Emmanuel Levinas in Totaliteit en Oneindigheid (1961, 2012, p. 114)
Hoewel het in zijn filosofische hoofdwerk vooral over de Ander gaat, die zo veronachtzaamd is in de westerse filosofische traditie, heeft Levinas (1906–1995) ook andere opvattingen over het zelf of het individu dat zich uiteindelijk door het gelaat van die Ander moet laten aanspreken (over ons dus). Andere opvattingen tenminste dan de wijsgerige traditie waarin hij staat: de existentiële fenomenologie van zijn leermeester Heidegger, maar ook van iemand als Sartre.
Volgens Levinas zijn wij op een bijzondere wijze verbonden met (een deel van) de wereld om ons heen, namelijk in die zin dat wij er van leven. De dingen waar wij van leven zijn geen ‘objecten van voorstellingen’ of middelen tot een doel, maar tekenend voor de onafhankelijkheid die wij vinden in genieting en geluk. Voor Levinas is er geen ‘bestaan tot de dood’ waarvoor gezorgd moet worden (Heidegger) of een naakte existentie die later bekleed moet worden met een essentie (Sartre). Nee, het leven is ‘een betrekking tot inhouden die niet mijn bestaan zijn, maar kostbaarder zijn dan mijn bestaan: denken, eten, slapen, lezen, werken, zich koesteren in de zon’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media