Gedachten

De fundamentele conditie van het bestaan is vertrouwen.

Humberto Maturana in From Being to Doing – The Origins of the Biology of Cognition (2004)

Als een vlinder uit zijn cocon glipt, vertrouwen zijn vleugels en antennes, zijn romp en de rest van zijn lichaam erop dat er lucht zal zijn, windvlagen om op te zweven, en bloemen met nectar. Een gedachte als deze mag je verwachten van de excentrieke Chileense bioloog Humberto R. Maturana (1928) voor wie het kernwoord van het biologische leven niet ‘strijd’ is of ‘selectie’, maar ‘liefde’.
Voor hem is liefde ‘relationeel gedrag door middel waarvan een ander ontstaat als een rechtmatige ander in het domein van co-existentie waarin het plaatsvindt’. Maturana geeft zelf een voorbeeld van liefde tussen mens en dier. Na een maaltijd bij mensen thuis in Bolivia zaten ze na te tafelen toen plotseling een spin afdaalde tot midden op de tafel. Een van de gasten schreeuwde: ‘Pas op, een spin.’ Maar de gastvrouw zei dat er niets aan de hand was. De spin kwam altijd na te eten om restjes te snoepen en ging dan weer terug naar zijn schuilplaats. Zij liet hem met rust, en hij stoorde niet tijdens het eten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De waarheid is dat de strijd om het voortbestaan verdwenen is en dat daardoor een nieuwe vraag is ontstaan: voortbestaan waarvoor?

Viktor E. Frankl in De vergeefse roep om een zinvol bestaan (1978)

De Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Emil Frankl (1905–1997) is de grondlegger van de ‘logotherapie’, die ook wel ‘de derde Weense school der psychotherapie’ (naast die van Freud en Adler) wordt genoemd. Zelf overleefde hij het concentratiekamp en hij wist dus wat er nodig is om de strijd om het voortbestaan aan te gaan: ‘Het is waar dat als íéts een mens kon steunen in zo’n extreme situatie als Auschwitz en Dachau, dat het bewustzijn was dat het leven een zin heeft die moet worden vervuld, ook al is dat in de toekomst.’
Zijn vorm van psychotherapie, ook wel ‘existentiële analyse’ genoemd, wil zowel de traditionele psychoanalyse als de (dan) moderne gedragswetenschap vermenselijken. Hij beschouwt (geestelijke) gezondheid als ‘niet meer dan een middel tot een doel’, en om het doel van het leven in gezondheid te achterhalen raadt hij een socratische dialoog aan. Een van de schokkende gegevens waar hij zich op beroept als hij pleit voor een ‘therapie door zin’ in plaats van ‘zin door therapie’ (de traditionele aanpak) is een onderzoek naar de achtergrond van zelfmoordpogingen van Amerikaanse studenten. Bijna allemaal waren ze zeer actief op sociaal vlak en academisch succesvol, en hadden ze een goede relatie met hun familie. Hun reden voor de zelfmoordpoging was dan ook geweest ‘dat het leven zinloos scheen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Filosofie is een ‘school van vrijheid’.

UNESCO, 28 februari 2005, rapport 171 EX/12

De Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur UNESCO heeft op initiatief van Turkije een ‘intersectorale strategie voor de wijsbegeerte’ ontwikkeld. In haar rapport noemt de organisatie het belang van filosofie voor het werk van UNESCO ‘evident’, aangezien filosofische analyse en reflectie ontegenzeggelijk verbonden zijn met het stichten en bewaren van vrede, en dat is haar missie.
De grondwet van de organisatie stelt bovendien dat vrede gebaseerd moet zijn op ‘de intellectuele en morele solidariteit van de mensheid’. Omdat filosofie de intellectuele gereedschappen ontwikkelt voor het analyseren en begrijpen van kernbegrippen als rechtvaardigheid, waardigheid en vrijheid, en omdat filosofie onafhankelijk denken en oordelen bevordert, het kritisch denken versterkt en reflecteert over waarden en principes, is de filosofie een ‘school van vrijheid’ en ‘een school voor menselijke solidariteit’. Hoe is het mogelijk dat zo’n vak geen deel uitmaakt van het verplichte curriculum op de basisschool, het voortgezet onderwijs, en van iedere andere zichzelf respecterende opleiding?

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer je ‘s morgens vroeg met tegenzin opstaat, heb dan deze gedachte bij de hand: ik sta op om de taak van een mens te verrichten.

Marcus Aurelius in Persoonlijke notities

In 161 n.C. wordt Marcus Aurelius keizer van het Romeinse Rijk, en tot zijn dood in het jaar 180 is hij vrijwel voortdurend aan het front te vinden. Toch weet hij tijdens zijn veldtochten een boek te schrijven (in het Grieks!) met ‘dingen die je tegen jezelf zegt’ (Ta heis heauton), dat in het Nederlands in de loop der tijden is verschenen als Zelfbespiegelingen, Meditaties, Overpeinzingen en Persoonlijke notities.
De stoïsche filosoof vindt dat hij niet geschapen is om zich ‘te koesteren onder de dekens’, ook al erkent hij dat dat ‘prettiger’ is. Maar we zijn immers niet geboren om te genieten of te voelen, maar om te handelen. We zien toch ‘de planten, de mussen, de mieren … allemaal hun eigen taak verrichten en, op hun manier, meehelpen de kosmos te laten functioneren?’ Hij moet natuurlijk wel rust nemen, maar ook daaraan heeft de natuur grenzen gesteld. Zoals anderen gegrepen zijn door hun werk, de kunst, het geld of de ‘holle roem’, moet hij als keizer voor ogen houden dat het zijn taak is het algemeen welzijn te bevorderen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Op de bodem van de ziel liggen bepaalde inzichten waarvan wij ons weinig bewust zijn en die pas bruikbaar beginnen te worden wanneer zij geformuleerd zijn.

Lucius Annaeus Seneca in Brieven aan Lucilius (nr. 94)

Aan het eind van zijn leven belicht Seneca (4 v.C.–65 n.C.) zijn stoïcijnse moraal in een reeks brieven aan zijn vriend Lucilus, waarvan er 124 bewaard zijn gebleven. Door de stijl en de behandelde onderwerpen (niet alleen allerlei algemene raadgevingen, maar ook veel Romeinse alledaagsheid) is het een van de persoonlijkste geschriften die uit die tijd is overgeleverd.
In de brief over ‘Het effect van leefregels’ behandelt Seneca eerst uitgebreid de ideeën van de Griekse stoïcijnse filosoof Ariston van Chios uit de derde eeuw v.C. Deze bespreekt het nut van (het overdragen van) leefregels. Ariston meent onder meer dat je beter de bewijzen voor die regels kunt geven dan de regels zelf. Seneca is het niet met hem eens: ‘Onze geest draagt in zich de kiemen mee van alles wat in zichzelf goed is; door een aansporing komen die tot leven.’ Volgens Seneca is het daarom van belang dat gezaghebbende leraren alle in ons verborgen en verbrokkelde inzichten formuleren en onderling verbinden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Betekenissen worden niet bepaald door situaties, maar wij bepalen onszelf door middel van de betekenis die wij aan situaties geven.

Alfred Adler in Wozu leben wir? (1931)

Naast Freud en Jung behoort Alfred Adler (1870–1937) tot ‘de grote drie’ van de psychoanalyse. Hij is bekend als bedenker van het ‘minderwaardigheidscomplex’ en als grondlegger van de Individualpsychologie of individuele psychologie.
Anders dan Freud, wiens verklaringen van menselijk gedrag nogal mechanicistisch waren, gaat Adler ervan uit dat je mensen moeten begrijpen op grond van de betekenis die hun gedrag voor hen zelf heeft. Als iemand iets geks doet, vraag je dan altijd af of dat gedrag de persoon helpt
  • een emotionele toestand teweeg te brengen, te stoppen of te vermijden;
  • de intensiteit van een emotionele toestand te verminderen, te intensifiëren of in stand te houden;
  • een reactie te ontlokken aan de fysieke of aan de sociale omgeving;
  • of te handelen op een wijze die overeenkomt met persoonlijke waarden, normen en doelen.
Alleen als je weet welke betekenis iemand geeft aan zijn situatie, kun je begrijpen waarom hij doet wat hij doet, namelijk om te worden of te blijven wie hij is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waarom is de werkelijkheid die voor de wetenschap het meest aanvaardbaar is er een die geen enkel kind kan begrijpen?

Henri Poincaré

Deze verzuchting van de wiskundige Henri Poincaré (1854–1912) wordt volgens Robert M. Pirsig (geb. 1928) opgelost door zijn Metafysica van de Kwaliteit (Lila – An Inquiry into Morals, 1991). Is het immers noodzakelijk dat slechts een handjevol natuurkundigen de werkelijkheid begrijpt? Zou de werkelijkheid alleen uitgedrukt kunnen worden in hogere wiskunde, zou zij met elke nieuwe theorie moeten veranderen, zou het iets moeten zijn waarover verschillende natuurkundige stromingen jarenlang strijden zonder tot een gezamenlijke visie te komen? In ieder geval is het dan niet eerlijk om mensen in een psychiatrische inrichting te stoppen (zoals Pirsig zelf is overkomen) omdat zij geen ‘werkelijkheidsbesef’ zouden hebben.
Als je het bekijkt vanuit het perspectief van Pirsigs metafysica verdwijnt dit probleem als sneeuw voor de zon: de werkelijkheid is waarde, is kwaliteit, en dit ‘startpunt van de ervaring’ is iets waar iedereen voortdurend mee te maken heeft. Wetenschap daarentegen is slechts een beperkt domein van statische intellectuele patronen die deze werkelijkheid beschrijven, maar die patronen zijn niet die werkelijkheid zelf.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Integriteit heeft betrekking op de mate waarin personen oprecht, rechtvaardig en bescheiden zijn en hebzucht vermijden.

Reinout E. de Vries, Michael C. Ashton en Kibeom Lee in ‘De zes belangrijkste persoonlijkheidsdimensies en de HEXACO Persoonlijkheids­vragenlijst’ in Gedrag & Organisatie 22 (2009)

Lange tijd ging men er in de psychologie van uit dat er vijf persoonlijkheidsdimensies waren, de zogenaamde Big Five: extraversie, verdraagzaamheid, emotionaliteit, consciëntieusheid en openheid voor ervaringen. Deze vijf persoonlijkheidstrekken waren vastgesteld met de zogenaamde lexicale methode, die gebaseerd is op de gedachte dat individuele verschillen tussen mensen die van belang zijn voor onze alledaagse interacties uiteindelijk hun weerslag zullen vinden in de taal. Door een analyse van met name de bijvoeglijke naamwoorden die wij gebruiken om elkaar te karakteriseren, wist men een vijftal clusters te benoemen, die in verschillende talen overeenkwamen. Inmiddels denkt men dat er toch nog een over het hoofd is gezien, en wel eentje die wel vaker wordt vergeten: een combinatie van eerlijkheid (honesty) en nederigheid (humility), die in de Nederlandse psychologische literatuur gezamenlijk worden aangeduid als ‘integriteit’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De redelijke mens past zich aan aan de wereld; de onredelijke blijft hardnekkig proberen de wereld aan zichzelf aan te passen. Daarom hangt alle vooruitgang af van de onredelijke mens.

George Bernard Shaw in Maxims for Revolutionists (1903)

Behalve een nogal altijd veel geciteerd essayist en veel gespeeld toneelschrijver was de Ier George Bernard Shaw (1856–1950) ook een overtuigd socialist, vrijdenker, vegetariër en voorvechter van gelijke rechten voor mannen en vrouwen. De Nobelprijs voor de literatuur, die hem in 1925 werd toegekend, accepteerde hij wel, maar hij bedankte voor het geld.
In zijn ‘maximen voor revolutionairen’ sluit Shaw als het ware aan bij Marx, die ooit zei dat de filosofen de wereld alleen maar hadden geïnterpreteerd, maar dat het erom ging haar te veranderen. Zo zijn er ook veel Griekse en Romeinse filosofen die kennis zien als de grootste deugd en veel stoïcijnen prediken het aanvaarden van de bestaande orde als de hoogste wijsheid. Voor een wereldverbeteraar is uit de hoek van de redelijkheid weinig steun te verwachten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het enige wat de mens noodlottig kan worden, is het geloof in het noodlot: het onderdrukt de beweging van de verandering.


Martin Buber in Ich und Du (1924)

Volgens de joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) is het geloof in het noodlot ‘van de aanvang af een misverstand’. Wie denkt in termen van processen die volgens een zekere noodzaak verlopen, levert zichzelf alleen maar uit aan een ordening achteraf van zogenaamd objectieve gegevenheden. Het grondonderscheid dat volgens Buber de mens kenmerkt is dat hij kan staan in twee verschillende relaties, namelijk van ik tot ‘het’ en van ik tot ‘jij’. Het noodlot behoort tot de ‘wereld van het het’. Wie daarin gelooft, kent niet de ‘tegenwoordigheid van het jij’, het ‘worden uit de verbondenheid’. Voorspellingen van de toekomst uit het gedrag van objecten zijn alleen geldig voor wie die tegenwoordigheid niet kent. Maar de ‘wereld van het jij’ is voor niemand gesloten. Als je daar met je hele wezen binnengaat, word je vrij. Want ‘bevrijd worden van het geloof aan de onvrijheid, betekent vrij worden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wat geweldig dat we op een paradox zijn gestuit. Nu mogen we tenminste enige hoop koesteren dat we vooruitgang zullen boeken.

Niels Bohr, geciteerd in Niels Bohr: The Man, His Science, & the World They Changed (1966) van Ruth Moore

In eerste instantie lijkt de aantrekkelijkheid van wetenschappelijk onderzoek erin gelegen te zijn dat je op basis van theoretische kennis juiste voorspellingen over de toekomst kunt doen. Maar voor een wetenschapper is een bevestiging van wat hij al weet eigenlijk heel oninteressant. De wetenschapsfilosoof Karl Popper legde dat zo uit: stel dat je hypothese is dat alle zwanen wit zijn. Dan kun je je de rest van je leven gaan bezighouden met het zoeken van witte zwanen die je hypothese bevestigen, maar daarmee kun je nooit bewijzen dat je stelling waar is, alleen maar dat er weer één observatie is die haar bevestigt. In plaats daarvan moet je je best doen om een zwarte zwaan te vinden. Als je er zo een vindt, weet je niet alleen iets zeker (namelijk: ‘niet alle zwanen zijn wit’), maar je weet ook iets nieuws over zwanen, iets wat je nog niet wist, namelijk dat ze ook zwart kunnen zijn. In het licht van je theorie is dat een tegenstrijdigheid, en om die op te lossen zul je een nieuwe theorie moeten ontwikkelen, die beide feiten (dat zwanen wit en zwart kunnen zijn) in zich opneemt. En dat is vooruitgang, zo wist ook de natuurkundige en Nobelprijswinnaar Niels Bohr (1885–1962).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Fanatisme bestaat erin dat je je inspanningen verdubbelt als je je doel bent vergeten.

George Santayana in The Life of Reason: Reason in Common Sense (1905)

Jorge Agustín Nicolás Ruiz de Santayana y Borrás (1863-1952) werd geboren in Madrid en behield ook zijn hele leven de Spaanse nationaliteit, maar woonde vanaf zijn negende in de VS en beschouwde zichzelf als de Amerikaanse auteur George Santayana. Na een academische carrière in de wijsbegeerte woonde en werkte hij als literator nog in Frankrijk, Engeland en ten slotte Italië. In het vijfdelige The Life of Reason doet hij een poging de grenzen van de rede aan te geven, waarbij hij wordt geïnspireerd door het materialisme van Democritus en de ethiek van Aristoteles. Behalve het citaat over het fanatisme, is ook de bekende uitspraak dat ‘wie de geschiedenis niet kent, gedoemd is haar te herhalen’ afkomstig uit dit vooral ook om zijn stijl geprezen werk.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een geest die alleen maar logisch denkt is als een mes dat alleen uit een lemmet bestaat. De hand die het gebruikt, gaat ervan bloeden.

Rabindranath Tagore in Zwervende vogels (1916)

Het Griekse begrip analusis betekent oorspronkelijk ‘scheiden’ of ‘losmaken’. Van Dale omschrijft analyse als de ‘ontleding in bestanddelen, uiteenzetting van iets dat voor de geest een samenstel is, ter nadere beschouwing of tot beter begrip’. Verscheidene denkers, waaronder Robert Pirsig (in Zen en de kunst van het motoronderhoud), hebben het analyseren zelf vergeleken met het snijden met een mes. Daar lijkt de Bengaalse dichter en eerste Indiase Nobelprijswinnaar Rabindranath Tagore (1861-1941) naar te verwijzen met deze aforistische uitspraak. Hij lijkt te suggereren dat logica geen doel op zich mag worden, maar altijd een middel moet blijven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat hele complex dat door de mensen ‘liefde’ wordt genoemd … is iets zo oppervlakkigs, dat ik niets kan bedenken wat daarmee te vergelijken is.

Cicero in Gesprekken in Tusculum (45 v.C.)

Een van de vragen die Marcus Tullius Cicero (106–43 v.C.) aan de orde stelt in deze Gesprekken is ‘wat de therapie waard is die door de filosofie tegen de ziekten van de geest wordt toegepast’. Een van de ‘beroeringen’ die het volgens Cicero verdient om te worden genezen door de filosofie is de liefde, al lijkt hij vooral de verliefdheid te bedoelen. Ironisch merkt hij op dat de poëzie een ‘bijzondere bijdrage’ levert door Amor een god te noemen, terwijl het toch om een ‘bron van schandelijke daden en van oppervlakkigheid’ gaat.
Dat de liefde geen erg hoogstaand aspect van het menselijk leven is, blijkt volgens Cicero onder meer uit het feit dat niemand van de oude Grieken, die zo hoog opgaven van de liefde die vriendschap is, hield van een lelijke jongeman of een mooie oude man. Nee, hij stemt in met Ennius die zegt dat het begin van schande is zich te midden van medeburgers het lichaam te ontbloten, zoals de gewoonte was in de sportscholen van Griekenland. De enige liefde die van Cicero wel mag bestaan is de stoïcijnse ‘poging om op grond van een indruk van schoonheid vriendschap te sluiten’. Want die vorm van liefde is ‘zonder zenuwachtigheid, zonder heimwee, zonder zorgen en zuchten’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.

Epicurus in Brief aan Menoikeus

De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) geldt als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Overigens betekende dat voor hem niet de bevrediging van zinnelijke verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
Hij roept de geadresseerde daarin onder andere op zich te gewennen aan de gedachte dat ‘de dood niet iets is wat ons aangaat’. Volgens Epicurus beslist de waarneming over goed en kwaad, en de dood is juist een ‘verstoken raken van waarneming’. Als we leren leven met die gedachte dat de dood ons niet aangaat, wordt volgens hem zelfs het sterfelijke karakter van het leven iets waarvan je kunt genieten, omdat het ons pijnlijke verlangen naar onsterfelijkheid wegneemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voortreffelijkheid van karakter is een houding die het midden weet te kiezen.

Aristoteles in Ethica Nicomachea

Volgens Aristoteles (384–322 v.C.) bestaan er drie soorten psychische verschijnselen: emoties, vermogens en houdingen. Omdat voortreffelijkheid (aretè) geen emotie of vermogen is, moet het wel een houding zijn, maar welke precies? Dat moet een toestand zijn die de mens niet alleen goed maakt, maar hem ook goed doet functioneren. Nu is bij iedere vaardigheid een teveel, een tekort of een midden mogelijk en dat geldt ook voor voortreffelijkheid van karakter. Het karakter heeft betrekking op emoties en handelingen en bij voortreffelijkheid gaat het erom ‘gevoelens op het juiste ogenblik te ervaren, om de juiste dingen, tegenover de juiste personen, met de juiste bedoeling en op de juiste manier’. Als we een voortreffelijk karakter hebben, zijn we dus in staat een keuze te maken ‘die het midden houdt met betrekking tot ons, een midden dat bepaald wordt door de rede’. Zo vormt dapperheid het midden tussen angst en durf. Wie te veel durft is vermetel en wie te bang is laf. En bij gevoelens van genot is het teveel onmatigheid en het midden matigheid. Volgens Aristotels zijn er niet veel mensen die ‘te weinig openstaan voor’ genot, maar we zouden hen ‘ongevoelig’ kunnen noemen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het menselijk lichaam is het beste beeld van de menselijke ziel.

Ludwig Wittgenstein in Filosofische onderzoekingen (1953, II iv.)

De invloedrijke Filosofische onderzoekingen van Ludwig Wittgenstein (1889–1951) bestaan uit allerlei min of meer losse notities over kwesties rond logica, betekenis, psychologie, geest en taal. De betreffende paragraaf begint Wittgenstein met na te denken over de vraag wat het betekent als je zegt dat je gelooft dat iemand lijdt, en of ik op dezelfde manier ‘geloof’ dat iemand geen robot is. Dat laatste is volgens Wittgenstein geen zinvolle uitspraak. In werkelijkheid is het niet zo dat ik ‘van mening ben’ dat iemand een ziel heeft, maar dat ik een houding ten opzichte van iemand aanneem als ten opzichte van een ziel, dat ik hem behandel als een ziel. Dat we ons, zoals in de religie, iemands ziel voorstellen als iemands uiterlijke verschijning, zijn lichaam, is niet zo vreemd, volgens Wittgenstein. Beeld en woord dienen hetzelfde doel: de ander aanduiden als iemand met een ziel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als iemand verslaafd is aan experimentele filosofie, is hij daarmee eerder geholpen om een goed christen te zijn dan dat het hem daarvan afkeert.

Robert Boyle in The Christian Virtuoso (1690)

Hij was de grondlegger van de moderne scheikunde en daarmee ook een van de pioniers van de moderne wetenschap in het algemeen, en we kennen hem vooral van zijn algemene gaswet, maar de Ier Robert Boyle (1627–1691) was ook zeer actief op theologisch gebied en besteedde veel tijd en geld aan de verspreiding van het christendom.
Boyle hield er weliswaar een mechanicistische wereldbeschouwing op na, dat wil zeggen dat hij geloofde dat de wereld een soort machine was, maar hij was geen materialist, iemand die gelooft dat alleen materie ‘echt bestaat’. Als je de natuur oppervlakkig bestudeert, brengt dat je wellicht tot atheïsme, vindt Boyle, maar als je dat grondiger en nauwkeuriger doet, brengt het je juist dichter bij God. Volgens Boyle is het meer in overeenstemming met de Bijbelse opvatting – dat de wereld van God afhankelijk is – om de wereld te beschouwen als een ingewikkeld apparaat, dan haar te zien als een soort organisme, want daarmee zou de wereld een zekere zelfstandigheid bezitten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De WARE NATUURKUNDE verheft sig soo verre, dat sy selfs een soorte van GODTGELEERTHEID word.

Bernart Nieuwentijt, Gronden van Zekerheid (Amsterdam, 1720, p. 229)

De titel van het geschrift van de Nederlandse arts, filosoof en wiskundige Bernard Nieuwentijt (1654–1718) gaat nog even verder met ‘… of de Regte betoogwyse der Wiskundigen So in het Denkbeeldige, als in het Zakelyke Ter Wederlegging van Spinosaas Denkbeeldig Samenstel; En Ter aanleiding van eene Seekere Sakelyke Wysbegeerte, aangetoont’.
In eerste instantie was Nieuwentijt gegrepen door het denken van Descartes, maar later wordt hij een verklaard tegenstander van diens werk en met name dat van ‘ongodisten’ als (de aanhangers van) Spinoza. Nieuwentijt geldt als een van de grondleggers van de zogenaamde ‘fysicotheologie’ in Nederland. Dit was een filosofische stroming die op basis van empirisch onderzoek van de natuur wilde komen tot kennis van het goddelijke. Men zag met name allerlei doelgerichte processen in de natuur, die werden beschouwd als bewijs voor het bestaan van God. Het technische succes van het mechanicistische wereldbeeld deed dergelijke stemmen verstommen. Pas in de loop van de vorige eeuw begonnen sommige natuurwetenschappers weer ruimte te maken voor verschijnselen die in strijd waren met het deterministische natuurbeeld, zoals ‘handelen op afstand’ en ‘orde uit chaos’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alle mensen hebben een hart dat het lijden van anderen niet kan verdragen.

Mencius in De Mencius

De Chinese wijsgeer Mencius of Mengzi (372–289 v.C.) wordt gezien als de belangrijkste confucianistische denker na de meester zelf. Net als bij Confucius zijn de filosofische uitspraken van Mencius vooral ook bedoeld om koningen en leiders te voorzien van wijze raad.
Dat alle mensen een zekere natuurlijke goedheid hebben, toont Mencius aan met het feit dat ieder mens die ziet dat een kind in een put valt, geschokt en bezorgd is. Terwijl deze bekommernis niet voortkomt uit het feit dat iemand in een goed blaadje wil komen bij de ouders van het kind of zijn omgeving, noch omdat hij bang is voor kritiek als hij zich niet betrokken betoont.
Mencius merkt op dat ‘de oude koningen’ zo’n hart hadden dat het lijden van anderen niet kon verdragen. En daarmee gaven ze leiding aan een regering die het lijden van mensen niet kon verdragen. Als je zo’n overheid aanvoert die het lijden van mensen niet kan verdragen, dan zou je het rijk kunnen regeren ‘alsof je het in de palm van je hand had’. Drie keer herhaalt Mencius die frase, en voor snelle westerse lezers uit de eenentwintigste eeuw, is dat twee keer te veel. Maar stel je voor dat dit een mantra van de huidige Chinese of Amerikaanse of Europese leiders zou worden, dan zouden ze geen repressie, smerige verkiezingscampagnes of eindeloze reeksen toezichthouders meer nodig hebben. Wij zouden als was in hun vingers zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Evolutie is traag.

Midas Dekkers in Rood – Een bekoring (2011)

Evolutionair biologen en psychologen overschatten de invloed van natuurlijke selectie op het alledaagse gedrag soms schromelijk, volgens de schalkse bioloog Wandert Jacobus Dekkers (oftewel Midas, 1946). In een boek waarin hij zijn fascinatie viert met rood haar, vooral als dat een vrouw siert, merkt Dekkers terzijde op dat ‘de meeste mensen meer veranderen van een halve liter jenever dan van honderdduizend jaar natuurlijke selectie’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het lezen van de krant ‘s ochtends is een soort realistisch ochtendgebed.

G.W.F. Hegel in Jenaer Schriften (1801-1807)

Zelf was de grote Duitse denker Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770–1831) korte tijd hoofdredacteur van de Bamberger Zeitung. Hij vond dat de Duitse (politieke) kranten vrijwel allemaal inferieur waren aan de Franse. Hem stond daarom een krant voor ogen in die Franse stijl, maar ‘natuurlijk zonder de pedanterie en onafhankelijkheid in de verslaggeving op te geven waar vooral de Duitsers om vragen’. Na een conflict zei hij de journalistiek vaarwel, maar hij bleef de massamedia trouw. In het vervolg op dit aforisme legt hij uit waarom: ‘De mens moet zijn houding ten opzichte van de wereld bepalen aan de hand van God of aan de hand van hoe de wereld is. Beide bieden dezelfde zekerheid: dat je weet, hoe je eraan toe bent.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een verzameling mooie uitspraken is meer waard dan een hoop schatten.

Isocrates

Genoemde uitspraak is natuurlijk vooral waar voor wie zijn beroep heeft gemaakt van het schrijven van toespraken (of kalenderwijsheden), want daarin komt een welgekozen citaat altijd van pas. Dat laatste geldt zeker voor Isocrates (436-338 v.C.), een der grote redenaars van het antieke Athene. Omdat hij een zwakke stem had en nogal snel zenuwachtig werd, schreef hij in eerste instantie vooral voor anderen, maar later stichtte hij een beroemde retorenschool, waaruit volgens Cicero ‘net als uit het paard van Troje enkel vorsten kwamen’.
Anders dan zijn leermeesters, de Sofisten, bracht Isocrates zijn leerlingen niet alleen de theorie en de praktijk van de welsprekendheid bij, maar ook politiek en ethiek. Als docent retorica kwam hij niettemin nu en dan in aanvaring met zijn tijdgenoot Plato, die weinig ophad met de kunst van de welsprekendheid, juist omdat redenaars zowel leerden de waarheid als de leugen te verdedigen. Het moet ook gezegd worden dat Isocrates het verwerven van de deugd nogal opportunistisch propageerde: alleen met een goede reputatie kun je je medeburgers overtuigen …

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is in werkelijkheid veel meer op samenwerking en delen gericht, dan waar hij erkenning voor krijgt.

Frans de Waal, www.ted.com, 10 april 2012

Natuurlijk zijn ook biologen waardevrije wetenschappers en is het louter toeval dat zij lange tijd het beeld van onze voorouders hebben gebaseerd op de agressieve, machtsbeluste chimpansees, in plaats van bijvoorbeeld op de hun-naaste-de-hele-dag-door-liefhebbende mensapen als de bonobo. Gelukkig is de vooraanstaande Nederlandse primatoloog Frans de Waal (1948) al enige jaren bezig om het beeld van de aap te veranderen, en daarmee ook een beetje het beeld van de mens in een darwinistische wereld. Het blijkt dat mensapen ook gedrag vertonen dat je moreel kunt noemen, dat ze zich verzoenen na een strijd, dat ze hun voedsel delen met vreemden, dat ze een besef hebben van eerlijkheid, medelijden, empathie enzovoort. Het is dus niet nodig al die deugden bij de mens weg te verklaren als mooie praatjes waarachter een donkere, animale aard verborgen wordt gehouden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Je weet of iemand verstandig is door zijn antwoorden. Je weet of iemand wijs is door zijn vragen.

Naguib Mahfouz

Na een studie filosofie begon de uit Egypte afkomstige Naguib Mahfouz (1911–2006) aan een schrijverscarrière, die hem onder meer, als eerste en tot op heden enige Arabische auteur, de Nobelprijs voor de literatuur bracht (1988). Na een eerste, naturalistische periode, is zijn werk te karakteriseren als existentialistisch, met als thema de verstoorde verhouding tussen een individu en zijn omgeving. Nog op 82-jarige leeftijd overleefde hij een aanslag op zijn leven door moslimextremisten.
In het citaat verbindt Mahfouz twee bekende filosofische thema’s: ten eerste het verschil tussen (gezond) verstand en wijsheid en ten tweede het belang van het stellen van (de juiste) vragen tegenover het geven van antwoorden. Wie kennis vergaart, ontwikkelt zijn verstand en weet het antwoord op steeds meer vragen. Maar werkelijk inzicht ontstaat alleen waar de juiste vragen worden gesteld. Zoals Socrates al meende dat je met de juiste vragen zelfs een slaaf tot inzicht in de wiskunde zou kunnen brengen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

‘Wij’ zeggen en ‘ik’ bedoelen, is een van de uitgezochtste beledigingen.

Theodor Adorno in Minima Moralia (1951, p. 252)

Soms maakt een filosoof het de lezer met een andere moedertaal niet gemakkelijk. De Duitser Theodor Adorno (1903-1969), socioloog, filosoof, musicoloog, componist en literatuurcriticus, was prominent lid van de uiterst maatschappijkritische Frankfurter Schule. Naast vele zeer theoretische werken schreef hij ook een bundel teksten in een genre dat volgens hem ooit de ware filosofie was, maar nu in de vergetelheid is geraakt: de leer van het juiste leven. Deze ‘minimale moralismen’ zijn uitgewerkt in korte, afzonderlijke paragrafen. Een daarvan bestaat slechts uit enkele aforismen, waarvan dit er eentje is.
Wat is wijsheid als het om de vertaling gaat van ‘Wir sagen und Ich meinen, ist eine von den ausgesuchtesten Kränkungen’? ‘Ausgesucht’ kan in twee betekenissen worden vertaald als ‘uitgezocht’ (1. uitgelezen, voortreffelijk; 2. onmiskenbaar, duidelijk), maar in een derde ook nog als ‘van geringe kwaliteit’, wat eigenlijk het tegenovergestelde is van de eerste betekenis. In de Engelse vertaling, die jaren na Adorno’s dood is verschenen, is gekozen voor ‘recondite’, maar dat betekent iets heel anders: obscuur, duister. Zouden de Duitsers zelf precies weten wat Adorno bedoelde? In ieder geval zou hij zich tegenwoordig vaak beledigd voelen, want ‘wij’ zeggen waar ‘ik’ wordt bedoeld is onuitroeibaar gebleken.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Maak er van meet af aan een goede gewoonte van tegen elke pijnlijke indruk van buitenaf te zeggen: ‘Jij bent niet meer dan een indruk! Jij bent heel anders dan je je voordoet.’

Epictetus in Zakboekje – Wenken voor een evenwichtig leven (1995)

Epictetus (50 – ca. 130 n.C) was van oorsprong een Griekse slaaf, die uit Hiërapolis (Zuidwest-Anatolië) naar Rome werd gevoerd en daar later werd vrijgelaten. Als vrij man onderwees hij filosofie in zijn eigen stoïcijnse school. Het werk dat van hem is overgeleverd, werd op schrift gesteld door zijn leerling Arrianus: een reeks ‘leergesprekken’ en een ‘Handboekje’ of ‘Zakboekje’ (Encheiridion) met citaten. Zijn betrekkelijk eenvoudige levenslessen doen het goed bij levenskunstenaars en rationeel-emotieve therapeuten.
Volgens Epictetus valt alles wat bestaat uiteen in twee categorieën. Aan de ene kant zijn er de dingen die wel binnen ons bereik vallen, zoals opvattingen en neigingen, verlangens en afkeer. En aan de andere kant zijn er de dingen waar we geen vat op hebben, zoals ons lichaam, onze bezittingen, onze reputatie en positie. Als je nu iets ‘pijnlijks’ overkomt dan moet je dat ‘pijnlijke’ dus eerst toebijten dat het ‘niet meer dan een indruk is’. Vervolgens moet je nagaan of die pijn wordt veroorzaakt door iets wat binnen je bereik ligt; dan is het simpel: een indruk is maar een indruk. Als iets van buiten je kwelt, ‘hou dan de volgende repliek paraat: “Het gaat me niet aan!”’ En klaar is kees.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men kan zich wel voornemen de beste te worden, maar zonder natuurlijke aanleg lukt dat niet. Men kan wel beter worden.

Aristoteles in Ethica magna, I, 11, 1187b, 28

In De vrijheid van de wil heeft Arthur Schopenhauer (1788–1860) weinig goede woorden over voor de ‘oppervlakkige en onvaste’ ideeën van Aristoteles (384-322 v.C.) waar het de vrije wil betreft. Voor het citaat uit de Ethica magna maakt Schopenhauer een uitzondering. Hierin toont Aristoteles dat hij net als Schopenhauer vindt dat moraliteit niet iets is wat je kunt verwerven, maar dat iemand aanleg moet hebben voor deugdzaam handelen. Maar voor het overige meent Schopenhauer dat Aristoteles blijft staan voor de ‘vermeende tegenstelling tussen het noodzakelijke en het vrijwillige … als stond hij voor een muur’. Terwijl daarachter zich het (dat wil zeggen: Schopenhauers) inzicht bevindt dat het vrijwillige als zodanig noodzakelijk is, namelijk vanwege het motief dat het handelen bepaalt. Een motief is een oorzaak. Zo zei Aristoteles al: ‘Er zijn verschillende oorzaken; het doel is er een van.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het is allemaal waar wat de filosofie zegt: het leven moet achterwaarts worden begrepen. Maar dan vergeet men de tweede zin: dat het voorwaarts moet worden geleefd.

Søren Kierkegaard in Samlede Værker, deel IV A, p. 164 (1843)

Op de talloze citatensites op internet zijn genoemde zinnen uit de Papirer van Søren Kierkegaard (1813-1855) vaak samengevat tot een variant van ‘het leven moet achterwaarts worden begrepen, maar voorwaarts worden geleefd’, of ‘het leven kan alleen achterwaarts worden begrepen, maar het moet voorwaarts worden geleefd’. Als je alleen afgaat op deze inkortingen kan de oorspronkelijke betekenis nogal gaan schuiven. Zo gebruikt filosoof en communicatiewetenschapper Siegfried J. Schmidt zo’n inkorting als ondersteuning van de stelling dat alle voorspellingen onzeker zijn in een snel veranderende wereld.

Als je echter kijkt naar het verband waarin Kierkegaard een en ander zegt, dan blijkt het vooral een commentaar te zijn op De Filosofie, die stelt dat kennis van het leven alleen door reflectie (‘terugblikken’) mogelijk is. Dat is waar, vindt ook Kierkegaard, maar dat betekent dat we het leven nooit helemaal zullen begrijpen, juist omdat we nooit de ‘volledige rust’ zullen vinden om ‘die positie’ in te kunnen nemen. We zijn altijd te druk met ons leven richting de toekomst, die inderdaad onzeker is, om lang genoeg stil te staan om eerst inzicht te krijgen in wat het leven eigenlijk is.

(met dank aan Laurens Krüger)

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Utopieën lijken beter realiseerbaar dan men vroeger dacht. En wij staan dus voor een vraag die bepaald beangstigend is: hoe te ontkomen aan hun definitieve verwerkelijking?

Nikolaj Berdjajev in Het goddelijke en het menselijke (1947)

Aldous Huxley ontleende dit motto van zijn beroemde antiutopie Brave New World aan de Russische cultuur- en godsdienstfilosoof Nikolaj Aleksand

rovitsj Berdjajev (1874-1948). Berdjajev was van adellijke afkomst, maar hing wel het marxisme aan, al moest hij niets hebben van het materialisme van die politieke stroming. Niettemin zat hij onder de tsaren meermalen gevangen en werd hij 1898 voor twee jaar naar Siberië verbannen. Hoewel hij enthousiast is als de Russische revolutie slaagt en hoogleraar filosofie in Moskou wordt, leidt zijn kritische benadering van het communisme al snel tot verbanning. In dat licht moeten we ook zijn angst voor ‘de gerealiseerde utopie’ zien.

Zijn filosofie, die hij eerst gestalte gaf in een Academie voor Geestescultuur en later in een Academie voor Filosofie en Religie, is in feite een soort Russische variant van het existentialisme, waarin de vrije menselijke persoon centraal staat. Na de Tweede Wereldoorlog ziet Berdjajev een tijdperk komen ‘waarin de intellectuelen en de ontwikkelde klasse zullen dromen over middelen om de utopieën te vermijden en terug te keren naar een niet-utopische samenleving, die minder “volmaakt” is maar wel vrijer’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's