Dialoog
Omdat we dagelijks stom met elkaar gewerkt hebben, daarom kunnen we nu een gemeenschap vormen en beginnen met elkaar te praten.
Eugen Rosenstock-Huessy, geciteerd in Ko Vos – Eugen Rosenstock-Huessy. Een kleine biografie (1993)
De Duitse filosoof, jurist en socioloog Rosenstock-Huessy (1888-1973) was in de Eerste Wereldoorlog officier aan het front. Daar ontdekte hij dat het moreel van de troepen op peil kon worden gebracht door ze samen te laten werken. Na de oorlog pleitte hij daarom voor werkkampen in plaats van vakantiekampen, want voor handhaving van de vrede was een werkelijk ‘tijdsoffer’ nodig. Hij deed hiermee experimenten in Silezië, waaraan boeren, arbeiders én studenten, en mensen met uiteenlopende godsdienstige en etnische achtergronden deelnamen. Biografe Ko Vos parafraseert zijn overtuiging: ‘Pas wie met de ander gezwoegd en gezweet heeft, kan met hem praten.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een gesprek voeren vergt dat je kunt luisteren … niet alleen naar anderen, maar ook naar jezelf.
Jos Kessels in Het poëtisch argument – Socratische gesprekken over het goede leven (2006)
De grondlegger van de praktijk van het socratisch gesprek in Nederland, Jos Kessels (1948), is op zoek naar het punt in een dialoog waar ‘nieuw denken’ ontstaat. Daartoe moet je niet alleen naar je gespreksgenoten luisteren, maar ook naar je eigen gedachten en gevoelens die worden opgewekt door het gesprek. Want dat is nog geen ‘denken’: ‘gedachten zijn letterlijk oud denken, dingen die we ooit gedacht hebben.’ Het zijn een soort geheugenreflexen. Door ze uit te spreken kun je ze ‘afleggen’ en de vrije ruimte creëren waarin zich nieuwe inzichten kunnen aandienen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een fijn gesprek kan eenzaamheid tegengaan, de dag inhoud geven en mooie ontmoetingen tot stand brengen.
Marja Havermans en Aagje van der Vossen in Spreken is zilver, vragen is goud. In dialoog met ouderen (2014)
In het voorwoord bij hun fraai vormgegeven boek Spreken is zilver, vragen is goud (2014) merken praktisch filosofe Marja Havermans en stervensbegeleidster Aagje van der Vossen op dat het kenmerkend is voor een dialoog dat de gespreksdeelnemers gezamenlijk tot resultaten en inzichten komen ze die ieder voor zichzelf niet zouden bereiken. Zij presenteren een aantal vormen waarin dit kan plaatsvinden, onder andere het socratisch gesprek. Bij al deze vormen blijven de voorwaarden van de dialoog van kracht:
- luister goed naar elkaar;
- schort je eigen oordeel op;
- stel vooral vragen;
- toon belangstelling voor de ander en probeer iets van hem/haar te leren;
- spreek je twijfels uit als je die hebt;
- formuleer zo kort, zo helder en zo concreet mogelijk;
- wees eerlijk;
- neem de tijd.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Een dialoog begint met stilte, en kijken naar wat de mensen in je omgeving al delen zonder iets te zeggen.
Sira Abenoza in ‘Why Socratic Dialogue should become our business card’, TEDxESADE (https://youtu.be/8t987Lxt1t4)
De eerste tergend trage seconden van haar ‘Ted Talk’ is Sira Abenoza stil en kijkt ze om zich heen. Dan stelt ze haar publiek gerust: ze heeft geen black-out. Ze wil haar publiek laten ervaren waar een werkelijke dialoog uit voortkomt: uit de stilte. Als oprichtster van het Instituut voor Socratische Dialoog en hoogleraar maatschappelijk verantwoord ondernemen, bedrijfsethiek en socratische dialoog aan ESADE Business and Law School in Barcelona weet Abenoza waar ze het over heeft.
Haar belangstelling voor het verbeteren van de dialoog tussen mensen ontstond toen zij twee studies deed. ’s Ochtends volgde ze college aan een Business School tussen studenten die alleen maar geïnteresseerd waren in zo snel mogelijk rijk worden. ’s Middags zat ze tussen de filosofiestudenten die eindeloze gesprekken voerden over het verbeteren van de wereld. En ze besefte dat de managers-in-opleiding later de macht zouden hebben om de wereld te veranderen en de filosofen in spe juist niet, terwijl die wel goede ideeën hadden over welke richting het op zou moeten. Die moesten dus met elkaar in gesprek komen. Maar weten wij eigenlijk wel wat een echte dialoog is? In politiek of media zien we alleen ‘gladiatoren’ die een strijd willen winnen en niet werkelijk willen luisteren, leren en groeien door uitwisseling met een ander. Daarom leert zij haar studenten, maar bijvoorbeeld ook gevangenen, hoe dat laatste moet.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Hoe worden wij niet door onze kinderen, door dieren opgevoed!
Martin Buber in Ich und Du (1923)
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Kenmerkend voor een dialoog is dat de gespreksdeelnemers gezamenlijk tot resultaten en inzichten komen ze die ieder voor zichzelf niet zouden bereiken.
In het voorwoord bij hun fraai vormgegeven boek merken praktisch filosofe Marja Havermans (1956) en stervensbegeleidster Aagje van der Vossen (1961) op dat er bij allerlei onderwerpen die ouderen betreffen vaak over ouderen wordt gesproken, maar zelden of nooit door ouderen. Zij presenteren een aantal vormen waarin gesprekken met ouderen kunnen plaatsvinden, onder andere het socratisch gesprek. Bij al deze vormen blijven de voorwaarden van de dialoog van kracht:
1. deelnemers moeten heel goed naar elkaar luisteren;
2. deelnemers schorten hun eigen oordeel op;
3. het stellen van vragen staat voorop;
4. de deelnemers hebben de juiste gesprekshouding: ze hebben belangstelling voor elkaar en willen iets van elkaar leren of samen tot nieuwe inzichten komen;
5. het is goed om twijfels uitspreken;
6. deelnemers spreken kort en helder en zo concreet mogelijk;
7. deelnemers zijn eerlijk;
8. de deelnemers hebben of nemen de tijd.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een socratisch gesprek is een filosofisch onderzoeksgesprek, een dialoog waarin deelnemers onderzoeken wat in hun (professionele) leven van werkelijk belang is.
In een socratisch gesprek wordt aan de hand van een concreet voorbeeld dat door een van de deelnemers wordt ingebracht, geprobeerd het eens te worden over het antwoord op een filosofische vraag. Een filosofische vraag is een vraag die alleen beantwoord kan worden door na te denken, niet door empirisch onderzoek of door in een encyclopedie te kijken. Die uitgangsvraag moet natuurlijk zinnig en helder zijn, anders is een onderzoek niet de moeite waard. Omdat de vraag uiteindelijk wordt onderzocht aan de hand van een concreet voorbeeld moet de vraag ook concretiseerbaar zijn en liefst ook eenvoudig en treffend.
Expert op het gebied van het socratisch gesprek, filosoof Hans Bolten, geeft nog een criterium voor een goede uitgangsvraag: zij moet actualiseerbaar zijn, dat wil zeggen: toepasbaar op het gesprek zelf. Een goede vraag voor een team in een organisatie dat effectiever wil werken, zou bijvoorbeeld zijn: Wat is samenwerking? In de loop van een gesprek over die vraag, kunnen zich vragen opdringen als: Wat zijn wij hier nu aan het doen? Is dit samenwerking? In dat geval doet zich een verschijnsel voor dat Bolten ‘radicale reflectie’ noemt, want dan wordt het gesprek zelf het actuele voorbeeld van de algemene vraag.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Want menselijk is de wereld niet omdat ze door mensen vervaardigd is, maar ze wordt pas menselijk als ze voorwerp van gesprek is.
Op de vlucht voor de nazi’s woonde de Joodse filosofe Hannah Arendt (1906–1975) vanaf mei 1941 in New York. Toen ze in 1943 van andere vluchtelingen voor het eerst over de vernietigingskampen hoorde, kon ze niet geloven dat dat echt waar was. Een halfjaar later moest ze wel. Tot het eind van haar leven heeft ze geprobeerd te analyseren wat er was gebeurd en waarom.
Bij het gesprek waar het in het citaat over gaat, moeten we vooral denken aan de uitwisseling van politieke ideeën en opvattingen. Zolang dat politieke gesprek gaande blijft, kunnen we steeds opnieuw beginnen, kunnen we samen besluiten het anders aan te pakken. Totalitaire regimes zijn er juist op uit een einde te maken aan dat gesprek, door (de dreiging met) geweld, door propaganda en door de pers te breidelen. Arendts idee van een politiek gesprek is ruimer dan het sluiten van compromissen over bezuinigingen of nieuwe wegen, al lijkt het daar tegenwoordig toe te worden verengd. ‘Pas als we over [de wereld] spreken, vermenselijken wij zowel wat zich in de wereld als wat zich in onszelf afspeelt, en door dit spreken leren we menselijk te zijn.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk …
Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een school is oorspronkelijk een vrije ruimte.
Jos Kessels, Erik Boers en Pieter Mostert in Vrije ruimte – Filosoferen in organisaties – Klassieke scholing voor de hedendaagse praktijk (2002)
‘Scholing’ komt van het Griekse woord scholè, en dat betekent oorspronkelijk vrije ruimte. Voor hun filosofische wijze van werken met organisaties gebruiken de filosofen Kessels, Boers en Mostert daarom het beeld van een school, als een van oorsprong vrije ruimte, ‘een vrijplaats om na te denken, samen met anderen, over hoe de wereld in elkaar zit, wat ons en anderen te doen staat, wat het “goede leven” inhoudt’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Je kunt je niet van je eigen gezonde verstand overtuigen door je buurman op te sluiten.
Fjodor Dostojevski in Dagboek van een schrijver (1873)
Objectiviteit is een afspraak van mensen waardoor ze niet altijd hoeven te zeggen waar ze het over hebben.
B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Is voortdurende reflectie institutionaliseerbaar?
Helmuth Schelsky in Auf der Suche nach Wirklichkeit (1965)
Er bestaat geen Ik op zichzelf, alleen het Ik van het grondwoord Ik-Jij en het Ik van het grondwoord Ik-Het.
Martin Buber in Ich und Du (1923)
Het enige wat de mens noodlottig kan worden, is het geloof in het noodlot: het onderdrukt de beweging van de verandering.
Martin Buber in Ich und Du (1924)
Tegenover het oude antagonistische, exclusieve denken zou ik als adequaat antwoord op de totaal veranderde situatie willen stellen: een nieuw, een inclusief denken.
Feitse Boerwinkel in Inclusief denken. Een andere tijd vraagt een ander denken (1966, 1971)
De Nederlandse cultuurfilosoof Feitse Boerwinkel (1906–1987) stond jarenlang aan het hoofd van Kerk en Wereld en de School voor Maatschappelijk Werk (De Horst) in Driebergen. In zijn publicaties beijverde de christelijk geïnspireerde atoompacifist zich voor een dialoog met andere godsdiensten en ideologieën.
Volgens Boerwinkel kon je pas adequaat handelen als je grondig over je eigen tijd had nagedacht. Dat denken moest echter ‘inclusief’ zijn: ‘een denken dat er principieel van uitgaat dat mijn welzijn niet verkregen kan worden ten koste van de ander of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik de ander de kans geef om tot zijn recht en bestemming, tot welzijn te komen.’ Inclusief denken gaat verder dan tolerantie, maar omvat ware solidariteit.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Dat is debatteren: niet gelijk krijgen, maar het debat beperken tot de dimensie waarop jij al gelijk hebt.
Joris Luyendijk, ‘Maak mij onsterfelijk’, in NRC Weekblad, 5 juni 2010
In zijn pogingen tot innovatie van de journalistiek ‘begint’ Joris Luyendijk ‘bij zichzelf’. Een van de manieren waarop hij probeert de lezers te betrekken bij saaie onderwerpen als de klimaatcrisis is hun nadrukkelijk een rol te geven in zijn verhaal. Zo vraagt hij zijn lezers om hem te helpen onsterfelijk te worden, door de term ‘driedimensionale informatie’ te verbreiden. Bij dezen.
Driedimensionale informatie vereist een keuze van de journalist. De journalist kan een mening weergeven (‘het klimaat verandert’, eendimensionale informatie) of suggereren dat er een debat is (‘het klimaat verandert’ versus ‘het klimaat verandert niet’). Maar als hij de naïviteit van de objectieve verslaglegging voorbij is, realiseert hij zich dat de olie- en kolenindustrie met de grote sommen geld die zij aan onze aarzelingen verdient, probeert ‘het debat’ precies daar ‘vast te zetten’ (namelijk daar waar je je noodzakelijkerwijs moet baseren op aannames en modellen). Stel je voor dat de voorvechters van vrouwenemancipatie keurig hadden afgewacht tot er consensus was bereikt in het debat over de vraag of vrouwen wel gelijk(waardig) aan de man zijn. Daarom stort Luyendijk zich op het zoeken én creëren (door middel van prijsvragen) van goede informatie over elektrische auto’s. Daar spelen behalve de vraag of de klimaatcrisis door de mens is veroorzaakt, ook andere dimensies een rol, zoals olieonafhankelijkheid, luchtkwaliteit, geluidsoverlast, CO2-uitstoot, innovatie en dergelijke.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Respondeo etsi mutabor. (Ik antwoord, al verander ik daardoor.)
Eugen Rosenstock-Huessy in Out of Revolution: Autobiography of Western Man (1938)
Wanneer de veroordeling vaststaat, is er geen vrijheid, dus geen individualiteit en daarmee is oordeelsvorming – wat de eigenlijke betekenis is van het woord kritiek – uitgesloten.
Voor Van Raalten is de wijsgerige antropologie ‘een verhandeling over de verhouding van de mens tot zichzelf en over de ervaringen die een mens in die verhouding met zichzelf opdoet’. Individualiteit is zelf echter het hoogste principe van onze cultuur, de ‘rechten van de mens’ bijvoorbeeld zijn vooral rechten van de mens als individu. Dat betekent dat individualiteit zelf het criterium wordt om te bepalen of we juist spreken over de verhouding van de mens tot zichzelf. Denkers die de (waarde van de) individualiteit van de mens afwijzen, zullen dus alles wat een wijsgerig antropoloog als Van Raalten zegt over eenzaamheid en communicatie bij voorbaat verwerpen. Van Raalten denkt daarbij bijvoorbeeld aan een marxist (de mens wordt bepaald door zijn positie in de samenleving) of een behaviorist (alleen gedrag is reëel), maar ook aan een positivist als Comte (alleen de natuurwetenschap levert kennis) of een naturalist als Nietzsche (de mens is een soort instrument van de wil tot macht). In al die gevallen is een gesprek eigenlijk niet meer mogelijk, omdat van te voren vast staat dat je bijdrage aan het gesprek zelf bepaald wordt door krachten waar je geen vat op hebt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ik besefte (…) dat het lezen van elk goed boek een soort gesprek is met de schrijver ervan, en dus met de meest voortreffelijke mensen uit het verleden, ja men zou kunnen zeggen, een geleerd debat waarin ze ons hun beste denkbeelden meedelen.
Descartes was leerling aan een van de beroemdste scholen van het Europa van zijn tijd: het in 1604 door de jezuïeten gestichte Collège Henri IV. Hij had ‘waardering’ voor wat men hem daar leerde aan talen, geschiedenis, welsprekendheid, literatuur, moraalleer, theologie, rechtsgeleerdheid, geneeskunde en dergelijke. En ook de filosofie die er werd onderwezen is volgens hem niet zonder belang, onder andere omdat die de mens in staat stelt ‘de bewondering te oogsten van wie minder geleerd is’. Maar uiteindelijk brachten zijn opleiding, boeken, reizen et cetera Descartes tot de overtuiging dat hij slechts heel veel verschillende, vaak tegengestelde ‘meningen’ was tegengekomen. Om de waarheid te vinden kon hij beter helemaal opnieuw beginnen door alles in twijfel te trekken. Maar als je je voorstelt dat alles wat je ooit gedacht hebt niet waar is, weet je tegelijk één ding zeker. Om dat te kunnen denken moet er namelijk ten minste iets zijn wat denkt. En dat brengt Descartes tot een eerste waarheid, niet als een redenering, maar als een helder en onmiddellijk inzicht: ‘ik denk, dus ik ben.’
Velen die met Descartes het ‘geleerde debat’ zijn aangegaan, moesten deze waarheid eerst uitbreiden tot ‘ik lees, dus het boek van Descartes en ik bestaan’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Mensen zijn niet om over te praten, maar om mee te praten.
B.J. Kouwer in Existentiële psychologie (1973)