Deugdzaamheid
De wil is het kind van het verlangen, en komt alleen onder de heerschappij van zijn ouder uit om onder die van de gewoonte te komen.
John Stuart Mill in Bentham & Mill – Utilisme (2020)
In zijn essay over de leer dat het nut ons morele en politieke handelen moet bepalen verdedigt Mill het utilisme tegen de kritiek die daarop vaak wordt geuit. Een van de bezwaren is dat mensen niet alleen streven naar geluk (opgevat als genot en/of de afwezigheid van pijn), maar bijvoorbeeld ook naar deugdzaamheid. Mill is het daar op zich mee eens, maar het weerlegt niet de stelling dat geluk het uiteindelijke doel is. Deugdzaamheid kan wel onderdeel worden van het einddoel ‘en in degenen die haar belangeloos liefhebben is zij dat ook geworden en wordt zij begeerd en gekoesterd, niet als een middel tot geluk, maar als een onderdeel van hun geluk’. Bij degenen bij wie de deugdzame wil nog zwak is, kan die alleen versterkt worden door te zorgen dat diegene gaat verlangen naar deugdzaamheid. Als het genot en de (afwezigheid van) pijn die samenhangen met een deugdzaam leven onvoldoende kracht hebben, moet er een gewoonte van worden gemaakt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is smadelijker je vrienden te wantrouwen, dan door hen bedrogen te worden.
François de La Rochefoucauld in Maximen – Bespiegelingen over menselijk gedrag (1664, 2008)
De Franse schrijver François VI, hertog van La Rochefoucauld (1613–1680) is vooral bekend van zijn Réflexions ou sentences et maximes morales of kortweg Maximen, die in 1664 eerst in Nederland werden uitgegeven. Met die verzameling korte, bondige uitspraken over deugd en moraal wordt hij wel beschouwd als de uitvinder van het genre van het aforisme.
Er wordt ook wel van hem gezegd dat hij de ‘filosoof van de eigenliefde’ is, maar hij toont aan dat veel menselijk handelen voortkomt uit egoïsme, maar nog niet alles. Weliswaar schrijft hij in een maxime: ‘Wat de mensen vriendschap hebben genoemd is niets anders dan een overeenkomst, een wederkerig ontzien van elkaars belangen, en een uitwisseling van goede diensten, het is kortom alleen een handel, waarbij het eigenbelang altijd iets denkt te winnen.’ Toch geloofde hij wel degelijk in ‘werkelijke’ vriendschap, al is die volgens hem nog zeldzamer dan werkelijke liefde. Je mag hem daardoor eerder een moralist dan een cynicus noemen. Dat geloof in een ware vriendschap blijkt uit het citaat op de voorkant, en bijvoorbeeld ook uit de uitspraak: ‘Als onze vrienden ons bedrogen hebben, dienen we onverschillig te zijn voor hun blijken van vriendschap, maar gevoelig voor hun tegenslagen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Om de omgang aangenaam te maken moet iedereen zijn vrijheid behouden.
François de La Rochefoucauld in Réflexions ou sentences et maximes morales (1665)
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Als er nou iets een reeks voetnoten bij Plato is, dan is het The Sopranos.
Mark Rowlands in Alles wat ik weet, weet ik van tv – Filosofie voor zappers (2005)
Dat je de filosofie kunt beschouwen als een reeks voetnoten bij Plato is een bekende uitspraak van de filosoof en wiskundige A.N. Whitehead. Rowlands vindt dat dat ook geldt voor de serie over een Amerikaanse maffiafamilie, waarvan het hoofd – Tony Soprano – regelmatig een psychiater bezoekt, omdat hij last heeft van paniekaanvallen die gepaard gaan met duizeligheid en black-outs. Volgens Rowlands gaat het in de serie onder meer om de platoonse vraag: ‘Kan een goed mens slechte dingen doen?’ De fijngevoelige, intelligente Tony – zeker in vergelijking met zijn collega’s – is een zorgzame vader en heeft een zwak voor dieren, maar moet om zijn verlangen naar macht en rijkdom te bevredigen meedogenloos zijn. Volgens Rowlands is de onverenigbaarheid van zijn passies zijn wezenlijke probleem. En volgens Plato is een goed mens iemand die geest, temperament en lichamelijke begeerten in het juiste evenwicht houdt. Ieder ander is ‘gestoord’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Woede is niet in overeenstemming met de menselijke natuur.
Seneca in De Ira (Over de Woede)
Het geloof van de Engelsen is dat er geen God is en dat het verstandig is om van tijd tot tijd tot hem te bidden.
Alisdair MacIntyre in God and the theologians (1963)
Non scholae sed vitae discimus = ‘Je leert niet voor school, maar voor het leven’
??
Alles wat het gezellige samenzijn bevordert (…) is een gewaad dat de deugd voordelig kleedt en voor die laatste ook in serieuzer opzicht aan te bevelen is.
Immanuel Kant in Anthropologie in pragmatischer Hinsicht (1798)
Willen alleen is te weinig, de wens te slagen is noodzaak
Ovidius
In Het geheim van de grondlegger van het humanisme Francesco Petrarca (1304–1374) voeren de personages Augustinus en Francesco een dialoog over de vraag waarom ‘stervelingen’ hun ‘ellende steeds ijverig blijven koesteren’, terwijl je volgens Augustinus alleen maar je ellende hoeft in te zien. Dan probeer je er vanaf te komen en daar zul je in slagen. Je moet alleen wel echt wensen te slagen, zegt Augustinus verwijzend naar Ovidius, en Francesco moet tot zijn ontsteltenis concluderen dat hij dus nog niet écht heeft gewild. Zijn geweten zegt hem dat hij zijn heil nog niet met de vereiste inzet heeft nagestreefd. Volgens Augustinus komt dat omdat hij stiekem ook is blijven verlangen naar aardse geneugten. Het is daarom zaak je persoonlijke ellende steeds in herinnering te houden en voortdurend te denken aan de dood. Dan wil je wel deugen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Er is (…) een deugd die door nadenken tot ontwikkeling komt: dat is de nederigheid.
André Comte-Sponville in Kleine verhandeling over de grote deugden (1995, 2008)