijheid te bestaan. Maar, zegt Foucault, misschien kunnen we nog beter spreken van een ‘agonisme’, een neologisme dat hij omschrijft als ‘een relatie die tegelijkertijd door wederzijdse aansporing en door strijd wordt gekenmerkt’. Hoe meer verzet, hoe meer macht – hoe meer macht, hoe meer verzet.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er waart een spook door de westerse wereld – het spook van de religie.

Peter Sloterdijk in Je moet je leven veranderen (2009)

Met deze zin begint het magistrale boek van de Duitse cultuurfilosoof en romanschrijver Peter Sloterdijk (1947). Het is een directe verwijzing naar de openingszin van Het communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels uit 1848. Overigens zagen die natuurlijk een ander spook rondwaren: het communisme. Maar anders dan het communisme, dat nieuw was, is het huidige spook van de religie er een dat steeds weer opnieuw opduikt. En de teruggekeerde religie wordt door ‘machthebbers van het oude Europa’ feestelijk verwelkomd met een ‘pompeus’ feest waar uiteenlopende gasten bijeenkomen, van de paus tot islamitische geleerden, Amerikaanse presidenten en Kremlinkrijgsheren, en zelfs Duitse sociologen (een sneer naar Habermas). Het enige wat het feest verstoort, is het ‘zomeroffensief van de goddelozen van 2007’, ‘waaraan we twee van de oppervlakkigste pamfletten van de recente geestesgeschiedenis te danken hebben, namelijk van Christopher Hitchens en van Richard Dawkins’.
Zelf pleit Sloterdijk niet voor een terugkeer van de oude religie maar voor een ‘antropotechnische wending’. Met een eigenzinnig beroep op filosofen als Nietzsche, Wittgenstein en Foucault stelt Sloterdijk dat de mens allereerst een wezen is dat geen genoegen neemt met het leven zoals het gegeven is. Mensen zijn voortdurend bezig om hun leven te veranderen, en dat ‘moet’ ook, maar ze kunnen dat niet alleen. Ze hebben elkaar en ‘antropotechnieken’ nodig: rituelen, technieken, oefening, training enzovoort.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat consumptiegoederen zijn voor het leven van de mens, zijn gebruiksvoorwerpen voor zijn wereld.

Hannah Arendt in The human condition (1958, p. 94)

De Joods-Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906–1975) maakt een scherp onderscheid tussen arbeid en werk. Arbeid (bijvoorbeeld het bakken van een brood) levert ons consumptiegoederen waarmee wij ons leven in stand houden, maar werk (zoals het maken van een tafel) levert gebruiksvoorwerpen waarmee wij een wereld scheppen met een zekere permanentie en duurzaamheid, waarin wij kunnen handelen en daden stellen. Volgens haar kun je het verschil ook opmaken uit de wijsheid die in de taal besloten ligt: de arbeid levert niet iets op wat met een zelfstandig naamwoord kan worden aangeduid, werken wel. Pas doordat er ook ‘werken’ bestaan, krijgen de door arbeid geproduceerde goederen een ‘dingachtig’ karakter: het brood ligt te geuren op de tafel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ware weg loopt over een koord dat niet meer hoog in de lucht is gespannen maar vlak boven de grond. Het is eerder zo dat mensen erover struikelen dan dat ze erover lopen.

Franz Kafka in Betrachtungen über Sunde, Leid, Hoffnung und den wahren Weg

Dit is het eerste aforisme van een reeks die Franz Kafka (1883–1924) op grond van zijn aantekeningen zelf samenstelde en rangschikte. In Je moet je leven veranderen brengt Peter Sloterdijk dit citaat in verband met een scène uit Aldus sprak Zarathoestra. Daarin beschrijft Friedrich Nietzsche hoe Zarathoestra een dodelijk ten val gekomen acrobaat als zijn eerste leerling aanneemt. De acrobaat heeft namelijk van het gevaar zijn beroep gemaakt en ‘daar is niets verachtelijks aan’. Hoewel hij nu met zijn beroep te gronde gaat, wil Zarathoestra hem ‘met zijn handen begraven’. De acrobaat is precies de figuur die model staat voor de poging van mens ‘Übermensch’ te worden, wat je misschien beter kunt vertalen als ‘voorbij-mens’ dan supermens. Zoals Nietzsche ook al heeft gezegd dat de mens een koord is geknoopt tussen mens en Übermensch.
Maar voor Kafka is het vinden van de ware weg zelf al moeilijk genoeg. Mensen hoeven niet de hoogte in om gevaarlijk te leven: ‘bestaan als zodanig is een acrobatische prestatie, en niemand kan met zekerheid zeggen welke opleiding de voorwaarden levert die ons in staat stellen ons in deze discipline te bewijzen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De liefde verlangt naar persoonlijkheid. Daarom verlangt de liefde naar onderscheiding.

G.K. Chesterton in Orthodoxy (1995)

Als de Engelse letterkundige Gilbert Keith Chesterton (1874-1936) deze stellingen poneert denkt hij niet zozeer aan een individueel psychologische invulling als zouden ‘tegengestelden elkaar aantrekken’. Hem gaat het erom dat het christendom ‘instinctief blij’ is dat God het universum in kleine stukjes heeft gebroken. Dit is volgens hem de ‘intellectuele kloof tussen boeddhisme en het christendom’. Voor het boeddhisme en sommige andere spirituele leren betekent de individuele persoonlijkheid (het ego, de begeerte) de ‘val’ van de mens, terwijl zij voor de christen juist het doel van God is. Het is dan ook niet de bedoeling om te ‘versmelten’ met het Al of iets dergelijks, de christelijke God heeft de mens juist geschapen als een eenling opdat hij tot liefhebben in staat is. ‘Alle moderne filosofieën zijn ketenen die verbinden en boeien. Het christendom is een zwaard dat scheidt en bevrijdt. In geen enkele andere filosofie is God juist verheugd over de verdeling van het universum in levende zielen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dierverzorgers hebben over het algemeen een hogere dunk van de geestelijke vermogens van mensapen dan de filosofen en psychologen die over het onderwerp schrijven.

Frans de Waal in De aap in ons (2005)

Dit tekende de Nederlandse primatoloog Frans de Waal (1948) op uit de mond van taalonderzoeker Charles Menzel tijdens een livedemonstratie van de communicatieve vermogens van chimpanseevrouwtje Panzee. Menzel had duidelijk zichtbaar voor Panzee lekkernijen verstopt in een bossig stuk in de buurt van haar kooi. Zij kon er niet bij en moest dus de verzorgers duidelijk maken waar het snoepgoed verstopt was (en dat ze het aan haar moesten geven), waarbij ze soms van de onderzoekers moest wachten tot de volgende dag. Deze verzorgers wisten niets van het experiment, maar Panzee wist hun al gauw duidelijk te maken waar ze moesten zijn en waarom. Met behulp van haar wenken, gesnuif en kreten kostte het de verzorgers geen moeite om het verborgen voedsel te vinden. Uit het experiment blijkt dat chimpansees wel degelijk een besef hebben van verleden en toekomst en uitstekend in staat zijn tot communicatief gedrag. Om echter in haar opzet te slagen, was het wel nodig dat Panzee te maken had met mensen die haar serieus namen. Gelukkig voor haar waren er geen filosofen of psychologen aanwezig die alleen maar uit waren op het bevestigen van hun hypothese dat dat geen enkele zin had bij zo’n beest.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Geen experiment kan je vertellen wat goed leven is.

Annemarie van Stee in ‘Zoek je zelf niet in je brein’ (Trouw, 2 april 2016)

In haar essay in Trouw begint filosofe en cognitief neurowetenschapper Annemarie van Stee (1983) met een gedachte-experiment op grond van de claims die sommigen menen te mogen baseren op de vooruitgang in de neurowetenschappen. ‘Komt een stelletje bij de cognitief neurowetenschapper …’ Zou het ooit mogelijk worden dat twee mensen zich melden bij deze specialist om te laten bepalen of hun hersens wel goed bij elkaar passen en hun relatie dus toekomst heeft? Nee, meent Van Stee, want in dit geval zoeken we naar inzicht in onszelf en onze unieke situatie. Op grond van experimenteel onderzoek kun je alleen te weten komen hoe mensen gemiddeld genomen in elkaar zitten en (re)ageren. Bovendien kunnen we onszelf niet begrijpen als we niet een idee hebben over hoe we zo geworden zijn op grond van ons verleden en over wat we in de toekomst zouden willen zijn. Dan heb je niks aan een hersenexperiment, want dat is altijd een momentopname. En ten slotte is het ook heel belangrijk ‘dat een beter begrip van wie wij (zouden willen) zijn perspectief biedt op hoe we het beste met onszelf en ons leven kunnen omgaan’. En dat kan geen experiment je vertellen, dat moet je ‘zelf’ doen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ritme is discipline en vrijheid in één.

Marli Huijer in Ritme (2011)

De voormalige Denkster des Vaderlands Marli Huijer (1955) werd op een ochtend wakker met deze zin die voor haar de pointe van haar boek samenvatte. Het werd daarom de openingszin van dit boek, waarin het thema ritme vanuit allerlei invalshoeken wordt belicht. Met ritme bedoelt zij een gezamenlijk leefritme, van dag en nacht, van seizoenen, van werk en plezier, waarvan de teloorgang volgens haar een groot politiek probleem is en de samenleving kan ontwrichten.
Nu zijn veel mensen geneigd om bij ritme vooral te denken aan discipline: je houden aan een tijdsordening, of je daar nu op dat moment zin in hebt of niet. Maar ritmes beschermen ons ook tegen het ‘eindeloze vullen van de tijd’, zoals ze dat zegt in haar latere boek Discipline (2013). Ritmes geven ons de vrijheid om af en toe ‘nee’ te zeggen, ‘om op vaste momenten rust te nemen, niets te doen of te zwijgen’. Deze vrijheid wordt juist mogelijk gemaakt door de discipline die nodig is om je aan die ordening te houden. Juist nu er geen door kerk of staat opgelegde ordening meer bestaat, zijn we anders niet in staat ons teweer te stellen tegen de eis om op elk moment van de dag productief te zijn en ‘even’ je best te doen om een onmogelijke deadline toch te halen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom hebben alle mensen die ergens in uitblinken, in filosofie of politiek of poëzie of kunst, duidelijk een zwaarmoedig temperament …?

Aristoteles (?) in Problemata

Men weet niet zeker of de 900 overgeleverde Problemata of Problemen door Aristoteles (384–322 v.Chr.) zelf zijn geschreven of door iemand anders, die het werk aan hem heeft toegeschreven. Uitgangspunt is steeds een vraag, die voorzichtig wordt beantwoord. De vraag naar het waarom van de melancholische geaardheid van eminente geleerden, politici of kunstenaars wordt om te beginnen beantwoord door bronnen (zoals Homerus) op te voeren over die aandoening bij helden als Heracles. Daarna wordt gemeld dat ook Empedocles, Socrates en Plato, ‘en talloze andere bekende personen, en ook de meeste dichters’ eraan leden. Vervolgens stelt de schrijver dat het effect van dit temperament op mensen hetzelfde is als dat van het drinken van grote hoeveelheden wijn. Alleen vertonen de genieën het uit hun aard. En dat alles is weer een gevolg van ingewikkelde processen in de zwarte gal.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's