Filosofen
De filosoof kan zijn doel niet bereiken zonder de hulp van poëtische argumenten.
Jos Kessels in Het poëtisch argument – Socratische gesprekken over het goede leven (2006)
‘Dichters zijn tovenaars’ en hun magie heb je volgens Kessels als filosoof nodig om onderzoek te doen naar het goede leven. De dichter maakt aspecten van het leven zichtbaar die er letterlijk het hart van vormen. Daarom moet er ook in filosofische gesprekken ruimte worden gemaakt voor poëtische argumenten. ‘Zonder de bindende kracht van een verhaal en de articulatie van wat wezenlijk is, kan er geen samenhang bestaan, noch in een organisatie of samenleving, noch in een individueel persoon.’ Overigens beseft Kessels ook dat je de waarheid van een goed verhaal niet kunt aantonen of beargumenteren. ‘Je kunt alleen innerlijk overtuigd raken.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Om succes te hebben in wetenschap of kunst is een scheutje autisme essentieel.
Hans Asperger geciteerd door Maarten van Klaveren in Succesvol aan het werk met autisme (2022)
De Oostenrijkse kinderarts Hans Asperger (1906–1980) kennen we van het naar hem genoemde syndroom. In de recentste versie van de DSM, het diagnostische classificatiesysteem, zijn de symptomen daarvan ondergebracht in de autismespectrumstoornis.
Volgens Asperger was dat ‘scheutje autisme’ dat je nodig hebt voor succes in wetenschap of kunst het vermogen om je van het dagelijks bestaan af te keren. ‘Je moet een onderwerp op originele wijze opnieuw kunnen bekijken om onbetreden paden te vinden, waarbij je alle vaardigheden richt op het ene specialisme.’ Het eerste zou je ook als filosoof moeten kunnen, maar het laatste misschien niet.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Om alleen te leven moet men een dier of een god zijn – zegt Aristoteles. Daar ontbreekt het derde geval: men moet beide zijn – filosoof.
Friedrich Nietzsche in Götzen-dämmerung (1889)
In zijn ‘metafysische dagboek’ Uneigentliche Verzweiflung levert Frank Witzel commentaar op dit aforisme uit een van Nietzsches laatste werken, dat die zelf ‘een grote oorlogsverklaring’ noemde, nodig voor de Umwertung aller Werte. Aristoteles heeft het over iets anders, namelijk dat het dier best tot de staat zou willen behoren, maar dat niet kan, terwijl een god dat niet nodig heeft. De vraag is wat dit betekent voor Nietzsches toevoeging. Misschien dat de filosoof altijd kritisch tegenover de gemeenschap staat en (als het goed is) onafhankelijk van andere mensen nadenkt, maar hen wel nodig heeft voor zijn natje en zijn droogje?
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Bij alles wat gij doet, lees en raadpleeg de wijzen.
Horatius in Epistulae I (20–14 v.Chr.)
Waar u deze citaten met toelichting leest, bepaalt u natuurlijk helemaal zelf. Het schijnt dat sommige mensen deze Kalender zelfs op het toilet hebben hangen. De Romeinse dichter Quintus Horatius Flaccus (65–8 v.Chr.) maakt het niet uit: want bij alles wat je doet, moet je de wijzen lezen en raadplegen, en wel om van hen te horen ‘hoe gij uw leven op aangename wijze kunt slijten; / dat gij niet gekweld wordt door de eeuwig onverzadelijke begeerte, / noch door vrees, noch door hoop op dingen van weinig nut’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een dialoog begint met stilte, en kijken naar wat de mensen in je omgeving al delen zonder iets te zeggen.
Sira Abenoza in ‘Why Socratic Dialogue should become our business card’, TEDxESADE (https://youtu.be/8t987Lxt1t4)
De eerste tergend trage seconden van haar ‘Ted Talk’ is Sira Abenoza stil en kijkt ze om zich heen. Dan stelt ze haar publiek gerust: ze heeft geen black-out. Ze wil haar publiek laten ervaren waar een werkelijke dialoog uit voortkomt: uit de stilte. Als oprichtster van het Instituut voor Socratische Dialoog en hoogleraar maatschappelijk verantwoord ondernemen, bedrijfsethiek en socratische dialoog aan ESADE Business and Law School in Barcelona weet Abenoza waar ze het over heeft.
Haar belangstelling voor het verbeteren van de dialoog tussen mensen ontstond toen zij twee studies deed. ’s Ochtends volgde ze college aan een Business School tussen studenten die alleen maar geïnteresseerd waren in zo snel mogelijk rijk worden. ’s Middags zat ze tussen de filosofiestudenten die eindeloze gesprekken voerden over het verbeteren van de wereld. En ze besefte dat de managers-in-opleiding later de macht zouden hebben om de wereld te veranderen en de filosofen in spe juist niet, terwijl die wel goede ideeën hadden over welke richting het op zou moeten. Die moesten dus met elkaar in gesprek komen. Maar weten wij eigenlijk wel wat een echte dialoog is? In politiek of media zien we alleen ‘gladiatoren’ die een strijd willen winnen en niet werkelijk willen luisteren, leren en groeien door uitwisseling met een ander. Daarom leert zij haar studenten, maar bijvoorbeeld ook gevangenen, hoe dat laatste moet.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosoof is niet de expert, maar de stuntman van de expert: zijn stand-in voor het gevaarlijke werk.
Odo Marquard in ‘Über die Unvermeidlichkeit der Geisteswissenschaften’ (1985)
De Duitse filosoof Odo Marquard (1928-2015) stelde dat de steeds verdergaande modernisering van het bestaan zeker niet betekent dat we de filosofie niet meer nodig hebben en kunnen volstaan met natuurwetenschap en techniek. Een belangrijke reden daarvoor is dat natuurwetenschap eigenlijk alleen kan omgaan met eenduidige standen van zaken (al komt daar wel verandering in), terwijl wij allemaal weten dat zeker in mens en samenleving zelden sprake is van eenduidigheid. En als dat wel zo zou zijn, kun je er donder op zeggen dat er van alles met geweld het zwijgen wordt opgelegd. Juist de menswetenschappen, die zich oriënteren op de aloude geesteswetenschappen en niet op een gesimplificeerd natuurkundig mens- en wereldbeeld, kunnen ons daarvoor gevoelig maken. Ten slotte is er ook richting nodig voor individu en samenleving, juist omdat alles meerduidig is. Daarvoor moet je bij de filosofen zijn, want die zijn het al vanaf het allereerste begin gewend dat er over vrijwel niets overeenstemming was tussen de verschillende denkers. Bovendien zijn filosofen generalisten, die gewend zijn zich overal mee te bemoeien en lastige vragen te stellen en gesteld te krijgen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Dierverzorgers hebben over het algemeen een hogere dunk van de geestelijke vermogens van mensapen dan de filosofen en psychologen die over het onderwerp schrijven.
Dit tekende de Nederlandse primatoloog Frans de Waal (1948) op uit de mond van taalonderzoeker Charles Menzel tijdens een livedemonstratie van de communicatieve vermogens van chimpanseevrouwtje Panzee. Menzel had duidelijk zichtbaar voor Panzee lekkernijen verstopt in een bossig stuk in de buurt van haar kooi. Zij kon er niet bij en moest dus de verzorgers duidelijk maken waar het snoepgoed verstopt was (en dat ze het aan haar moesten geven), waarbij ze soms van de onderzoekers moest wachten tot de volgende dag. Deze verzorgers wisten niets van het experiment, maar Panzee wist hun al gauw duidelijk te maken waar ze moesten zijn en waarom. Met behulp van haar wenken, gesnuif en kreten kostte het de verzorgers geen moeite om het verborgen voedsel te vinden. Uit het experiment blijkt dat chimpansees wel degelijk een besef hebben van verleden en toekomst en uitstekend in staat zijn tot communicatief gedrag. Om echter in haar opzet te slagen, was het wel nodig dat Panzee te maken had met mensen die haar serieus namen. Gelukkig voor haar waren er geen filosofen of psychologen aanwezig die alleen maar uit waren op het bevestigen van hun hypothese dat dat geen enkele zin had bij zo’n beest.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een man zonder enige ervaring met de wijsbegeerte zal altijd anderen aansprakelijk stellen voor zijn tegenslagen, een beginnend filosoof zichzelf, een volleerd wijsgeer echter geen van beiden.
Vroeger, heel vroeger was wijsbegeerte nog geen academische opleiding (met een beperkt beroepsperspectief), maar een wezenlijk verlangen van elke vrije burger. Men wist toen namelijk dat ‘niet de dingen zelf de mensen van streek maken, maar hun denkbeelden erover’, zoals de stoïcijnse filosoof Epictetus (ca. 50–130 n.Chr.) het formuleerde. Het was dus zaak de juiste denkbeelden te hebben, opdat je niet meer van streek raakte. En ‘de juiste denkbeelden ontwikkelen’, dat is een hele aardige definitie van filosoferen. Zo’n juist denkbeeld is volgens Epictetus dat wij noch anderen noch onszelf aansprakelijk moeten stellen voor onze tegenslagen, alleen onze opvattingen, want die bepalen dat wij iets als tegenslag zien.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De koning is 729 keer gelukkiger dan de dictator.
In De staat (Politeia) stelt Plato (ca. 427-347 v.Chr.) dat de ideale leider van zijn ideale staat de filosoof-koning is. Als filosoof weet hij wat rechtvaardigheid is, en het was de onrechtvaardigheid van de Atheense samenleving die had geleid tot de terdoodveroordeling van zijn leermeester Socrates. De filosoof-koning moet natuurlijk een gedegen opleiding krijgen, maar dan is hij in staat om de alleenheerschappij te voeren over de wachters (die garant staan voor de veiligheid) en het gewone volk.
Elders in De staat komt Plato in een ingewikkelde berekening tot de conclusie dat de dictator 729 keer zo ongelukkig is als de koning-filosoof. De dictator kent maar twee (‘onwettige’) genoegens, seksuele lust en macht, terwijl het slechts legitiem is om te verlangen naar wijsheid. Doordat de rechtvaardigheid de drie delen van de ziel (intellect, wil en lust) tot harmonie brengt, leeft de filosoof-koning in drie dimensies. Na nog wat berekeningen komt Plato tot een afstand van drie tot de macht zes (= 729), wat voor de pythagoreeërs een heilig getal was.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie de mensen leert te sterven, leert ze te leven.
Het citaat van de Franse filosoof Montaigne (1533–1592) is het motto van het boek dat hoogleraar filosofie, onder andere in Tilburg, Simon Critchley (1960) samenstelde onder de titel Over mijn lijk – Wat filosofen en hun dood ons leren (2008, 2011). Juist omdat we kunnen leren te leven wanneer we weten hoe te sterven, schrijft Montaigne even daarvoor: ‘Als ik een boekenschrijver zou zijn, zou ik een lijst aanleggen, voorzien van commentaar, van de verschillende manieren waarop mensen gestorven zijn.’ Critchley heeft die handschoen opgepakt en bespreekt in kort bestek zo’n 190 dode filosofen.
Dat hij juist voor filosofen kiest, is niet zo gek als je bedenkt dat velen van hen de wijsbegeerte in verband hebben gebracht met het (leren te) sterven. Zo zegt Socrates in de dialoog Phaedo van Plato dat ‘de ware filosoof sterven als beroep heeft’.
Als we Montaigne mogen geloven, heeft iemand die geleerd heeft om te sterven, afgeleerd om slaaf te zijn. Dat betekent dat je instellen op de dood ‘niets minder is dan je instellen op de vrijheid’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Terwijl wij redeneren over het leven, is het leven voorbij; en ook al kijken ze er verschillend tegenaan, de dood behandelt de dwaas en de filosoof op dezelfde manier.
Volgens de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) hoeven we weinig van de filosofie te verwachten als het gaat om ons streven naar geluk. Want ‘als we nadenken over de korte duur en de onzekerheid van ons leven, hoe verachtelijk lijkt dan al ons streven naar geluk’. In feite wordt het menselijk leven meer bepaald door ‘fortuin’ of mazzel, dan door de rede. Het is eerder een ‘saai tijdverdrijf dan een serieuze bezigheid’, en wordt eerder bepaald ‘door een specifiek humeur dan door algemene principes’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een filosoof heeft nooit meer dan één ding te zeggen …
Voor de Franse filosoof en Nobelprijswinnaar voor de literatuur (1927) Henri-Louis Bergson (1859–1941) was dat ene ding wat hij te zeggen had ‘de tijd als duur’, maar hij verzucht in het vervolg op het citaat: ‘… en dan nog heeft hij eerder geprobeerd het te zeggen dan dat hij het werkelijk gezegd heeft.’
Volgens Bergson had de klassieke natuurwetenschap eigenlijk een ‘cinematografische opvatting’ van de tijd, als een reeks foto’s van de stand van zaken, die achter elkaar geplakt en op het ritme van de klok beweging suggereren. Daartegenover plaatst hij de tijd zoals wij die als mens op ieder moment ervaren, de reële tijd, een ononderbroken, heterogeen, dynamisch én onomkeerbaar gebeuren. Zo komt de tijd in ons innerlijk, in ons bewustzijn op ons over: een voortdurende stroom van verandering en vernieuwing. ‘Er bestaat geen gemoedstoestand, hoe eenvoudig ook, die niet telkens verandert, omdat er geen bewustzijn zonder geheugen is, geen voortzetting van een toestand zonder de toevoeging van de herinnering van voorbije momenten aan het tegenwoordige gevoel.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De verhouding tussen de macht van het woord en de samenstelling van de ziel is dezelfde als die tussen de samenstelling van een geneesmiddel en de staat van het lichaam.
Gorgias in Helena (vertaling vincenthunink.nl)
De Griekse sofist en wijsgeer Gorgias van Leontini (ca. 480–376 v.Chr.) heeft een slechte naam gekregen door de gelijknamige dialoog van Plato, waarin Socrates de grond aanveegt met hem en zijn collega’s. Plato/Socrates verwijt Gorgias dat het hem meer om de vorm dan de inhoud van zijn beweringen gaat. Kentheoretisch én politiek gezien lopen Plato en Gorgias zeer uiteen. Volgens Plato bestaat er een werkelijkheid achter de zintuiglijke werkelijkheid, de wereld van de Ideeën, en daar is kennis van mogelijk, maar alleen voor de wijsgeer. Vandaar dat de staat moet worden geleid door een filosoof-koning. Voor Gorgias bestaat er niet zoiets als een objectieve waarheid, en dus gaat het erom dat je je eigen mening zo goed mogelijk verwoordt om anderen daarvan te overtuigen. Hij is dan ook een voorstander van democratie.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Helderheid is de goede trouw van de filosofen.
Vauvenargues in Réflexions et maximes (1746)
De Franse schrijver en moralist Luc de Clapiers, marquis de Vauvenargues (1715-1747) is wel een Franse stoïcijn genoemd. Hij stierf één jaar nadat hij, aangemoedigd door zijn vriend Voltaire, anoniem een verzameling beschouwingen en aforismen had gepubliceerd. Pas in 1797 werd zijn eigen naam erkend en pas ruim een eeuw na publicatie werden zijn aforismen populair.
Volgens Van Dale betekent goede trouw ‘oprechtheid van mening of bedoeling bij een overeenkomst of ter zake van een rechtspositie’. Het is dus in eerste instantie een juridisch begrip. Met zijn aforisme lijkt Vauvenargues te suggereren dat je de zuiverheid van de motieven van een filosoof kunt afleiden uit de duidelijkheid van zijn uitspraken.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Filosofen zijn buitensporig vaardige moordenaars van vele wijze spreuken.
Timon van Phlius
De filosoof lijkt in zijn existentiële verwondering en zoeken naar nieuwe paden op de psychoot in zijn conventieloosheid.
Volgens Kusters betekent deze gelijkenis tussen het begerig zoeken naar wijsheid en het loslaten van de conventies van de massa, dat waanzin onder filosofen ‘een relatief groot beroepsrisico is’. Overigens blijft dit risico voor de meeste professionele filosofen beperkt, omdat die alleen van negen tot vijf filosoferen.
Vanwege eigen ervaringen zoekt Kusters naar het wezen van het denken van de psychoticus. Een belangrijk kenmerk hiervan is volgens hem dat de conventionele, alledaagse bevindingen niet langer als de basis worden aangenomen. Velen geloven dat je dit denken als ‘magisch’ kunt karakteriseren, maar hij geeft de voorkeur aan de term ‘eigenwijsheid’. Kusters meent dat de huidige psychologie, met name het cognitieve denken, bij waanzin niet zoveel verder komt, doordat zij als model voor de mens de ideale wetenschapper neemt. Een van de manieren om wel meer van psychotici te begrijpen is het creëren van een context waarin diens gedrag begrijpelijk wordt. Het creëren van een context doe je als je met iemand in gesprek bent. Hij erkent dat wat een psychoticus zegt vaak heel lastig te duiden is, maar dat ‘betekent alleen dat het zoeken naar een context moeizaam verloopt’, niet dat psychotische taal ‘intrinsiek onbegrijpelijk’ is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zo zijn de wijsgeren dus slechter dan de Farizeeërs, over wie wij lezen dat zij zware lasten oplegden, die zij zelf niet met één vinger aanraakten.
Het citaat is afkomstig uit de aantekeningen voor de slotrepliek van het nooit afgeronde boek. De filosofen zeggen tegen de jonge Johannes Climacus dat ‘omnibus dubitandum est’. De Farizeeën blijven volgens Jezus (Matteüs 23) de plaatsvervangers van Mozes en hun voorschriften moeten worden opgevolgd. Maar de mensen moeten niet op hun daden letten, want ze houden zich er zelf niet aan. Dat is wat hen tegenwoordig nog spreekwoordelijk huichelachtig maakt. Waarom zijn de filosofen nog slechter? In de eerste plaats omdat ze vinden dat je aan alles moet twijfelen, maar zelf geen moment twijfelen aan de zin of het nut van al dat twijfelen. In de tweede plaats blijkt het twijfelen aan alles een onmogelijke taak voor een concreet levend mens. Johannes Climacus meent dat filosofie geen geklets is, maar dat het betekent dat je serieus moet proberen te doen wat de filosofen zeggen. Als hij na jaren ontdekt dat hij de opdracht van de filosofen niet kan uitvoeren, ‘grijpt hem dit zo diep aan, dat zijn verlossing misschien onmogelijk zal worden!’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Praat nooit met een filosoof over geluk.
Jeanette Winterson in Passie (1987)