Ander
… er bestaat geen zin voor iemand alleen.
Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943, vertaling 1989)
Als het gaat om de zin van het leven kun je volgens Bataille (1897–1962) niet alleen bij jezelf te rade gaan, maar heb je bijvoorbeeld ook vrienden nodig. Als je wilt dat het leven zin voor jou heeft, moet dat er een zijn die het ook voor de ander heeft. Als je tot het uiterste van het leven gaat, stuit je weliswaar op de on-zin, ‘maar slechts van datgene, wat tot op dat moment een zin had, want de smeekbede – die geboren wordt uit de afwezigheid van zin – legt definitief een zin vast, een laatste zin’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De zelfgenoegzaamheid van ieder wezen wordt onophoudelijk aangevochten door zijn naasten.
Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943, vertaling 1989)
In zijn boek, dat hij zelf een ‘relaas van wanhoop’ noemt, probeert Bataille (1897–1962) de innerlijke ervaring te beschrijven. Het gaat om de ervaring waar innerlijk en uiterlijk, object en subject, binnen en buiten versmelten, en die zich daarom juist niet beschrijven laat. In het fragmentarische essay heeft hij het onder meer over de ‘samenstelling van de wezens’, en stelt hij dat aan de basis van het menselijk leven een ‘beginsel van ontoereikendheid’ ligt. Dit principe wordt ons pijnlijk duidelijk in onze omgang met anderen. ‘Zelfs een blik die bewondering uitdrukt, klampt zich als twijfel aan mij vast.’ Zelfs als iemand je ‘begaafdheid’ prijst, verlaagt hij je meer dan dat hij je verhoogt. Want dan is het onmogelijk geworden nog ‘eenvoudig’ te leven, want wee je gebeente als je een keer tekortschiet. ‘Een schaterlach, een uitdrukking van afkeer oogsten gebaren, zinnen, gebreken waarin mijn diepe ontoereikendheid zich verraadt.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Steeds weer verbaas ik mij dat, hoezeer ook eenieder zichzelf het meeste liefheeft, iedereen aan zijn eigen mening over zichzelf minder waarde hecht dan wat anderen van hem denken.
Marcus Aurelius in Overpeinzingen
Na verloop van tijd ontdekt psychiater en existentieel psychotherapeut Irvin D. Yalom dat veel kwesties die filosofen al duizenden jaren bezighouden ook zijn patiënten kwellen. Als hij vervolgens besluit dat hij eigenlijk voor iedere patiënt een nieuwe therapie moet ontwikkelen (en dat die ontwikkeling de therapie is), weerhoudt niets hem er meer van om hun ook filosofische boeken als ‘huiswerk’ mee te geven. In Eendagsvlinders (2015) beschrijft hij hoe hij patiënt Jarod de Overpeinzingen van Marcus Aurelius aanraadt. Terwijl de therapie al een tijdje helemaal vastzit, heeft dit een verbluffend effect. Onder andere naar aanleiding van het citaat ziet Jarod in dat hij al die tijd vooral bezig is geweest aardig te worden gevonden en bewonderd te worden door zijn therapeut. Nu laat hij zijn zelfbeeld niet meer afhangen van het oordeel van anderen, want zoals Marcus Aurelius zegt: ‘Wanneer iemand mij minacht is dat zijn zaak. Het is mijn zaak ervoor te zorgen dat ik niets doe of zeg dat verachtelijk is.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Alles waardoor ons leven enigszins waardevol wordt, hangt af van beperkingen van het gedrag van anderen.
John Stuart Mill in Over vrijheid (1859, 2005)
Dat alles wat ons leven waardevol maakt, afhangt van aan anderen opgelegde beperkingen, betekent dat de vraag waar de grens ligt tussen de bemoeienis van wetgever en publieke opinie en onze individuele onafhankelijkheid de belangrijkste is in elke samenleving. Geen twee tijdvakken of twee landen zijn ooit tot een eensluidende opvatting gekomen en verbazen zich zelfs vaak over die van het andere. Dat neemt niet weg dat de meeste mensen in een bepaald tijdvak en land zich er nauwelijks bewust van zijn dat hier een probleem ligt. Volgens John Stuart Mill (1806–1873) komt dat doordat zij lijden aan de illusie dat de regels die voor hen gelden ‘eigenlijk’ ook voor iedereen (zouden moeten) gelden. Mill vindt dit een voorbeeld van de ‘betoverende macht der gewoonte, die niet, zoals het spreekwoord zegt, een tweede natuur is, maar die voortdurend verward wordt met de natuur zelf’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Waarom is er kwaad en niet eerder het goede?
Emmanuel Levinas, geciteerd in Jan Keij – De filosofie van Emmanuel Levinas (2006)
Volgens Leibniz was de eerste vraag van de filosofie waarom er ‘iets’ is en niet ‘veeleer’ niets. Deze vraag werd onder meer weer opgenomen door Martin Heidegger, de filosoof die in de jaren dertig van de vorige eeuw nog dacht de Führer te kunnen ‘führen’, maar later nooit expliciet rekenschap aflegde van zijn nazisympathieën. De Joodse denker Emmanuel Levinas (1906–1995) werd in eerste instantie sterk beïnvloed door Heidegger, maar ontwikkelde uiteindelijk toch een heel eigen visie op de mens. Volgens hem is de primaire vraag van de filosofie namelijk een heel andere: ‘Waarom is er kwaad en niet eerder het goede?’
Volgens Levinas-kenner Jan Keij beantwoordt Levinas die vraag echter door te onderzoeken hoe het goede mogelijk is. Hij meent dat dat op hetzelfde neerkomt. Levinas ziet het goede als het nemen van verantwoordelijkheid voor de kwetsbare Ander. Uiteindelijk gaat Levinas echter nog een stap verder en stelt hij dat de ethische relatie, het belangeloos geraakt zijn door de Ander, fundamenteel moet zijn, willen er verschijnselen als taal en zorg voor elkaar mogelijk zijn. Daarmee ligt de vraag waarom er dan ook kwaad is, echter nog open.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Alle mensen die … hun leven of zichzelf gelukkig noemden, gaven – zonder uitzondering – aan dat ze actief dankbaarheid beoefenen, en schreven het daaraan toe dat ze gelukkig waren
Brené Brown, geciteerd in Ernst-Jan Pfauth in Dankboek (2017, p. 13)
De uitgever van De Correspondent, Ernst-Jan Pfauth, raakte op zeker moment bijna geobsedeerd door het beter en efficiënter leren werken. Maar uiteindelijk werd hij daardoor een ‘productiviteitsmachine’. Uit alle literatuur van gedragswetenschappers, neurologen, psychologen en ervaringsdeskundigen leerde hij dat streven naar succes en rijkdom uiteindelijk niet gelukkig maakt, maar ‘dagelijkse voldoening’ wel. Uit alle zelfhulpboeken die hij las haalde hij vier toepasbare strategieën voor het vinden daarvan:
- Je werk, hobby’s en projecten zien als oefenen – dus niet alleen denken aan het resultaat, maar overal van leren.
- Ruimte maken voor flow en rust in je leven.
- Je leren richten op anderen.
- Actief oefenen in dankbaar zijn.
Bij deze laatste strategie citeert hij Brené Brown. Deze ontdekking was voor hem aanleiding om een Dankboek te schrijven, dat maar 53 bladzijden ‘theorie’ bevat en 180 bladzijden om je eigen oefeningen in dankbaarheid te noteren.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Het is de illusie van het naïeve gelijk. Alleen jij en de jouwen hebben diepten.
Filosoof, jurist en columnist Maxim Februari (1963) bespreekt onderzoek over het feit dat mensen denken dat ze zichzelf volledig kennen en dat ze anderen trouwens ook helemaal doorzien. Bovendien zijn ze ervan overtuigd dat anderen beide juist niet kunnen. Het is de illusie van het asymmetrische inzicht. Februari verwijst naar een cartoon waarin vijf mensen in de metro zitten te zwijgen, met allemaal hetzelfde gedachtenballonnetje boven hun hoofd. ‘Kijk al die mensen nou eens. Glazig kijkende automaten … Ik ben de enige bewuste mens in een wereld vol schapen.’
De illusie van het naïeve gelijk geldt ook op politiek en maatschappelijk niveau. Mensen denken zonder uitzondering dat alle leden van hun groep meer van buitenstaanders weten dan die van hen. Als die anderen jouw diepten zouden kennen, dan zouden ze wel net zo denken als jij. Dat ze dat niet doen, bewijst nog maar eens hoe oppervlakkig ze zijn.
Gelukkig is Februari zelf in staat om zich te onttrekken aan deze en alle andere cognitieve illusies waar gewone mensen het slachtoffer van zijn … Tot hij beseft dat hij daarmee weer was gevallen voor de illusie van het eigen gelijk. Na uren nadenken, komt hij tot de conclusie dat de zaak hopeloos verloren is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ieder van ons is meerdere anderen, is velen, is een uitgebreide reeks zichzelven.
Fernando Pessoa, onder de naam Bernardo Soares, in Het boek der rusteloosheid (1982, 1990)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Onze wil hoeft maar een klein beetje te wankelen, en onze gevoelens hoeven slechts heel weinig te verschuiven of te veranderen, of daar gaat onze werkelijkheid.
Luigi Pirandello in Iemand, niemand en honderdduizend (1926)
De Italiaanse Nobelprijswinnaar Luigi Pirandello (1867–1936) geldt als een van de grote existentialistische auteurs. Iemand, niemand en honderdduizend begint met een schijnbaar onschuldige opmerking van de vrouw van Vitangelo Moscarda tegen haar man: ‘Je neus staat scheef.’ Omdat hij zich daar zelf in het geheel niet van bewust was, is dat voor Moscarda een enorme schok: ‘Ik verdiepte me onmiddellijk in de gedachte dat ik – hoe is het mogelijk – zelfs mijn eigen lichaam niet goed kende, de dingen waar ik het meest vertrouwd mee was.’ Al malend over deze ervaring komt hij tot diepe twijfel aan zichzelf: ‘Als ik volgens de anderen niet degene was die ik tot dan toe voor mezelf had gedacht te zijn, wie was ik dan?’ Vanaf dan gaat het van kwaad tot erger. Om zich te onttrekken aan het vanzelfsprekende oordeel van de ander, gaat Moscarda zich steeds vreemder gedragen. Hij kost hem zijn vrouw en al zijn geld. Dat is dus het gevaar als je je identiteit ontleent aan de mensen in je omgeving: je verliest je grip op de werkelijkheid. Pirandello komt uiteindelijk tot de conclusie dat niets ons kan redden dan ‘wilskracht’: ‘Standvastigheid. Weest u sterk en standvastig, anders duikt u in het niets en komt u voor onaangename verrassingen te staan.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ieder ‘ik’ is de vijand en zou de tiran willen zijn van al de andere.
Pascal in Gedachten (1669)
Niemand kan de ander zijn sterven afnemen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het wezen van de rede bestaat er niet in voor de mens een grondslag en vermogens veilig te stellen, maar hem onder kritiek te plaatsen en tot rechtvaardigheid te manen.
Emmanuel Levinas in Totaliteit en oneindigheid (1961)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
To be or not to be is not the question.
Theo de Boer in annotatie 180 bij Levinas’ Totaliteit en oneindigheid (1961)
Er bestaat geen Ik op zichzelf, alleen het Ik van het grondwoord Ik-Jij en het Ik van het grondwoord Ik-Het.
Martin Buber in Ich und Du (1923)
Het leven is liefde voor het leven …
Emmanuel Levinas in Totaliteit en Oneindigheid (1961, 2012, p. 114)
Egoïsme kan alleen bestreden worden door pluraliteit, wat een denkhouding vereist waarin het zelf, in plaats van in zichzelf op te gaan alsof dat de hele wereld was, zichzelf beschouwt als een burger van de wereld.
Hannah Arendt in Responsibility and judgement (2003, p. 141)
Voor Hannah Arendt (1906–1975) is pluraliteit (meervoudigheid) een voorwaarde voor menselijkheid. Deze pluraliteit moet je daarom niet willen ‘opheffen’ in één politieke visie, maar je moet juist de voorwaarden scheppen om de pluraliteit te laten bestaan. Dat betekent overigens niet dat we niet meer moeten oordelen of geen maatschappelijke meningen meer moeten hebben, maar wel dat we moeten streven naar intersubjectieve en representatieve oordelen, dat wil zeggen: opvattingen die bedoeld zijn om gedeeld te worden door anderen en waarin de meningen van anderen zijn verwerkt. Dat vraagt wel offers. Immanuel Kant heeft daarover gezegd dat we onszelf bij wijze van spreken moeten ‘verloochenen in het belang van anderen’. Daarmee was deze verlichtingsdenker die zijn woonplaats Koningsbergen (Kaliningrad) nooit heeft verlaten, de eerste overtuigde kosmopoliet onder de filosofen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Tegenover het oude antagonistische, exclusieve denken zou ik als adequaat antwoord op de totaal veranderde situatie willen stellen: een nieuw, een inclusief denken.
Feitse Boerwinkel in Inclusief denken. Een andere tijd vraagt een ander denken (1966, 1971)
De Nederlandse cultuurfilosoof Feitse Boerwinkel (1906–1987) stond jarenlang aan het hoofd van Kerk en Wereld en de School voor Maatschappelijk Werk (De Horst) in Driebergen. In zijn publicaties beijverde de christelijk geïnspireerde atoompacifist zich voor een dialoog met andere godsdiensten en ideologieën.
Volgens Boerwinkel kon je pas adequaat handelen als je grondig over je eigen tijd had nagedacht. Dat denken moest echter ‘inclusief’ zijn: ‘een denken dat er principieel van uitgaat dat mijn welzijn niet verkregen kan worden ten koste van de ander of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik de ander de kans geef om tot zijn recht en bestemming, tot welzijn te komen.’ Inclusief denken gaat verder dan tolerantie, maar omvat ware solidariteit.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De Ander is de verzwegen vooronderstelling van het Cartesiaanse cogito.
Als je over de mens, het bewustzijn of de geest begint te praten, veronderstel je al dat die bestaan, want zonder (mede)mens, bewustzijn of geest kan er niet worden gepraat. Het bestaan van het bewustzijn (van de ander) kun je daarom ‘absoluut evident’ noemen. Psychologen die het gedrag van hun onderzoeksobjecten als ‘bewusteloos’ of ‘onbewust’ beschouwen, veronderstellen dat bewustzijn nog altijd wel bij hun vakgenoten als ze het over ons, zielloze schepsels, hebben. Er is een filosoof nodig om hen op deze fundamentele fout te wijzen. Of een kritische collega als Kouwer.
‘Evident’ betekent zoveel als ‘vanzelfsprekend’ en ‘absoluut’ betekent hier: onafhankelijk van wie er praat en wanneer. Een van de bekendste filosofische ‘evidenties’ is de zekerheid waarop de twijfel van Descartes uiteindelijk stuit: ‘ik denk dus ik ben’ (cogito ergo sum). Dit individuele bewustzijn (subject) was daarna lange tijd het referentiekader van het moderne denken. Maar ‘cogito’ zou je volgens Kouwer moeten opvatten als een ‘(mede)menselijke bezigheid’ en het ‘sum’ als ‘er zijn’. Niet alleen ik ben, maar ook de ander is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Zich-zelf goed kennen’ betekent noodlottigerwijs tegenover zichzelf het gezichtspunt innemen van iemand anders.
Het ‘Mij’ blijft ons als zodanig onbekend en dat komt omdat het zich als een object aan ons toont. In dat geval is de observatie de enig mogelijk methode om het te kennen, maar ‘het is te zeer aanwezig om er een gezichtspunt tegenover in te kunnen nemen dat waarlijk van buitenaf is. Als men achteruit gaat om afstand te nemen, vergezelt het ons in dit terugwijken.’ Om te weten te komen of ik lui ben of ijverig, moet ik dat aan mensen in mijn omgeving vragen of andere feiten verzamelen en die ‘even objectief’ proberen te interpreteren ‘als wanneer het om een ander ging’. De ‘intimiteit’ staat me juist in de weg om het Mij te kennen, maar het gezichtspunt van de ander is noodzakelijkerwijs onjuist. Het Ego is oorspronkelijk ‘in één klap’ gegeven, maar met de introspectie valt het uiteen in fragmenten. ‘De intuïtie van het Ego is dan ook een eeuwig en altijd bedrieglijke luchtspiegeling, want zij geeft alles prijs en tegelijk niets.’ We kunnen dus ook nooit onszelf zijn, maar alleen onszelf worden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De rede herkent niet alleen de dierlijkheid in ons, maar ze is er van binnen uit door besmet.
In 2006 promoveerde de filosoof Naud van der Ven op een proefschrift (Schaamte en verandering) over denken over organisatieverandering in het licht van de filosofie van Emmanuel Levinas. Volgens Van der Ven zijn de ideeën van Levinas relevant voor managers omdat in organisaties, maar ook in de managementliteratuur daarover, de rationaliteit hoog in aanzien staat (Trouw, 17 november 2006). De rationaliteit is bijvoorbeeld bepalend voor de inhoud van en de manier waarop managers hun plannen in een organisatie over hun medewerkers ‘uitrollen’. Daarmee worden mensen beroofd van hun eigen inzichten en waarde, omdat zij zich moeten schikken naar de doelen en de werkwijzen van de manager. Dit ‘invoegen in de orde van een gelijkgeschakelde rationaliteit’ roept bij medewerkers weerstand en emotie op. Als hun plannen op deze manier op verzet en afkeer stuiten, wordt de manager in ‘existentiële verlegenheid’ gebracht: ‘hij wordt in zijn uitoefening van de rationaliteit beschaamd’. Veel managers reageren daar op met teleurstelling en ‘contra-agressiviteit’. Volgens Van der Ven kunnen ze van Levinas leren dat ze de schaamtegevoelens beter serieus kunnen nemen en zien als aanleiding tot nadere reflectie op hun denken en werken. Dit ‘reflectieve moment’ kan leiden tot een betere rationaliteit.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De minnaar wil voor alles dat de vrijheid zelf ertoe besluit liefde te worden en dat niet alleen in het begin van het avontuur, maar ieder ogenblik.
Volgens Sartre zijn we ‘veroordeeld tot de vrijheid’. In de liefde zijn we dan ook niet op zoek naar onderwerping of hartstocht, maar we willen juist dat iemand in vrijheid voor ons kiest. Voor een minnaar is niets zo waardevol als wat hij ‘de autonomie van de liefde bij het beminde wezen’ noemt. Het verlangen om bemind te worden heeft volgens hem tot doel dat de ander het fundament voor ons eigen bestaan wordt. Omdat we absoluut vrij zijn, kunnen we daar niet zelf voor zorgen. Normaal gesproken zijn we bovendien overgeleverd aan de ‘blik van de ander’. We hopen dat we dit ‘zijn-voor-de-ander’ kunnen ‘terugwinnen’ als we door de ander worden bemind, ‘door zo te handelen dat de vrijheid van de ander zichzelf aan banden legt tegenover de weerloze naaktheid die wij voor die vrijheid zijn’. Vanzelfsprekend is een dergelijk verlangen volgens Sartre inauthentiek. Authenticiteit is de ‘doorleefde erkenning’ dat je je bestaan uiteindelijk alleen op jezelf kunt baseren, in het gelijktijdige besef dat die basis zich nooit laat institutionaliseren. Je kunt nooit ‘teren op’ je authenticiteit. De vraag is dan of er ook een authentieke liefde mogelijk is, bijvoorbeeld doordat ze steeds vernieuwd wordt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De liefde is niet belangrijk als één van onze gevoelens, maar doordat zij heel ons levensbelang van onszelf naar de ander verlegt.
Voor Solovjov is het duidelijk dat het liefdesgevoel geen evolutionair doel dient. Als bewijs daarvoor wijst hij op de talrijke zelfmoorden (de jonge Werther van Goethe, bijvoorbeeld) die een gevolg zijn van een ongelukkige liefde. Als het er alleen maar om zou gaan dat een grote liefde wordt opgewekt om te leiden tot het nodige nageslacht, dan zou dat ook het belangrijkste moeten zijn. In plaats daarvan is de grote liefde erop gericht dat twee levens tot een ‘werkelijke en onverbrekelijke eenheid worden samengevoegd’. Dan wordt het Bijbelse woord waar dat ‘de twee zullen zijn één vlees’. Twee mensen (voor Solovjov eigenlijk alleen man en vrouw) kunnen elkaar letterlijk zien zoals ze geschapen zijn naar Gods beeld (Genesis). Hoewel ‘gemeenschap in uiterlijke zin’ ook voorkomt zonder liefde en daarom niet wezenlijk is voor de liefde, is het volgens Solovjov ook zo dat een ‘uitsluitend geestelijke liefde’ een ‘droomachtig en onvruchtbaar zwelgen in gevoelens’ is. Een ware spiritualiteit is ‘de wedergeboorte, de verlossing en de opstanding’ van het vlees. Overigens heetten de twee grote liefdes in Solovjovs eigen leven beiden Sophia … maar met geen van beiden kwam het tot een huwelijk.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media