Gedachten

Tijd is leven.

Thich Nhat Hanh in Stilte – Luisteren in een wereld vol lawaai (2015)

Toen de van oorsprong Vietnamese boeddhist Thich Nhat Hanh (1926) tot novice was gewijd, moest hij vele korte verzen uit zijn hoofd leren. Het eerste vers dat hij leerde, ging als volgt:
‘Ik word wakker en glimlach,
24 gloednieuwe uren liggen voor me.
Ik neem me voor ieder moment volledig te leven
en alles wat is met mededogen te bekijken.’
Volgens Thich Nhat Hanh zijn dit soort verzen zeer geschikt als hulpmiddel bij de beoefening van mindfulness. Bij de eerste regel adem je in, bij de tweede uit, bij de derde weer in enzovoort. Inhoudelijk richt het vers je aandacht ‘op de heilige dimensie van datgene waarmee je bezig bent’.
Veel mensen gunnen zichzelf dit soort ‘luxe’ bezigheden niet, want immers: ‘tijd is geld.’ Voor Thich Nhat Hanh is tijd echter veel meer dan dat: ‘Tijd is leven.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik kan dit vertrouwen in het rationele karakter van de werkelijkheid en in het feit dat diezelfde werkelijkheid tot op zekere hoogte voor de menselijke rede toegankelijk is, niet anders tot uitdrukking brengen dan door het woord ‘religieus’.

Albert Einstein, geciteerd in Walter Isaacson – Einstein: De biografie (2007)

Dit antwoordt de grote natuurkundige Albert Einstein (1879–1955) zijn vriend Maurice Solovine, een Roemeense filosoof en wiskundige. Deze laatste had gezegd dat hij het ‘vreemd’ vond dat Einstein de begrijpelijkheid van de wereld zag als een ‘eeuwig mysterie’. Einstein stelde dat het logischer zou zijn als er alleen maar chaos was, en dat het daarom zo bijzonder is dat er zo veel orde in het universum is. Hij verwijt positivisten (die menen dat je alleen zintuiglijke kennis kunt opdoen) en atheïsten dat ze geen oog hebben voor dit ‘wonder’.

De in het citaat genoemde overtuiging gaat ook in tegen de kwantummechanica die dan aan het opkomen is. Volgens deze theorie kunnen we het gedrag van subatomaire deeltjes, en dus van de bouwstenen van de werkelijkheid, alleen statistisch beschrijven en niet in fundamentele wetmatigheden. Tegen een andere vriend, Max Born, zegt Einstein daarover: ‘Zelfs het grote aanvankelijke succes van de kwantummechanica doet mij niet geloven in een fundamenteel dobbelspel, hoewel ik besef dat onze jongere collega’s dit interpreteren als een gevolg van seniliteit.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vergissen is menselijk …

Lucius Annaeus Seneca

Wat inmiddels misschien een cliché is geworden, was ooit de wijsheid van een groot man: de Romeinse schrijver en stoïcijns filosoof Lucius Annaeus Seneca (4 v.Chr.–65 n.Chr.). Voor hem waren er overigens al anderen geweest die een vergelijkbare gedachte koesterden, zoals Titus Livius en Cicero. Maar Seneca’s gedachten gingen verder. Niet alleen is vergissen volgens hem menselijk, maar het volharden in die vergissing is ‘des duivels’, en een derde mogelijkheid is er niet. Errare humanum est, perseverare autem diabolicum, et tertia non datur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Ben ik verliefd? Ja, want ik wacht.’

Roland Barthes in De taal der verliefden (1980)

Het boek van de Franse literatuurtheoreticus en filosoof Roland Barthes (1915–1980) verscheen oorspronkelijk als Fragments d’un discours amoureux. Barthes achtte een dergelijk boek noodzakelijk omdat hij heeft geconstateerd dat het ‘vertoog’ (discours) van de verliefde er tegenwoordig een is van ‘uiterste eenzaamheid’. De taal der verliefden wordt door velen gesproken, maar door iedereen genegeerd. We vinden de woorden van de liefde niet terug in andere domeinen, zoals wetenschap, techniek, politiek of kunst. Barthes probeert door te dringen in het bewustzijn van de verliefde, met al zijn verwarring, gefrustreerde verlangen, jaloezie enzovoort.
Met het citaat laat Barthes zien dat je weet dat je verliefd bent als je merkt dat je aan het wachten, steeds weer aan het wachten bent, tot het volgende telefoontje, tot hij/zij er eindelijk weer is. ‘De ander wacht nooit’. Al doet de verliefde zijn best om afleiding te zoeken of ook een keer te laat te komen, ‘de fatale identiteit van de verliefde is juist deze: ik ben degene die wacht’. En het voorwerp van de verliefdheid heeft het voorrecht van alle machtigen en machthebbers: iemand laten wachten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Minder economie, meer filosofie.

Bas Jacobs, Rick van der Ploeg en Sjeng Scheijen in NRC Handelsblad (18 december 2014)

Onder deze kop gaan slavist Scheijen en de economen (!) Jacobs en Van der Ploeg in een opiniestuk tekeer tegen de bezuinigingen op de geesteswetenschappen. Zij betogen dat sommige opleidingen, zoals vreemde talen, kunstgeschiedenis en filosofie, grote maatschappelijke opbrengsten hebben, zowel financieel als niet-financieel. Economen noemen dat ‘positieve externe effecten’. Die ontbreken bij studies als economie, psychologie of recht, en daarvan mag het collegegeld best wat hoger worden. Wie daarin afstudeert, ziet zijn maatschappelijke waarde rechtstreeks terug in zijn portemonnee.
Zij wijzen ook op het economisch belang van intellectuele vorming. In Amerika vinden classici en historici van topuniversiteiten banen bij banken of verzekeringsmaatschappijen. Zij blijken beter te kunnen omgaan met snelle veranderingen in economie en samenleving. En wat te denken van het feit dat er in Nederland geen Pools of Oekraïens gestudeerd kan worden, terwijl die landen steeds belangrijker worden in Europa. ‘Het Nederlandse onderwijsbeleid is inmiddels doordesemd van cynisme: men kent overal de prijs, maar nergens meer de waarde van.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor sommige mensen is alleen de aanblik van het medicijn al doeltreffend genoeg.

Michel de Montaigne in De essays (1595)

Dat de macht van de verbeelding groot is, blijkt onder meer uit het placebo-effect: het feit dat veel mensen beter worden van een nepmiddel. Een van de eersten die hierover schreef, was de Franse denker Michel de Montaigne (1533–1592). Hij zag dit als de reden waarom veel artsen patiënten vooraf ‘niets dan loze beloften doen dat zij zullen genezen’. De verbeelding moet ‘hun nepdrankjes kracht bijzetten’.
Voor de werking van die nepbehandeling is echter wel het gezag van een arts of apotheker nodig. Montaigne vertelt over een koopman uit Toulouse met nierstenen die zich vaak lavementen liet voorschrijven. Hij liet een apotheker alle voorbereidingen doen en gedroeg zich alsof hij ze kreeg, maar liet het daadwerkelijk toedienen achterwege. Dit had op hem dezelfde uitwerking als bij mensen die de klisteerspuit wel hadden gebruikt. Toen zijn vrouw – om kosten te besparen – probeerde de spuit louter met warm water te vullen, leverde dat echter niets op.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Mens zijn is weigeren de gegeven werkelijkheid als vaststaand te beschouwen.

Susan Neiman in een interview met Filosofie Magazine (december 2014)

Met grote aarzelingen wijst ze op haar zielsverwantschap met Hannah Arendt en noemt ze zichzelf desgevraagd de belangrijkste hedendaagse denker over het kwaad. De Amerikaanse filosofe Susan Neiman (1955) won in 2014 de prestigieuze Spinozalens voor ethiek en samenleving voor haar boeken Het kwaad denken en Morele helderheid. In dat laatste werk grijpt ze terug op het onderscheid van Immanuel Kant ‘tussen de wereld zoals die is en de wereld zoals die zou moeten zijn’. In het eerste geval vraag je naar de waarheid, in het tweede geval naar de moraal. Het is dit onderscheid dat ethiek mogelijk maakt.
In een recenter boek – Waarom zou je volwassen worden – bespreekt ze het onvermogen van moderne mensen om ‘evenveel gewicht toe te kennen aan de werkelijkheid als aan het ideaal’. Met name in intellectuele kringen is het bon ton om elk idealisme af te doen als ‘naïef wensdenken’. Net als de ‘kinderlijke dogmatiek’ van vroeger – toen men de kerk of de partij voor zich liet denken – is het een weigering om volwassen te worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat niet in ons is, dat beroert ons ook niet.

Herman Hesse in Demian. Die Geschichte einer Jugend (1919)

De Zwitserse dichter en romanschrijver Hermann Hesse (1877–1962) publiceerde de roman Demian oorspronkelijk onder het pseudoniem Emil Sinclair, tevens de naam van het hoofdpersonage. Emil ontwikkelt zich in dit boek van een verlegen kind tot een mysticus, in eerste instantie onder invloed van Max Demian. Later ontmoet hij ook de organist Pistorius die hem als een soort therapeut of wijsheidsleraar helpt zijn gedachten en gevoelens te begrijpen.
Pistorius hangt een vorm van idealisme aan: ‘Er is geen werkelijkheid als die welke wij in ons hebben.’ Volgens Pistorius leven de meeste mensen ‘onwerkelijk’ omdat zij de beelden van buiten voor het werkelijke houden en hun eigen binnenwereld niet tot spreken laten komen. Daar kun je volgens hem best gelukkig mee worden, maar niet als je eenmaal naar je zelf bent ingekeerd. Dan heb je die keuze niet meer. Daarmee maak je het voor jezelf wel zwaar, want het betekent ook dat je steeds bij jezelf te rade moet gaan, ook als je denkt ‘beroerd’ te worden door iets wat buiten jezelf lijkt te staan. ‘Als wij iemand haten, dan haten wij in zijn beeld iets, wat in onszelf zit.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Pas op voor de onbeminden, want zij zullen uiteindelijk zichzelf iets aandoen. Of mij.

Jim Carrey in Full Speech: Jim Carrey’s Commencement Address at the 2014 MUM Graduation

Als je hem bezig ziet in zijn films zou je het niet zeggen, maar de acteur met het ‘elastieken gezicht’ Jim Carrey (1962) doet aan transcendente meditat

ie en kan zich ook behoorlijk goeroeachtig uitdrukken. In een toespraak ter gelegenheid van het afstuderen van de class of 2014 aan de Maharishi University of Management in Iowa geeft hij zijn publiek tussen vele grappen de nodige wijsheden mee.

Hij vertelt onder meer over zijn vader, die in plaats van het onzekere bestaan van een komiek koos voor de zekerheid van een boekhoudersleven, maar na jaren trouwe dienst zijn baan verloor. ‘Je kunt ook falen in wat je niet wilt.’ In het citaat spreekt hij de overtuiging uit dat mensen van wie niet gehouden wordt, gevaarlijk zullen worden.
Jim Carrey houdt de afgestudeerden ten slotte voor dat ze kunnen kiezen tussen angst en liefde, en dat zij het universum kunnen vragen om wat ze echt willen. Als ze dan niet meteen krijgen wat ze willen, is het universum waarschijnlijk te druk met het vervullen van de wensen van … Jim Carrey.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik heb het verstand dat grondig overweegt en de toekomst berekent al genoeg geprobeerd / van nu af aan zal ik proberen de dwaasheid aan te nemen.

Rumi, geciteerd in Hein Stufkens & Marcel Derkse – De herberg van het hart – Franciscus en Rumi als gidsen voor onze tijd (2003)

De Perzische denker en dichter Mohamed DJalal ad-Din Balkhi Rumi (1207–1273) was oorspronkelijk geleerde en jurist, maar hij veranderde radicaal door zijn ontmoeting en vriendschap met de soefi-mysticus en derwisj Sjems Tebrizi. Vanaf dat moment zwoor hij het denken af en omarmde hij de dwaasheid van de dans en de muziek als manier om een te worden met de goddelijke Geliefde. Het feit dat je daarmee het risico loopt de risee van de intelligentsia te worden, nam hij nadrukkelijk op de koop toe. ‘Laat de veiligheid achter je en ga waar vrees en gevaar is. / Vergeet je reputatie en waardigheid. Wees publiekelijk onteerd.’ Men zegt dat bij zijn dood de moslims, joden en christenen in Konya (nu Turkije) streden om de eer om hem te mogen begraven. Zijn zoon stichtte de orde van de ‘dansende derwisjen’, die nog altijd bestaat.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We kunnen organismen volgens mij beter als probleemoplossers zien dan als najagers van doelen.

Karl R. Popper in zijn Autobiografie (1974, 1978)

Wetenschapsfilosoof sir Karl Raimund Popper (1902-1994) ging ervan uit dat de evolutie een gegeven was, maar hij was minder onder de indruk van het wetenschappelijk karakter van de theorievorming op dat gebied. In zijn terminologie is het darwinisme een ‘metafysisch onderzoeksprogramma’, wat betekent dat er nog heel wat moet gebeuren om er een theorie van te maken waar toetsbare hypothesen uit kunnen worden afgeleid. Popper zelf had al eerder een soort ‘evolutie’ van het menselijk denken beschreven, waarbij het oplossen van problemen aan de basis van het streven naar kennis ligt. Hoewel volgens hem inderdaad ieder organisme voortdurend met uitroeiing wordt bedreigd, neemt dat gevaar altijd de vorm aan van concrete problemen die om een oplossing vragen. En bij dergelijke concrete problemen staat lang niet altijd het overleven op het spel. Een vogelpaar met als probleem een goede plaats te vinden voor hun nest, is voor hun voortbestaan niet afhankelijk van de oplossing daarvan. Volgens Popper gaat het meer om een probleem wat betreft ‘voorkeuren’. Dit maakt ook een rationele verklaring mogelijk van ‘emergente evolutie’, het gegeven dat er bepaalde eigenschappen ontstaan die niet herleidbaar zijn tot de samenstellende delen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Wat zou beter voor ons zijn om te geloven’! Dat lijkt heel erg op een definitie van de waarheid.

William James in Pragmatism (1907, 1955)

Iedereen heeft wel een vaag idee wat ‘waarheid’ zou kunnen betekenen, anders zouden we het woord ‘waar’ niet kunnen gebruiken. Maar de werkelijke betekenis van waarheid is een kwestie die zo oud is als de filosofie zelf. Is waarheid ‘overeenstemming met de feiten’? Maar hoe bepaal je dan wat de feiten zijn? Is waarheid dat ‘wat de meeste verstandige mensen aannemen dat het geval is’? Maar de geschiedenis is vol met uitspraken en theorieën die destijds werden verketterd of belachelijk gemaakt, en slechts door een enkeling werden geloofd, maar waarvan we nu behoorlijk zeker zijn.
Het pragmatisme, waarvan de Amerikaanse denker William James (1842-1910) een van de belangrijkste vertegenwoordigers is, komt met een alternatief. Volgens James is het niet zo dat waarheid een categorie is die naast bijvoorbeeld ‘het goede’ en ‘het schone’ bestaat, maar is de waarheid een bepaald soort ‘goeds’. ‘Het ware is de naam voor alles wat zichzelf bewijst als een goede overtuiging.’ Als er een leven is dat we beter zouden kunnen leiden, en een idee dat ons zou helpen dat betere leven te leiden als we erin zouden geloven, dan zou het werkelijk beter zijn om daarin te geloven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder van ons is meerdere anderen, is velen, is een uitgebreide reeks zichzelven.

Fernando Pessoa, onder de naam Bernardo Soares, in Het boek der rusteloosheid (1982, 1990)

Als schrijver wordt de Portugees Fernando Pessoa (1888–1935) bij het teruglezen van schrijfsels uit het verleden geconfronteerd met een aantal ‘absolute anderen’, ‘vreemde wezens’ die de ik-personen van toen nu voor hem zijn. Je zou kunnen zeggen dat hij daar de consequentie uit trekt door onder ruim twintig heteroniemen te publiceren. Vervolgens stelt hij zichzelf ten doel iedere emotie een persoonlijkheid te geven, ‘iedere zielstoestand een ziel’. Daarmee personifieert hij dus alle tegenstrijdige gevoelens die in zijn borst huizen. En hij claimt dat die gespletenheid voor ons allemaal geldt. ‘In de uitgestrekte kolonie van ons zijn bevinden zich lieden van velerlei soort, die verschillend voelen en verschillend denken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het rauwe soort ‘sociaal darwinisme’, dat aangepastheid gelijkstelt aan stoerheid en strijdbaarheid, getuigt van een oppervlakkig begrip van de complexiteiten van het systeem.

K.E. Boulding in Evolutionary economics (1981)

De beruchte uitdrukking ‘survival of the fittest’ als een soort samenvatting van Darwins ideeën over de evolutie, werd niet door hemzelf bedacht, maar door Herbert Spencer na lezing van Darwins De oorsprong der soorten. Vanaf de vijfde editie verving Darwin zijn eigen begrip ‘natuurlijke selectie’ door Spencers bewoording.
Voor de Brits-Amerikaanse econoom, onderwijzer, vredesactivist, dichter, mysticus en filosoof Kenneth Ewart Boulding (1910–1993) was dit een ‘ongeschikte metafoor’. Want bij het ‘overleven van de best aangepaste’ vraag je je meteen af: aangepast waarvoor? Daar kan het antwoord alleen maar op luiden: voor het overleven. Daarmee wordt het betekenisloos. Bovendien zijn mensen die alleen de uitdrukking kennen, soms geneigd om ‘fittest’ te vertalen als ‘fitste’ of ‘sterkste’, die tevoorschijn zou komen uit de ‘struggle for life’. Volgens Boulding zijn de manieren waarop levende systemen overleven ‘in ecologische interactie’ echter zeer divers: het gaat erom een niche te vinden oftewel te passen in het systeem. Daarom kent Onze-Lieve-Heer ook heel veel rare kostgangers en niet alleen gespierde macho’s.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosoof is geen redekunstenaar, maar de wetgever van de menselijke rede.

Immanuel Kant in Kritik der reinen Vernunft (1781)

In zijn ‘Kritiek van de zuivere rede’ probeerde Immanuel Kant (1724–1804) de twee grote stromingen uit zijn tijd met elkaar te verzoenen. Aan de ene kant had je de empiristen, zoals Hume, die meenden dat onze kennis uitsluitend gebaseerd is en/of moet zijn op ervaring. Aan de andere kant had je de rationalisten, zoals Descartes, die ervan overtuigd waren dat de meest fundamentele kennis werd gevonden door zelfreflectie. Bovendien wilde Kant kunnen begrijpen hoe Newton onveranderlijke natuurwetten kon afleiden uit toevallige waarnemingen.
Volgens Kant geldt voor de wiskundige, de natuurkundige en de logicus wel dat zij ‘redekunstenaars’ zijn. Zij maken gebruik van de rede, maar begrijpen haar niet werkelijk. Daarvoor is een leermeester nodig die hen als ‘werktuigen’ inzet om het wezenlijke doel van de menselijke rede te bevorderen: de filosoof. Dit ‘einddoel’ van al onze kennisverwerving is volgens Kant ‘de algehele bestemming van de mens’ en de filosofie die hierover gaat is de ethiek. Tot hoofddoel van filosofie en wetenschap bestempelt Kant ten slotte de ‘algemene gelukzaligheid’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik ben de enige Duitse filosoof die er goed uitziet.

Rebekka Reinhard in Trouw (5 november 2014)

Als je zegt dat je iets mooi vindt, gaat daar volgens Immanuel Kant iets dwingends van uit. De universele geldigheid van het schoonheidsideaal is volgens de Duitse filosofe Rebekka Reinhard (geb. 1972) in deze tijd pas echt realiteit geworden. De gefotoshopte tandpastaglimlach van de modellen en sterren geldt nu wereldwijd als norm. Zelf heeft Reinhard niet de druipsnor van Nietzsche of de hazenlip van Habermas, maar lang blond haar en blauwe ogen. Haar schoonheid is geluk, mazzel, maar dat gaat tegenwoordig voor de rest van de mensheid niet meer op. Schoonheid is een prestatie geworden, doordat plastische chirurgie het mogelijk maakt om die in eigen hand te nemen.
Voor Reinhard en de depressieve cliënten in haar filosofische praktijk is schoonheid zeker een van de dingen die het leven de moeite waard maakt. Maar in haar boek Mooi! – Mooi zijn, mooi lijken, mooi leven maakt ze zich boos over het feit dat schoonheid is ‘gekaapt’ door popsterren ‘of liever: pornosterren’. Dat ware schoonheid van binnen zit, was altijd een cliché, maar volgens haar zijn we het desondanks vergeten. Volgens haar is de tijd de ware test van schoonheid: als zij op haar tachtigste nog steeds mooi is, dan kun je pas van een schoonheid spreken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Liefde voelt als ijs in een kinderhand.

Sophokles, overgeleverd fragment uit De liefdes van Achilles, naar Tom Stoppard in The invention of love, geciteerd (in de vertaling) van Alberto Manguel in De bibliotheek bij nacht (2007)

Zoals het in het toneelstuk van Tom Stoppard (1937) klinkt – als een regel poëzie – heeft Sophokles het bepaald niet geschreven. Het enige overgeleverde fragment van De liefdes van Achilles luidt in werkelijkheid ongeveer zo: ‘Als buiten ijs verschijnt en jongens het pakken terwijl het nog een vaste vorm heeft, ervaren ze in eerste instantie nieuw genot. Maar uiteindelijk zal hun trots er niet mee instemmen om het weer los te laten, maar hun verovering is niet goed voor hen als die in hun handen blijft. Op dezelfde manier drijft een vergelijkbaar verlangen minnaars ertoe te handelen en niet te handelen.’
Nu is het citaat uit Stoppards toneelstuk misschien beter te vertalen als ‘liefde is als ijs in de handen van kinderen’, maar dan lijkt het nog steeds niet precies wat Sophokles heeft willen zeggen. Als we er dan toch een aforisme van zouden moeten maken, dan zouden we misschien beter kunnen zeggen: ‘Wie de liefde in eigen hand wil houden, is als een jongen die ijs in zijn knuisten wil bewaren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het bestuderen van de relatie tussen natuurwetenschap en de geesteswetenschappen zou de kern van alle onderwijs moeten zijn.

Edward O. Wilson in The meaning of human existence (2014)

In zijn column in NRC Handelsblad (14 december 2014) noemt Bas Heijne een aantal concrete aanleidingen om te pleiten voor ‘meer filosofie!’ Waar de natuurwetenschap en de techniek ons nieuwe technologie leveren, van robots tot prenatale diagnostiek, kunnen we niet zonder levende humanities. Als de mens de evolutie naar zijn hand kan zetten, moeten we ook nadenken hoe we die vorm gaan geven. Heijne beroept zich onder meer op de Amerikaanse bioloog Edward O. Wilson (geb. 1929), die grote bekendheid kreeg door zijn onderzoek naar mieren. Wilson vraagt zich bijvoorbeeld af of we echt ‘biologisch’ willen gaan ‘concurreren’ met robots door middel van hersenimplantaten en genetische verbetering van onze intelligentie en sociaal gedrag. Een dergelijke vraag mist Heijne op de ‘innovatieagenda’ van de naar een ‘kenniseconomie’ strevende regering. ‘Uitzoeken wat het betekent om mens te zijn, doe je maar in je vrije tijd.’ Geesteswetenschappen en filosofie dreigen te verdwijnen of te marginaliseren. Terwijl volgens vooraanstaande wetenschappers als Wilson juist alle studenten filosofie als bijvak zouden moeten hebben.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De god van de Chronos is een tiran.

Anselm Grün in Boek van levenskunst (2002, 2003)

In het denken over tijd maakten de oude Grieken onderscheid tussen chronos en kairos. Volgens Anselm Grün (geb. 1945), benedictijner pater en productief auteur van spirituele geschriften, onderwerpen wij ons in het Westen aan Chronos, de god van de tijd die meetbaar is. Dit is de tijd van het timemanagement en de stipte afspraken die ons dwingt ons leven ‘in een nauw korset te persen’.
Het schijnt dat een oude indiaan ooit tegen een energieke blanke zakenman heeft gezegd: ‘Jullie hebben horloges, wij hebben de tijd.’ Dan had deze indiaan het over de god die Kairos heet, oftewel het gunstige ogenblik, ‘de tijd die aangenaam is’. Kairos was het jongste kind van oppergod Zeus en personifieert volgens Phaedrus in de Fabels van Aesopus: ‘het korte moment dat daden mogelijk zijn. / Om resultaten niet mis te lopen door getreuzel.’ Grün wijst ook op het Bijbelboek Prediker (3:1-4), waarvan de auteur volgens hem de Griekse wijsheid heeft verbonden met die van Israël, waarin te lezen valt: ‘Alles heeft zijn uur, alle dingen onder de hemel hebben hun tijd.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De kunst van het liefhebben is voornamelijk de kunst van het volharden.

Albert Ellis

De rationeel-emotieve therapie van de Amerikaanse psycholoog Albert Ellis (1913–2007) wordt wel een moderne variant van de stoïcijnse filosofie genoemd. Wij lijden (geestelijk) niet door objectieve omstandigheden, maar vooral door onze eigen gedachten daarbij of daarover. Het is dus zaak te laten zien dat onze denkbeelden verkeerd zijn, en het lijden houdt op. Ook de stoïcijnen maakten daarbij gebruik van ‘oefeningen’, wat in de mede onder invloed van Ellis ontwikkelde cognitieve gedragstherapie ‘gedragsexperimenten’ heten.
Van Ellis zelf is bekend dat hij zijn verlegenheid tegenover het andere geslacht overwon met behulp van een zelf ontworpen gedragsexperiment. Hij sprak met zichzelf af dat hij iedere keer dat er voor het universiteitsgebouw een meisje op een bank zat, hij haar aan zou spreken en mee uit zou vragen. Hij verdroeg uiteindelijk meer dan honderdvijftig afwijzingen, maar hij volhardde totdat er eentje bereid was het op liefhebben aan te laten komen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… tussen mens en mens is het helpen het hoogste, het scheppen komt alleen aan de god toe.

Søren Kierkegaard in Wijsgerige kruimels (1844)

In de Platoonse dialoog de Meno wijst Socrates op het probleem dat een mens niet kan zoeken wat hij weet, noch kan zoeken wat hij niet weet. Als je iets al weet, kun je het niet meer zoeken, want dan weet je het al. Maar wat je nog niet weet, kun je ook niet proberen te vinden, want je weet niet waar je naar uit moet kijken. Socrates meent dat daarom al ons leren en zoeken naar kennis een ‘zich-herinneren’ is. En dat betekent uiteindelijk dat onze ziel altijd heeft bestaan en altijd zal blijven bestaan.

Deze ene gedachte is Socrates volgens de Deense wijsgeer Søren Kierkegaard (1813–1855) altijd trouw gebleven. Socrates was en bleef een ‘vroedvrouw’ die anderen hielp hun gedachten geboren te laten worden, tijdens drinkgelagen, in iemands werkplaats of op de markt. Hij zag in dat deze vorm van hulp ‘het hoogste’ is waartoe je in relatie tot een ander kunt komen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… want alles is slechts een web van gissingen.

Xenophanes, door Karl Popper gekozen als motto van hoofdstuk 1 van Realism and the aim of science (1983)

Op zoek naar de juiste wetenschappelijke houding keek wetenschapsfilosoof en kentheoreticus sir Karl Popper (1902–1994) niet alleen naar de eerste natuurwetenschappers als Galilei en Kepler, maar ook naar wat hij ‘de oude Griekse verlichting’ noemde (die eindigt met Socrates). Een van zijn antieke helden wordt de dichter en denker Xenophanes (560–ca. 478 v.Chr.) die een visie op kennis heeft die hem volgens Popper de eerste kritische wetenschapper maakt. Xenophanes wordt ook wel gezien als de eerste empirische wetenschapper, vanwege zijn uitspraak dat de goden niet vanaf het begin alles aan ons stervelingen hebben geopenbaard, maar dat wij gaandeweg onze kennis verbeteren.
Het gedicht waarvan het citaat de slotregel is, vertaalt Popper zelf in het Engels. In het Nederlands zou het ongeveer zo klinken:
Maar wat betreft de zekere waarheid, die heeft geen mens gekend
En zal die ook nooit kennen; noch van de goden
Noch van alle dingen waarover ik spreek
En zelfs als hij per ongeluk
de volmaakte waarheid zou zeggen, dan zou hij het zelf niet weten
Want alles is slechts een web van gissingen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het gedicht van het verstand is filosofie.

Novalis in Werke. Tagebücher und Briefe (1978)

Hoewel Novalis, pseudoniem van Georg Friedrich Philipp Freiherr von Hardenberg (1772–1801), vooral bekend is als romantisch dichter en schrijver, meent hij dat de mens zonder filosofie ‘in zijn wezenlijke krachten verdeeld’ blijft. Zonder filosofie blijft de dichter onvolmaakt en zonder filosofie blijft het denken onvolmaakt – dan wordt iemand louter ‘oordeler’.
Dat neemt niet weg dat Novalis vindt dat de academische filosofie de ware wijsbegeerte eerst heeft doodgeslagen en die vervolgens heeft ontleed tot losse stukken. Tevergeefs probeert men die vervolgens weer aan elkaar te plakken. In zijn eigen tijd, die van de Verlichting, ziet hij dat de filosofie weer levendig wordt. Want wat filosofie moet zijn, drukt hij uit in twee neologismen: filosofie is ‘deflegmatiseren’ (doorbreken van de onverstoorbaarheid en gelijkmatigheid) en ‘vivificeren’ (levend maken).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De utopie van de filosofische praktijk zou een verstandige ziel of een fijngevoelig verstand zijn.

Gerd B. Achenbach in Philosophische Praxis. Vorträge und Aufsätze (1984)

Als je een bezoek brengt aan de filosofische praktijk van Gerd B. Achenbach (geb. 1947), grondlegger van deze vorm van dienstverlening, word je leven daar niet in het licht van een bepaalde theorie bezien. Ook is er geen andere methode, dan de methode die in het samen reflecteren ontstaat. Voor de ‘bezoekers’ betekent dat dat er met ieder van hen een ‘individuele filosofische geschiedenis’ begint. Je ‘eigent je jezelf toe’ door je herinneringen te verwerken en vorm te geven, zodat een ‘vertelbare biografie’ ontstaat, een ‘minitraditie’. Volgens Achenbach heeft het filosofische denken drie vijanden: de voorbarige overtuiging, de kille gelijkhebberigheid en de zielloze waarheid. Het soort kennis of verstand waar het in de filosofische praktijk om gaat is die van het ‘denkende hart’ (Hegel).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Opvoeding is een sieraad bij het geluk en een toevlucht in ongeluk.

Aristoteles, geciteerd door Diogenes Laërtius in Leven en leer van beroemde filosofen (begin 3e eeuw n.Chr., vertaling 1989)

Over het leven van Diogenes Laërtius zelf, die leefde aan het begin van de 3e eeuw, is verder weinig bekend, maar zijn boek is een beroemde bron van biografische gegevens en anekdotes over Griekse filosofen. Van Aristoteles noemt hij een aantal uitspraken over de opvoeding. Zo zou hij behalve het citaat gezegd hebben dat de wortels van de opvoeding bitter zijn, maar de vrucht ervan zoet. Verder achtte hij drie zaken onmisbaar voor de opvoeding: een natuurlijke begaafdheid, studie en praktische oefening. Opvallend is dat voor Aristoteles de rol van onderwijzers bij kinderen veel belangrijker is dan die van ouders. Die laatsten ‘bezorgen’ de kinderen alleen maar hun geboorte en daarmee het leven. Voor het leven op de goede manier waren onderwijzers nodig, en dezen verdienden volgens hem dan ook de meeste eer. Overigens was Aristoteles heel praktisch ingesteld, en beschouwde hij opvoeding ook als de beste oudedagsvoorziening.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Communicatie is de conditio sine qua non van de menselijke existentie.

Paul Watzlawick in Wie weet is het ook anders – Over de techniek van de therapeutische communicatie (1978)

De Latijnse uitdrukking conditio sine qua non betekent ‘voorwaarde zonder welke (het gevolg) niet (zou ingetreden zijn)’. Volgens de Oostenrijks-Amerikaanse psycholoog en communicatiewetenschapper Paul Watzlawick (1921–2007) weten we al heel lang dat communicatie een noodzakelijke voorwaarde is voor het menselijk bestaan. Hij verwijst naar een gruwelijk experiment, uitgevoerd door de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik II (1194–1250), en opgetekend door diens biograaf pater Salimbene van Parma. Frederik wilde antwoord op de vraag naar de oertaal van de mensheid. Hij liet daarom een aantal zuigelingen grootbrengen door voedsters, die de kinderen uitstekend moesten verzorgen, maar nooit met hen mochten spreken. Door dit ‘taalvacuüm’ hoopte de keizer te kunnen vaststellen of de kinderen spontaan Grieks, Latijn of Hebreeuws gingen spreken. Het experiment bleef onbeslist: de kinderen stierven één voor één.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is er eigenlijk iets en niet veeleer niets?

Martin Heidegger in Wat is metafysica? (1929)

Bij zijn inauguratie aan de Universiteit van Freiburg, op de leerstoel die voorheen werd bezet door Edmund Husserl, op 24 juli 1929 vraagt Martin Heidegger (1889–1976) zich af wat metafysica eigenlijk is, dat deel van de wijsbegeerte wat zich bezighoudt met de laatste gronden van de dingen en de gebeurtenissen. Volgens Heidegger is de mens het wezen dat naar het geheel vraagt, en dat vragen is de metafysica. Wetenschappers, maar ook veel filosofen, vinden deze vragen zinloos omdat er geen antwoord op kan worden gegeven. Dan lijkt het een hele praktische oplossing om de hele vraag naar de ‘zin van het zijn’ (dus niet alleen van ‘het leven’, maar van het bestaan van het universum, het geheel), niet meer te stellen. Maar deze ‘zijnsvergetelheid’ is precies wat volgens Heidegger de moderne samenleving zo mechanicistisch en eendimensionaal maakt. Ook Heidegger zoekt overigens niet naar antwoorden in de wetenschap of de logica, maar in de ervaring. In de stemming van de angst ervaren wij het Niets. Met veel moeite ervaren we het ware ‘zijn’ in het authentieke leven, dat zich kenmerkt door gelatenheid, en dan misschien ook in kunst en natuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat wij ons in 1984 niet in de door Orwell beloofde situatie bevinden, is een gemeenplaats. Er wordt te vroeg gejuicht.

Jean-François Lyotard in Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen (1986, 1987)

In zijn beroemde boek 1984 uit 1948 laat George Orwell ons van binnenuit meemaken hoe het is om te leven in een totalitaire staat. Er is permanent oorlog, in steeds wisselende coalities, tegen steeds wisselende tegenstanders, en de geschiedenis wordt voortdurend letterlijk herschreven. Een van de schokkendste aspecten van deze dictatuur is de kidnapping van de taal. In de zogenaamde newspeak wordt het steeds onmogelijker om die dingen uit te drukken die de macht zouden kunnen aantasten.
Toen de Franse filosoof Jean-François Lyotard het postmoderne ging uitleggen aan zijn kinderen, leek Orwells dystopie niet uitgekomen te zijn. Toch meent Lyotard dat er ontwikkelingen zijn die iets totalitairs in zich hebben (en die hebben zich inmiddels alleen maar doorgezet). Hij noemt om te beginnen de ‘veralgemenisering van de binaire talen’, oftewel het denken in termen van of-of, ja-nee of de nullen en enen van de computer. Verder denkt hij aan ‘het verdwijnen van het verschil tussen hier-nu en daar-toen’ als gevolg van de telebetrekkingen (tv en ICT), en het vergeten van gevoelens ten gunste van strategieën, ‘wat samenvalt met de hegemonie van de handel’. Deze situatie bedreigt het schrijven, de liefde en de individualiteit en is volgens Lyotard daarom ‘in haar diepste wezen’ verwant aan de door Orwell beschreven dreiging.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een hypothese die zowel voor A als voor B geldig is, wordt verworpen als zij niet ook voor A en B samen geldt.

Heinz von Foerster in Entdecken oder Erfinden (1985)

Een van de klassieke problemen van de filosofie is, hoe wij ervan uit mogen gaan dat er buiten onze geest iets bestaat: het zogenaamde solipsismeprobleem. Wittgenstein schreef in zijn Tractatus dat het solipsisme helemaal juist is, je kunt het alleen niet zeggen (want tegen wie zou je dat moeten doen?), het ‘toont’ zich. Dan kun je je vervolgens natuurlijk weer afvragen aan wie dat zich toont.
Een neef van Wittgenstein, de Oostenrijks-Amerikaans fysicus en cyberneticus Heinz von Foerster (1911–2002) kiest een andere invalshoek om het solipsisme te bestrijden. Volgens hem is de stelling in het citaat een logische vooronderstelling van Einsteins relativiteitstheorie. Volgens deze stelling kunnen twee mensen wel het solipsisme aanhangen, maar niet tegelijk. Op basis hiervan gaat Von Foerster nog een stap verder: wij ‘ontstaan’ door elkaar. ‘Daarom is het weet hebben van de ander (weet hebben van) mijn ge-weten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd haar te herhalen.

George Santayana in The Life of Reason: Reason in Common Sense (1905)

De in Madrid geboren Jorge Agustín Nicolás Ruiz de Santayana y Borrás (1863-1952) behield zijn hele leven de Spaanse nationaliteit, maar woonde vanaf zijn negende in de VS en beschouwde zichzelf als de Amerikaanse auteur George Santayana. Na een academische carrière in de wijsbegeerte woonde en werkte hij als literator nog in Frankrijk, Engeland en ten slotte Italië. In het vijfdelige The Life of Reason doet hij een poging de grenzen van de rede aan te geven, waarbij hij wordt geïnspireerd door het materialisme van Democritus en de ethiek van Aristoteles.
Tegenwoordig is deze beroemde uitspraak over het belang van kennis van de geschiedenis te lezen bij de ingang van blok 4, een van de 28 gebouwen van het concentratiekamp Auschwitz I. Daarom zou dit een lakmoesproef voor alle politici kunnen zijn, ook die in Nederland: wie niet vindt dat geschiedenis een verplicht schoolvak dient te zijn, vindt het niet belangrijk om te proberen genocide in de toekomst te voorkomen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's