Hoewel het ook volgens Kierkegaard de taal is die de mens onderscheidt van het dier, is het ook een feit dat de mens gemakkelijk op het verkeerde spoor komt omdat zijn opvoeding en opleiding in de vorm van taal plaatsvindt. Omdat de taal iets abstracts is, kan de mens zich gemakkelijk inbeelden dat hij iets waarvoor hij het woord weet ook feitelijk kent. Dat geldt op het natuurwetenschappelijke en esthetische vlak, maar het wordt pas echt erg als dat in de ethiek gebeurt. De geest van het goede kan alleen in de enkeling gestalte krijgen. Maar er zijn vele krachten die de mens tot massa, tot ‘publiek’ willen maken. Zo heeft de ‘dagbladjournalistiek’ volgens Kierkegaard tot doel om ‘ons allen tot exemplaren te doen ontaarden’. En ook de Deense Staatskerk leeft van de macht van het getal van de ‘miljoenen christenen’. De abstracties van het theoretische denken of het burgerlijke christendom zijn dus een bedreiging voor de ethische ontwikkeling van de eenling. Hij beveelt daarom aan om net als Pythagoras het onderricht steeds te beginnen met ‘een stille bezinning op het concrete’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media