Cornelis Verhoeven in De resten van het vaderschap (1975)
Hoewel hij uiteindelijk toch nog hoogleraar wijsbegeerte werd, had Cornelis Verhoeven (1928–2001) al in 1978 de P.C. Hooftprijs gekregen voor zijn filosofische essays, toen hij nog ‘gewoon’ leraar klassieke talen was. Het boekje waaruit het citaat afkomstig is, bevat een aantal fraaie proeven van die bekwaamheid, maar ontleent een bijzondere kracht aan de twee zeer persoonlijke stukken waarmee het begint: over het sterven van zijn vader en over de mijmeringen bij de wieg van zijn kind. Het eerste heeft de vorm van een pijnlijk eerlijk dagboek, het tweede meer die van een conventioneel essay, al begint het dan ook met de verzuchting: ‘Urenlang zou ik bij haar wiegje kunnen zitten om naar haar te kijken.’ Het lukt hem zeker niet altijd om ‘alleen maar te kijken’. Een ‘zwerm van bijgedachten gonst’ meestal rond zijn hoofd. ‘Minstens tien sprekers vertroebelen de eenvoud van mijn gedachten.’ Die sprekers in zijn hoofd zeggen cynische dingen als dat de geboorte van een kind toch in het niet valt bij de schokkende ‘grote wereld’ of juist mierzoete dingen als dat het leven een wonder is. Als die stemmen even zwijgen, ervaart hij ten volle: ‘Kijken is het hoogste wat er is.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media