Gedachten

De meeste genoegens strelen en omhelzen ons om ons te wurgen.

Michel de Montaigne in Essays. Een proeve van zeven (1993)

Volgens de Franse denker en ‘uitvinder van het essay’ Michel de Montaigne (1533-1592) moeten wij een middenweg zien te bewandelen tussen onze ‘afschuw van het lijden en onze liefde voor het genot’. Wie zich de deugden van de zelfbeheersing en het vinden van de juiste maat wil eigen maken, moet echter om te beginnen leren inzien wat gevoelens en begeerten met je doen. Hoewel alle aardse genoegens natuurlijk buitengewoon prettig zijn, verleiden ze je ook om het pad te verlaten dat leidt naar een bewust en waardevol leven. Je kunt er ook vergif op innemen dat jou vaak ‘een genoegen wordt gedaan’ omdat anderen invloed op je willen hebben. Daarom is het zaak onderscheid te maken tussen de ‘natuurlijke genoegens’ en de genoegens die uiteindelijk je dood versnellen. Het kan namelijk maar zo zijn dat je dan nog niet hebt geleerd te sterven, wat volgens Montaigne het doel van alle filosoferen is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mensheid weet nooit precies waar zij naar op zoek is.

Alfred North Whitehead in Process and Reality (1927-1928)

Onder meer met deze uitspraak verdedigt de Britse wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861-1947) zijn project in het duizelingwekkende Process and Reality. Hierin beoefent hij namelijk de zogenaamde ‘speculatieve filosofie’, en er zijn weinig filosofische ondernemingen die in de twintigste eeuw zoveel kritiek kregen als juist die.
Systematisch redeneren had in de wetenschappen voor veel vooruitgang gezorgd, maar het was veel te ambitieus om te geloven dat die methode ook zou kunnen leiden tot metafysische systemen over ‘de algemene aard van de dingen’. Dat blijkt ook wel, vinden de critici, want het heeft in de loop der tijden alleen maar talloze varianten daarvan opgeleverd, waarvan de meeste door niemand meer worden aangehangen en die elkaar onderling tegenspreken.
Maar, zegt Whitehead, dan zou je de wetenschappen hun succes ook moeten ontzeggen, want die verlaten ook steeds hun theorieën voor betere. Hij ziet bovendien ook in de metafysica vooruitgang, ook al zien we steeds weer de beperkte toepassing van die ideeën, of juist daarom. Wij weten ‘nooit precies waar wij naar op zoek zijn’, en de ‘wereld oordeelt zonder dwaling’ (Augustinus) over de bruikbaarheid van onze systemen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

In de Metafysica van Kwaliteit is ‘veroorzaken’ een metafysische term die vervangen kan worden door ‘waarderen’.

Robert M. Pirsig in Lila. An inquiry into values (1991)

Eeuwenlang hebben empiristen, die alleen uit willen gaan van wat we kunnen waarnemen, moeite gehad met oorzakelijkheid. Je kunt wel zien dat het ene (altijd) na het andere komt, maar dat dat ene dat andere ‘veroorzaakt’ kun je niet waarnemen. Intussen doen wetenschappers en gewone mensen alsof ze leven in een wereld vol causaliteit. Volgens Robert M. Pirsig (1928–2017) verandert er niks aan de feiten van ons dagelijks leven of de wetenschap als je in het vervolg niet langer zegt ‘A veroorzaakt B’, maar ‘B waardeert A’. We zijn gewend te zeggen dat het bewegen van metaal in de richting van een magneet te verklaren is doordat de magneet die beweging veroorzaakt. Maar je kunt volgens Pirsig met evenveel recht zeggen dat ‘metaal de beweging richting de magneet waardeert’.
Toch heeft deze verandering wel belangrijke consequenties voor ons wereldbeeld. Want ‘oorzaak’ impliceert absolute zekerheid, terwijl het bij ‘waarde’ meer gaat om ‘een voorkeur’. Volgens Pirsig past die laatste betekenis ook beter bij de moderne natuurwetenschap waarin één enkel deeltje geen voorspelbaar gedrag vertoont. ‘Wat een absolute oorzaak lijkt is niet meer dan een zeer consistent patroon van voorkeuren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leer dansen, anders weten de engelen in de hemel niets met je te beginnen.

Augustinus, geciteerd door Anselm Grün in Boek van levenskunst (2002, 2003)

Augustinus van Hippo (354-430 na Chr.) was bisschop, theoloog, filosoof en kerkvader. Volgens de Duitse benedictijner pater en auteur van vele spirituele boeken Anselm Grün (1945) was het naleven van de tien geboden voor Augustinus niet de eerste voorwaarde om tot de hemel te worden toegelaten. Het is juist de vitaliteit die we op Aarde ontwikkelen die bepaalt of wij eeuwig zullen vertoeven in het bovenaardse. En natuurlijk is dansen een teken van vitaliteit. Grün zegt dat hij zichzelf vergeet als hij danst en ‘helemaal in zijn lichaam zit’.
Volgens Augustinus moeten we ons de engelen voorstellen als dansende wezens die ons maar al te graag willen opnemen in hun hemelse reidans. Het schijnt dat een andere kerkvader, Hippolytus (ca. 170-235), Christus de ‘voordanser’ van die dans noemt.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is zo geschapen dat, als men hem maar vaak genoeg zegt dat hij gek is, hij het gelooft.

Blaise Pascal in Gedachten (1667, 2009)

Hoe komt het, vraagt de geniale wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623–1662) zich met Epictetus af, dat we níét boos worden als iemand beweert dat we hoofdpijn hebben, maar wél als iemand zegt dat onze redenering niet deugt of dat we een verkeerde keuze hebben gemaakt. Volgens Pascal is de reden dat we er volkomen zeker van zijn of we al dan niet hoofdpijn hebben, maar er minder van overtuigd zijn dat we het juiste hebben gekozen. En zeker als veel mensen je beslissing belachelijk vinden, is het ‘gewaagd en moeilijk’ om daaraan vast te houden. En als ze je een dwaas vinden, neig je er zelfs vaak toe hun gelijk te geven.
Sterker nog, zegt Pascal, ook als je maar vaak genoeg tegen jezelf zegt dat je gek bent, maak je dat jezelf nog wijs ook. ‘Want een mens voert een gesprek met zichzelf als hij alleen is, en het is belangrijk dat de juiste richting te geven.’ Voor Pascal is er uiteindelijk ook dit keer een christelijke moraal: ‘We moeten zwijgen zo veel we kunnen, en met onszelf alleen over God spreken, van wie we weten dat hij de waarheid is; en zo overtuigen we ons daarvan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven met je passies komt neer op leven met je pijn.

Albert Camus in Notebooks 1942–1952

Dit is de eerste zin van een van de favoriete passages van Bobby Kennedy, die zich op het werk van Albert Camus (1913-1960) stortte na de moord op zijn broer John F. in 1963. Toen hij vijf jaar later zelf werd neergeschoten had hij volgens Jack Newfield (Robert Kennedy: A Memoir) inmiddels alle essays, toneelstukken en romans van Camus gelezen én herlezen. ‘Hij leerde hem uit zijn hoofd, mediteerde over hem, citeerde hem en veranderde door hem.’ De aantekening van Camus gaat verder met een zin die een belofte inhoudt voor wie zich erop toelegt een ‘opstandige mens’ te worden in een ‘absurd universum’: ‘Als een mens geleerd heeft – en niet alleen op papier – hoe hij zijn lijden alleen weet te dragen, hoe hij zijn neiging om te vluchten overwint, dan hoeft hij niet veel meer te leren.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Om de omgang aangenaam te maken moet iedereen zijn vrijheid behouden.

François de La Rochefoucauld in Réflexions ou sentences et maximes morales (1665)

De aristocratische Rochefoucauld maakte zich weinig illusies over de deugdzaamheid van de gemiddelde mens. Wat hem betreft zat daar eigenlijk altijd menselijke ijdelheid en eigenliefde achter. Het was voor hem echter geen reden om het gezelschap van anderen te mijden. Net als iedereen verlangt hij ernaar, alleen wil hij wel ‘alle middelen aanwenden om het aangenaam en duurzaam te maken’. Daartoe moeten we elkaar niet te veel verplichtingen opleggen: je zoekt samen verstrooiing of je gaat je gezellig zitten vervelen. Maar als iemand daarbij wegloopt, moet je hem dat ook niet kwalijk nemen. Hij waarschuwt dat het goed is om te bedenken dat je vaak te veel bent, zonder dat je daar het ‘flauwste vermoeden’ van hebt. Het is dus zaak goed op kleine signalen te letten of je iemand niet eigenlijk aan het lastigvallen bent.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Het weten is gedrag, een hartstocht. In de grond ongeoorloofd gedrag.

Robert Musil in De man zonder eigenschappen (1930-1932)

Je kunt in deze tijd niet níét willen weten, zegt Ulrich, de hoofdpersoon van het monumentale, maar helaas onvoltooide Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil (1880-1942). En de wetenschappers weten van geen ophouden, ze zullen niet rusten tot de mens geen ziel meer heeft, maar volledig biologisch en psychologisch te begrijpen en te behandelen is. Ulrich kan het alleen verklaren door ‘de wil tot weten’ (zoals Foucault die noemde) te vergelijken met drankzucht en de drang tot geslachtsverkeer of geweld. Ook de dwang om alles te moeten weten leidt tot een onevenwichtig karakter. Het is dan ook niet juist om te zeggen dat de ‘onderzoeker de waarheid najaagt’, het is eerder zo dat zij jacht maakt op hem. ‘Hij ondergaat haar.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De mens is het wezen wiens project het is om god te zijn.

Jean-Paul Sartre in Het zijn en het niet (1943)

In de laatste hoofdstukken van een van zijn filosofische hoofdwerken bespreekt de Franse filosoof en (toneel-)schrijver Jean-Paul Sartre (1905-1980) de consequenties van het door hem vastgestelde feit dat de mens veroordeeld is tot de vrijheid. Sartre karakteriseert de zijnswijze van de (bewuste) mens als het ‘voor-zich’ (pour-soi), een term die hij ontleent aan Hegel. Dit voor-zich is het ‘zijnde dat voor zichzelf zijn eigen tekort aan zijn is’. Het ontbreekt het voor-zich namelijk aan de stabiliteit en het gewicht van het ‘in-zich’. In de praktijk betekent dat dat ik niet ‘iets’ ben wat alleen maar te zijn heeft (een steen, een briefopener), maar voortdurend moet bepalen wat ik wil gaan worden.
Voor de atheïst Sartre is een van de consequenties hiervan dat de mens zich een beeld maakt van wat hij zelf in uiterste zin is: de schepper van een (eigen) wereld, met alle verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt. In de grond is de mens daarom het verlangen om god te zijn. Misschien ook omdat die altijd meteen ‘zag dat het goed was’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als de verveling je bezoekt, ga er dan in onder.

Joseph Brodsky in ‘De lof der verveling’ (Ned. vert. in Optima, 53, 1997)

Iedereen wordt onvermijdelijk gekweld door verveling, meent de Russisch-Amerikaanse dichter Joseph Brodsky. Zelfs je vrienden, je geliefde en jijzelf gaan je uiteindelijk vervelen. De meest mensen zijn dan geneigd voor de verveling op de vlucht te gaan: verhuizen, een andere baan of een nieuwe liefde. Anderen blijven zitten waar ze zitten, maar ontsnappen aan de saaiheid van hun bestaan met alcohol, almaar nieuwe cursussen of een therapie. Maar uiteindelijk zul je ook dan op zekere dag weer wakker worden met hetzelfde lusteloze gevoel. Dan kun je weer van voren af gaan beginnen met haastige veranderingen, maar volgens Brodsky is er nog een andere, ‘heldere en goedkope’, manier om de verveling het hoofd te bieden: ‘Verdrink erin, ga tot de bodem.’ In de bewust doorleefde verveling weerspiegelt zich de ‘pure, onversneden tijd in al zijn zinloze, eentonige glorie’. En dat is, zo denkt Brodsky, alleen maar goed voor je ‘geestelijk evenwicht’. En misschien ook wel voor de rest van de mensheid, die nog al te lijden heeft onder al die mensen die op luidruchtige, of zelfs gewelddadige, wijze bezig zijn de verveling te verdrijven.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Meesterschap is de karaktertoestand die ervoor zorgt dat iemand de juiste keuzes kan maken.

Aristoteles in Ethica Nicomachea

Waar de Griekse filosoof Aristoteles het hier over heeft, wordt vaak vertaald met ‘voortreffelijkheid’, maar Kessels, Boers en Mostert (Vrije ruimte, 2002, p. 138) noemen het meesterschap. In beide gevallen gaat het om het uiteindelijke doel van de persoonlijke ethiek, de leer van het goede leven.
Volgens Aristoteles kun je je die levenshouding, die je in staat stelt om juist te kiezen, eigen maken door te oefenen. Ten eerste moet je steeds nadenken (reflecteren) over de keuzes die je daadwerkelijk hebt gemaakt en die afzetten tegen de maatstaven voor het goede leven (je waarden). Dan kun je je voornemen het de volgende keer net zo of juist anders te doen.
Maar wat doe je als je voor een keuze staat? Dan bepaal je wat het ‘juiste midden’ is, wat voor Aristoteles het redelijke principe van de praktische wijsheid is. Dat doe je door eerst vast te stellen wat in de gegeven situatie ‘een teveel’ (bijv. roekeloosheid) of ‘een te weinig’ (bijv. lafheid) is. Dan weet je vanzelf wat je moet doen: moedig zijn.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

De fysieke kant van de dood betekent weliswaar ons einde, maar de idee van de dood is onze redding.

Irvin D. Yalom in Tegen de zon inkijken (2008)

De vier ‘levenszorgen’ waar volgens de Amerikaanse existentieel psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931) ieder mens mee te kampen heeft zijn sterfelijkheid, vrijheid, isolement en zinloosheid. Zelf wordt hij het meest geplaagd door angst voor de dood. Alle ideeën die hij in de loop der tijd heeft ontwikkeld om zijn patiënten én zichzelf te leren omgaan met het gegeven dat aan ieders leven een einde komt, heeft hij bijeengebracht in Staring at the Sun – Overcoming the Terror of Death (vertaald als Tegen de zon inkijken). Daarin maakt hij onder andere veel gebruik van de gedachten van zijn favoriete filosofen, zoals Nietzsche, Schopenhauer, maar vooral Epicurus, die zei: ‘Wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer.’ Voor Yalom een geruststellende gedachte.
In het citaat wijst hij op een andere manier om doodsangst te overwinnen. De gedachte aan de onvermijdelijkheid van de dood kan ons namelijk ook de ogen openen en ons aanzetten ons leven voller te leven, om er ‘het beste van te maken’, zodat we geen spijt hebben als het eenmaal zover is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Aangezien handelen de politieke activiteit par excellence is, zou geboortelijkheid en niet sterfelijkheid weleens de centrale categorie van het politieke denken kunnen zijn.

Hannah Arendt in The Human Condition (1958)

In The Human Condition wil de Duits-Amerikaanse filosofie Hannah Arendt (1906-1975) naar eigen zeggen ‘nadenken over wat we aan het doen zijn’. Voor haar zijn de meest algemene condities van het menselijk bestaan: sterfelijkheid en… nataliteit, ‘geboortelijkheid’. Zowel in onze arbeid (de instandhouding van het leven) als in ons werk (het creëren van onze wereld door ambachten) als in ons politieke handelen (action) zijn we geworteld in de nataliteit ‘voor zover deze tot taak hebben om de wereld te bieden aan en te behouden voor (…) de constante toevloed van nieuwkomers die in de wereld geboren worden als vreemdelingen’. De nauwste relatie met nataliteit heeft echter het (politieke) handelen: ‘Het nieuwe begin dat inherent is aan de geboorte kan zichzelf alleen maar voelbaar maken in de wereld omdat de nieuwkomer het vermogen heeft om iets nieuws te beginnen, dat wil zeggen: om te handelen.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ziel huivert voor de leegte en wil tot iedere prijs contact.

Hjalmar Söderberg in Dokter Glas (1905)

De Zweden beschouwen Hjalmar Emil Frederik Söderberg (1869-1941) als een van de belangrijkste schrijvers van rond de vorige eeuwwisseling, direct achter Strindberg. Een aantal van zijn romans is in het Nederlands vertaald, waaronder Dokter Glas, volgens Maarten ’t Hart ‘een van de volmaaktste romans over moord en liefde’.
Opvallend aan de plot van dit boek is niet alleen de voor die tijd openhartige behandeling van erotische problemen, maar ook dat daarin het onderbewuste wordt gebruikt als verklaring en zelfs in zekere zin een rechtvaardiging voor moord.
Söderberg had in ieder geval oog voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het kwaad in de mens: ‘Men wil bemind worden, bij gebrek daaraan bewonderd, bij gebrek daaraan gevreesd, bij gebrek daaraan verafschuwd en veracht.’ En dat allemaal omdat de ziel huivert voor de leegte en tot iedere prijs contact wil.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De twijfel zelf berust alleen op wat zonder enige twijfel is.

Ludwig Wittgenstein in Über Gewissheit / On certainty (1969)

In de bijna mijmerende stijl die hij na de Tractatus is gaan gebruiken voor zijn ‘filosofische onderzoekingen’ omcirkelt de Oostenrijks-Engelse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889–1959) de begrippen zekerheid en twijfel. Als iemand tegen je zegt: ‘Breng mij een boek’, dan moet je misschien even checken of dat ding daar echt een boek is, maar dan weet je blijkbaar op zijn minst wat mensen onder ‘boek’ verstaan. En anders kun je het altijd opzoeken – alleen moet je dan wel weer weten wat andere woorden betekenen. En dat een woord dit of dat betekent en zus of zo wordt gebruikt zijn ook weer ervaringsfeiten. Dus om een opdracht uit te kunnen voeren, moeten er feiten zijn waar je niet aan twijfelt.
Maar, zegt Wittgenstein, deze zekerheid heeft alleen betrekking op het algemene geval. Om een ‘taalspel’ te kunnen spelen, zoals dat van de opdracht, moet er in de regel een ervaringsoordeel zonder enige twijfel juist zijn. Maar in een individueel geval lijkt het onmogelijk om te zeggen waar je precies zeker van kunt zijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Pessimisten zijn lafaards en optimisten zijn dwazen.

Heinrich Blücher, geciteerd door Elisabeth Young-Bruehl in Hannah Arendt (2011)

In 1940 trouwde de Duitse filosofe Hannah Arendt met autodidact en voormalig communist Heinrich Blücher (1899-1970). Zijn vader kwam al voor zijn geboorte om bij een fabrieksongeval en Blücher moest al jong gaan werken om zijn moeder, die wasvrouw was, te ondersteunen. In 1933 vluchte Blücher vanwege zijn politieke activiteiten naar Praag en vanaf 1935 woonde hij in Parijs. Met Arendt wist Blücher in 1941 via Spanje en Lissabon te ontkomen naar de VS. Daar werd hij uiteindelijk docent filosofie aan Bard College in Annandale-on-Hudson, New York.
Net als zijn echtgenote correspondeerde hij met Karl Jaspers, die hem maar bleef vragen hoe hij zich nu, na alles wat er gebeurd was, als Duitser voelde. Zijn antwoord was kort: helemaal niet. ‘Zoals Hölderlin ooit zei dat de tijd der koningen voorbij is, zo is nu de tijd van volkeren voorbij.’
Uit het citaat blijkt dat hij graag realistisch dacht en geen overdreven verwachtingen koesterde over de toekomst – geen negatieve en geen positieve.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wie alles wil zijn, kan niets zijn.

Arthur Schopenhauer in Metaphysik der Sitten (1820)

Als de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) vijftien jaar is, stelt zijn vader hem voor een duivels dilemma: als Arthur ‘geleerde’ wil worden, en niet koopman zoals zijn vader, dan moet dat maar – maar dan mag hij niet met zijn ouders mee op een lange reis door heel Europa. Het confronteert de jonge denker met zichzelf en met het existentiële dilemma bij uitstek: om te weten wat je moet doen, zou je willen weten wie of wat je bent, maar dat weet je pas als je hebt gekozen.
Als hij later reflecteert op deze situatie, stelt hij vast dat we door iets te kiezen ontelbaar veel andere dingen moeten laten liggen. Mensen die ‘als kinderen’ proberen aan de keuze te ontsnappen door ‘als een dwaallicht’ van het een naar het ander te rennen, zullen nooit echt iets bereiken. De jonge Schopenhauer kiest uiteindelijk voor de reis en vindt zichzelf later terug in opleiding tot koopman. Uiteindelijk maakt de vroege dood van zijn vader de weg vrij voor een leven als filosoof. En omdat zijn vader een goede koopman was, is de erfenis zo groot dat hij voor de filosofie kan leven, zonder dat hij van de filosofie hoeft te leven.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Indien je welgemoed en tevreden wilt leven, onderneem dan weinig.

Democritus

De Romeinse filosoof-keizer Marcus Aurelius (121-180 n.Chr.) liet een slaaf – in het Grieks – alle ideeën noteren die hem bij het leven in het algemeen en bij het regeren in het bijzonder konden steunen. Dikwijls waren dat woorden van anderen die hij zich eigen had gemaakt, zoals dit idee van de Griekse filosoof en astronoom Democritus van Abdera (ca. 460-356 v.Chr.). In dit geval wilde de keizer de gedachte wel annoteren, want hij vond dat je nog beter kunt zeggen: ‘Doe alleen wat nodig is.’ En hoe weet je wat er nodig is? Door de rede. Die vertelt een ‘rechtgeaard burger’ wat noodzakelijk is, en je hoeft dan ook alleen in actie te komen wanneer de rede daarom vraagt. Het is vervolgens dus zaak om je bij alles wat je doet af te vragen of het wel nodig is, en zelfs bij alles wat je denkt of die gedachten wel nodig zijn. Zo stemt het onze geest tevreden: ‘Mijn daden zijn gering in tal, maar wat ik doe is welgedaan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wij zullen moeten leren om in onze omgeving de liefde tot de wereld of tot onze Aarde als geheel uit te dragen.

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Volgens de Franse filosoof Michel Serres (1930) is het hard nodig een nieuw sociaal contract te sluiten, alleen nu niet een contract met alleen mensen, maar ook met de dingen en de natuurlijke wereld in het algemeen. Nu is voor elk contract een bepaalde band, een bepaald verband nodig. En volgens Serres kan dat niet bestaan zonder liefde, en wel in de vorm van tweemaal twee wetten. De eerste is het bekende, christelijke gebod: ‘Hebt elkaar lief.’ Deze valt uiteen in twee wetten: het liefhebben van onze naaste en van de hele mensheid. Want alleen maar je naaste liefhebben kan zomaar leiden tot ‘gangsterdom en racisme’.
Maar deze wet, die ons tweeduizend jaar heeft behoed voor de wederzijdse uitroeiing, moet in de tijd van klimaatopwarming en natuurvernietiging worden aangevuld met het gebod: ‘Heb de wereld lief.’ Daarbij gaat het niet alleen om de ‘grond waar onze voorouders rusten’, het land waar we vandaan komen, want dat kan zomaar leiden tot oorlogen uit bezitsdrang. ‘Wij moeten onze grond en onze naaste liefhebben. Wij moeten de mensheid, onze menselijke moeder, en onze natuurlijke moeder, de Aarde, liefhebben.’ Daartoe moeten we ons nog heel wat aan- en afleren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ben ik er niet voor mezelf, wie is er dan voor mij?

Rabbi Hillel in Pirké Avot 1:14

De joodse wetgeleerde Hillel I de Oudere leefde van circa 110 voor tot 10 na Christus. Hij was de stichter van een van de belangrijkste joodse leerscholen. Ook was hij hoofd van de rechtbank van de Farizeeën, die er in het Nieuwe Testament niet zo goed van afkomen, en wier naam synoniem is geworden voor schijnheiligheid. Zelf pleitte de gematigde Hillel echter voor naastenliefde en tolerantie.
Voor de joodse religie is hij van grote invloed; veel van zijn spreuken zijn opgenomen in de Talmoed, de overgeleverde commentaren van rabbi’s en schriftgeleerden bij de joodse Bijbel. Het citaat is de eerste zin van een belangrijk dilemma. Het wordt gevolgd door: ‘En wanneer ik er voor mijzelf ben, wat ben “ik” dan? En indien niet nu, wanneer dan wel?’ Hoewel de woorden gecondenseerd zijn, zou je er het volgende uit kunnen opmaken: de naastenliefde gebiedt je om ook voor jezelf te zorgen, maar dat neemt niet weg dat je pas een volledig mens bent wanneer je ook voor anderen zorgt. En voor beide is er geen tijd te verliezen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je je ‘waarom?’ van het leven hebt, dan verdraag je vrijwel ieder ‘hoe?’

Friedrich Nietzsche in Afgodenschemering (1889)

De titel van een van de laatste werken die Friedrich Nietzsche (1844-1900) schreef voordat hij mentaal instortte, Götzen-Dämmerung, is een toespeling op de opera Götterdämmerung (‘Godenschemering’) van Richard Wagner. Ooit hadden ze diep respect voor elkaar gehad, maar Nietzsche was ervan overtuigd geraakt dat Wagner de muziek ‘ziek’ had gemaakt. De ondertitel van Nietzsches werk luidt ‘Of hoe men met de hamer filosofeert’, wat hem de bijnaam ‘de filosoof met de hamer’ opleverde.
Het citaat staat in het hoofdstuk ‘Spreuken en pijlen’, met daarin uitsluitend dit soort aforismen. Het is een eigen leven gaan leiden in boeken over de rol van zingeving en transcendentie in het menselijk leven. Maar eigenlijk blijkt uit de tweede zin, die er zelden bij wordt geciteerd, op welke ‘afgod’ Nietzsche hier zijn pijlen heeft gericht: ‘De mens streeft niet naar geluk; dat doen alleen de Engelsen.’ Dat is een sneer naar de zogenaamde ‘utilisten’, zoals Bentham en Mill, die de morele waarde van een handeling afmaten aan de bijdrage die deze leverde aan het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Broeders en zusters, u bent geroepen om vrij te zijn.

De Brief aan de Galaten 5:13 (Nieuwe Bijbelvertaling)

Het onderwerp waar het meest naar gezocht wordt op de website debijbel.nl is de laatste jaren steevast ‘liefde’. In 2016 was de meest gelezen Bijbeltekst er een uit de brief van Paulus aan de Galaten. Hij schreef die waarschijnlijk in de jaren 53-55 aan een groep gemeenten in Galatië, een Romeinse provincie in het midden van Klein-Azië, de streek waar nu de Turkse hoofdstad Ankara ligt. De formulering van Paulus is een iets minder dwingende variant van Sartre’s adagium dat wij ‘veroordeeld zijn tot de vrijheid’. Het lijkt wel of de atheïst Sartre een strengere God diende dan Paulus. Overigens gaat de brief van de laatste verder met de waarschuwing: ‘Misbruik die vrijheid niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde.’ Dat laatste verwijst immers naar het gebod waarin ‘de hele wet is vervuld’: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Paulus vindt het vervolgens wel belangrijk dat wij ons niet laten leiden door onze eigen wil, want die brengt ons alleen maar tot ontucht, afgoderij, tweespalt, jaloezie, gekonkel, ruzie, rivaliteit enzovoort. Als wij ons daarentegen laten leiden door de Geest, dan brengt die ons liefde, vreugde en vrede en nog een aantal zaken waar geen wet iets tegen heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Socratische gesprekken in mei 2019

Deze maand zijn er twee mogelijkheden om kennis te maken met een socratisch gesprek:

  • D’RAN19 festival, 17 en 18 mei 2019, Roombeek, Enschede. Op zaterdag 18 mei houd ik in de tent van Saxion Hogeschool van 10.30-12.15 uur een socratisch gesprek over de vraag: Wat is een goede burger? Zie voor meer informatie: https://www.dranfestival.nl/
  • Socratische Landdag, 25 mei 2019, ISVW, Leusden. Op de jaarlijkse Socratische Landdag is er een divers aanbod aan workshops met klassieke of meer experimentele socratische gesprekken. De Landdag is bedoeld voor iedereen met belangstelling voor het socratisch gesprek. Je bent dus ook welkom als je er nog helemaal niets vanaf weet, je kunt altijd deelnemen aan een socratisch gesprek. Voor (gevorderde) gespreksleiders zijn er interessante workshops. Tijdens de Socratische Landdag zal ik een workshop houden over een korte variant van het socratisch gesprek, het zogenaamde definitiegesprek. Zie voor meer informatie: http://verenigingfilosofischepraktijk.nl/event/socratische-landdag-25-mei/

Nulla dies sine linea. (Geen dag zonder een regel)

Jean-Paul Sartre in De woorden (1964)

In zijn autobiografische geschrift De woorden reflecteert de Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre (1905-1980) op wat hij bereikt heeft in zijn leven. Hij had al jong het katholieke geloof van zijn jeugd opgegeven en het atheïsme omarmd. Hij besefte dat dat ‘een wrede onderneming’ was, waarvan hij geloofde dat hij die tot het eind heeft volgehouden. Maar hij besefte ook dat hij lange tijd heeft geloofd in de literatuur als een soort surrogaatgodsdienst. Maar ook uit die waan was hij ontwaakt. Hij zag zichzelf weer zitten als zevenjarige in de trein, zonder kaartje. De conducteur, als de instantie tegenover welke elke reiziger zich moet verantwoorden, keek hem minder streng aan. Het leek alsof hij snel tevreden zou zijn met een aannemelijke verontschuldiging. Helaas vond Sartre er geen, en hij had ook geen zin om er een te geven. Hij had het religieuze gewaad afgelegd, maar hij was geen afvallige geworden: ‘Ik schrijf nog steeds. Wat zou ik anders moeten doen? – Nulla dies sine linea.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosoof is niet de expert, maar de stuntman van de expert: zijn stand-in voor het gevaarlijke werk.

Odo Marquard in ‘Über die Unvermeidlichkeit der Geisteswissenschaften’ (1985)

De Duitse filosoof Odo Marquard (1928-2015) stelde dat de steeds verdergaande modernisering van het bestaan zeker niet betekent dat we de filosofie niet meer nodig hebben en kunnen volstaan met natuurwetenschap en techniek. Een belangrijke reden daarvoor is dat natuurwetenschap eigenlijk alleen kan omgaan met eenduidige standen van zaken (al komt daar wel verandering in), terwijl wij allemaal weten dat zeker in mens en samenleving zelden sprake is van eenduidigheid. En als dat wel zo zou zijn, kun je er donder op zeggen dat er van alles met geweld het zwijgen wordt opgelegd. Juist de menswetenschappen, die zich oriënteren op de aloude geesteswetenschappen en niet op een gesimplificeerd natuurkundig mens- en wereldbeeld, kunnen ons daarvoor gevoelig maken. Ten slotte is er ook richting nodig voor individu en samenleving, juist omdat alles meerduidig is. Daarvoor moet je bij de filosofen zijn, want die zijn het al vanaf het allereerste begin gewend dat er over vrijwel niets overeenstemming was tussen de verschillende denkers. Bovendien zijn filosofen generalisten, die gewend zijn zich overal mee te bemoeien en lastige vragen te stellen en gesteld te krijgen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We geven namen omdat we bang zijn.

René ten Bos in Dwalen door het Antropoceen (2017)

Denker des Vaderlands René ten Bos (1959) vraagt zich af waarom er de laatste jaren zo vaak wordt gesproken over het ‘Antropoceen’ als een nieuwe geologische tijd, de tijd waarin de aarde verandert onder invloed van de mens. Daarbij reflecteert hij ook op het waarom van zo’n naam als Antropoceen. Volgens hem geven we zaken een naam omdat we bang zijn, ‘voor het onbekende, het richtingloze, het doelloze’. In het geval van de klimaatverandering en dergelijke verschijnselen gaat het niet om onbekende verschijnselen, maar vooral om twee vragen waarop het antwoord onbekend is:
1. Wat zijn de gevolgen voor ons van deze verschijnselen?
2. Hoe moeten we een en ander aanpakken?
‘Het is alsof we dokters zijn die bij een patiënt een treffende diagnose hebben gesteld, maar niets weten over het verdere verloop van de kwaal, laat staan over de therapie.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wijsheid is het hoofdbestanddeel van het geluk. / Een leven in onwetendheid is uiterst aangenaam.

Sophokles in Antigone (1328) / Ajax (550)

In zijn Bespiegelingen over levenswijsheid breekt Arthur Schopenhauer (1788-1860) zich het hoofd over de vraag wie het gelukkigst is. Aan de ene kant heeft iemand die ‘innerlijk rijk’ is verder weinig nodig aan materiële zaken, aanzien of macht. Maar wie intellectueel begaafd is, is ook bijzonder gevoelig voor alle vormen van pijn. En zijn geestelijke grootheid vervreemdt hem van de meeste andere mensen. Daarom zegt men ook wel dat de ‘geestelijk minst bedeelden’ juist het gelukkigst zijn.
Zoals vaak gaat Schopenhauer graag te rade bij de klassieken. En dan stuit hij op diametraal tegenover elkaar liggende uitspraken, zoals die van Sophocles in de twee citaten. Maar ook als je de Bijbel erop naslaat, vind je bijvoorbeeld bij Prediker zowel ‘het leven van de dwaas is erger nog dan de dood’, als ‘want in veel wijsheid is veel verdriet’. Schopenhauer wil daarom het definitieve oordeel over deze kwestie graag aan de lezer overlaten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Misschien moeten we beseffen dat scepticisme en intellectueel individualisme een luxe zijn die we in onze tragische tijd moeten opgeven.

Bertrand Russell in ‘The triumph of stupidity’ (10 mei 1933)

Vlak nadat Hitler tot rijkskanselier werd benoemd waarschuwde de Engelse filosoof Bertrand Russell de beschaafde wereld voor wat dit voor haar kon betekenen. Als grondoorzaak van alle problemen van de moderne tijd zag hij het feit dat de ‘domkoppen volkomen zeker van zichzelf zijn, terwijl de intelligenten vol twijfels zitten’. En dat is niet altijd het geval geweest. Hij verwijst naar de filosofische radicalen van toen honderd jaar geleden, zoals Jeremy Bentham en John Mill (de vader van John Stuart Mill). Zij vormden een school van intelligente mannen die net zo zeker van zichzelf waren als de nazi’s. Daardoor domineerden zij de politiek en waren mede van invloed op de toename van intelligentie en materieel welzijn. Nu was hun inzicht misschien beperkt en was kennis en inzicht van de grootste geesten in Russells tijd veel ruimer dan dat van hen, maar zij waren wél invloedrijk, terwijl de beste mensen van Russells generatie machteloze toeschouwers waren. Misschien moesten zij zich (en moeten wij ons?) wat meer laten leiden door morele hartstocht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Tussen het onmiddellijke ervaren, het duister van het geleefde ogenblik, en daarnaast de beleefde ervaring, gaapt een kloof die ons verlangen voedt ooit wel geheel met het geleefde moment samen te vallen.

Ernst Bloch in Geist der Utopie (1918)

De Duitse filosoof Ernst (Simon) Bloch (1885–1977) is vooral bekend geworden door zijn driedelige hoofdwerk over de hoop (Das Prinzip Hoffnung, 1954-1959). Maar al in zijn eerste boek, waaruit het citaat afkomstig is, onderzoekt hij de ‘geest van de utopie’. Daarbij gaat hij uit van het inzicht dat er twee manieren van ervaren zijn: de onmiddellijke ervaring van het leven dat maar doordrijft en onze ervaring van het reflecteren daarop. Tussen deze twee manieren van ervaren gaapt een kloof. Bij dat ‘duister van het geleefde ogenblik’ kan het denken per definitie niet komen – dat kan alleen de kunst en misschien een ‘uiterste aan filosofisch lyrisme’. Maar de ervaring van die kloof doet ons wél streven naar het samenvallen van zijn en denken.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Men zal op Schopenhauer moeten teruggrijpen om onze tijd te kunnen verstaan.

Rüdiger Safranski in Arthur Schopenhauer. De woelige jaren van de filosofie (1987)

In zijn voorwoord tot de biografie van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) zet Rüdiger Safranski (1945) diens diepgevoelde pessimisme af tegen het optimisme van Immanuel Kant over de Franse Revolutie. Volgens Kant was de Franse Revolutie een historisch fenomeen dat door de mensheid nooit meer vergeten zou worden ‘omdat het in de menselijke natuur een aanleg en een vermogen ten goede aan het licht heeft gebracht’. Hoewel Schopenhauer altijd zijn diepe bewondering voor Kant is blijven uiten, had hij weinig op met diens heilige geloof in ‘de Rede’. Hij beschouwde de Rede als een ‘leerling-verkoopster’ die overal heen loopt waar haar chef, de Wil, haar naartoe stuurt. Zelf waren die lotgevallen van de wil in zijn persoonlijk leven en het leven in het algemeen een ware nachtmerrie. Om zich daartegen te beschermen, zegt Safranski, integreerde hij die nachtmerrie in de kern van zijn filosofie. Want, zo schreef Schopenhauer, ‘een filosofie waarin men tussen de regels door niet de tranen, het geween en tandengeknars en het getier van een algemene wederzijdse uitroeiing hoort, is geen filosofie’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Denkers

Thema's