Filosofie
Als de ziel onsterfelijk zou zijn, dan heeft ze verzorging nodig.
Renée van Riessen in De ziel opnieuw – Over innerlijkheid, inspiratie & onderwijs (2013)
In de loop van de dialoog Phaedo van Plato ontstaat het beeld van de ziel als tijdelijke bewoner van het lichaam dat de westerse filosofie en theologie eeuwenlang bepaalde. De argumentatie van Socrates voor de idee dat de ziel na de dood voortleeft, is volgens Van Riessen anders dan gebruikelijk, minder academisch, meer ethisch. Socrates spreekt er volgens haar over in de ‘toonsoort van de hoop, het vermoeden en de verwachting’. Maar als dat vermoeden juist is, is de filosofie van groot belang, want het ‘overtuigd zoeken naar waarheid’ ‘is de beste verzorging die je de ziel kunt geven’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het grootste gevaar voor de filosofie is bekrompenheid wat betreft de keuze voor bewijzen.
A.N. Whitehead in Process and Reality (1927–1928)
Met dit citaat begint de Brits-Amerikaanse natuurkundige, wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861–1947) het hoofdstuk waarin hij pleit voor onpartijdig onderzoek naar de ‘ultieme idealen’ van de mensheid. In alle historische periodes zijn voorbeelden te vinden van de realisatie van dergelijke hogere doelen, zowel bij de latere ‘winnaars’ als bij de ‘verliezers’. In alle gevallen zijn er elementen aan te wijzen die onze bewondering verdienen. Er ligt grootheid in de levens van de bouwers van religieuze stelsels, maar ook in dat van de rebellen die dergelijke systemen vernietigen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Steeds weer verbaas ik mij dat, hoezeer ook eenieder zichzelf het meeste liefheeft, iedereen aan zijn eigen mening over zichzelf minder waarde hecht dan wat anderen van hem denken.
Marcus Aurelius in Overpeinzingen
Na verloop van tijd ontdekt psychiater en existentieel psychotherapeut Irvin D. Yalom dat veel kwesties die filosofen al duizenden jaren bezighouden ook zijn patiënten kwellen. Als hij vervolgens besluit dat hij eigenlijk voor iedere patiënt een nieuwe therapie moet ontwikkelen (en dat die ontwikkeling de therapie is), weerhoudt niets hem er meer van om hun ook filosofische boeken als ‘huiswerk’ mee te geven. In Eendagsvlinders (2015) beschrijft hij hoe hij patiënt Jarod de Overpeinzingen van Marcus Aurelius aanraadt. Terwijl de therapie al een tijdje helemaal vastzit, heeft dit een verbluffend effect. Onder andere naar aanleiding van het citaat ziet Jarod in dat hij al die tijd vooral bezig is geweest aardig te worden gevonden en bewonderd te worden door zijn therapeut. Nu laat hij zijn zelfbeeld niet meer afhangen van het oordeel van anderen, want zoals Marcus Aurelius zegt: ‘Wanneer iemand mij minacht is dat zijn zaak. Het is mijn zaak ervoor te zorgen dat ik niets doe of zeg dat verachtelijk is.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosofie mag de verscheidenheid van de wereld niet veronachtzamen – de elfen dansen, en Christus is aan het kruis genageld.
A.N. Whitehead in Process and Reality (1927-1928)
In zijn ‘speculatief filosofische’ werk over ‘proces en werkelijkheid’ stelt de Brits-Amerikaanse filosoof, natuurkundige en wiskundige Alfred North Whitehead (1861–1947) dat het grootste gevaar dat de filosofie bedreigt de beperktheid van de keuze voor bewijsgronden is. Als we niet oppassen zijn denkbeelden gebaseerd op gegevens die arbitrair bepaald zijn door het temperament van de individuele denkers, de kleinsteedsheid van de sociale groep waartoe ze behoren of de beperkingen van hun denkschema.
Als je kijkt naar de grote culturele verworvenheden in de geschiedenis van plaatsen en tijdperken, van het Romeinse Rijk tot het moderne Parijs of New York, is natuurlijk op elk van die stappen in de beschaving van de mensheid velerlei kritiek mogelijk. Maar als je ze louter minacht, betekent dat dat je blind bent voor de grootsheid van bepaalde elementen daarvan die onze bewondering verdienen. ‘Er is grootsheid te vinden in de levens van degenen die religieuze stelsels stichten … en dat van de rebellen die ze vernietigen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Van alle aanwijzingen is geen enkele zekerder of edeler dan degene die aan de resultaten is ontleend.
Francis Bacon in Novum Organum I.73 (1620)
De Engelse filosoof en staatsman Francis Bacon, 1e Burggraaf van St. Albans (1561–1626), geldt als de vader van de ‘wetenschappelijke methode’. Als begin van de wetenschappelijke revolutie wordt vaak het jaar 1543 genomen, waarin onder meer Copernicus’ De revolutionibus orbium coelestium (over de bewegingen van de hemelsferen) werd gepubliceerd.
Voor Bacon betekende dit dat alle wetenschap van daarvoor, die nog samenviel met de filosofie en van speculatieve aard was, een afkeurenswaardige poging was om te ontsnappen aan het arbeidsintensieve werk van het empirische (op waarneming berustende) detailonderzoek van hoe de dingen werkelijk functioneren. Filosofen noemden voorheen die theorieën ‘waarheid’ waar ze ‘voldoening’ uithaalden. Bacon vond dat alleen waar was wat ‘werkzaam’ was. Daarmee werd technologische vooruitgang het criterium voor ware kennis: ‘resultaten en werken zijn de ware beschermheren en garanties voor de waarheid van filosofieën.’ Overigens betekende dat niet dat hij er een volkomen naturalistisch wereldbeeld op na hield. Integendeel: ‘We willen alle dingen hebben zoals het onze dwaasheid schikt, niet zoals het de Goddelijke Wijsheid past (…) We drukken het stempel van ons beeld op de schepselen van God, we zoeken niet vol ijver naar het stempel van God op de dingen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het diepste geluk ligt misschien uiteindelijk wel in de illusie dat je niet naar geluk streeft.
Hjalmar Söderberg in Dokter Glas (1905)
In Zweden wordt Hjalmar Emil Frederik Söderberg (1869-1941) beschouwd als een van de belangrijkste schrijvers van rond 1900. Een van zijn in het Nederlands vertaalde boeken, Dokter Glas, is volgens Maarten ’t Hart ‘een van de volmaaktste romans over moord en liefde’. In dit als dagboek vormgegeven verhaal vertelt een arts over zijn aarzelingen om een patiënte, op wie hij in stilte verliefd is, te helpen door haar van haar lompe echtgenoot te verlossen.
Op een zomeravond zit hij met twee kennissen te filosoferen over het leven. Plotseling vraagt een van hen aan dokter Glas: ‘Zeg vertel eens, streef jij naar geluk?’ Glas vermoedt van wel, want hij kent geen andere definitie van geluk dan dat dat ‘de samenvatting is van wat ieder voor zich nastrevenswaardig vindt’. Dat herinnert zijn vriend eraan dat ‘alle filosofie uitsluitend leeft van dubbelzinnigheden van de taal’. Want er zijn natuurlijk mensen die zeggen dat ze in hun leven niet naar geluk streven, maar naar ‘verlossing’ of ‘de vruchten van hun arbeid’. Daarmee bedriegen zij zichzelf met woorden, vindt hij, maar misschien is dat wel nodig om gelukkig te zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het bouwwerk van je trots moet worden ontmanteld. En dat is vreselijk zwaar werk.
Ludwig Wittgenstein, geciteerd in Ray Monk – Ludwig Wittgenstein: Portret van een gekwelde geest (2012)
Wittgenstein meende dat een eerlijke en fatsoenlijke filosofie begint met een biecht. Volgens hem is het schrijven van een goed filosofisch traktaat, en goed nadenken in het algemeen, niet zozeer een kwestie van het intellect, maar meer van de wil: het voornemen om je niet te laten verleiden tot overhaast en verkeerd begrip en om weerstand te bieden aan oppervlakkigheid. Ook intelligente mensen kunnen zich van dat voornemen laten afbrengen door hun trots. Die moet dus worden ontmanteld, en dat doe je door zelfonderzoek. Daardoor word je niet alleen een fatsoenlijk mens, maar word je ook een goede filosoof (als je dat wilt). ‘Als iemand niet bereid is om in zichzelf af te dalen, omdat dit pijnlijk is, dan zal hij in zijn geschriften oppervlakkig blijven.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een ander gebrek in het menselijke karakter is dat iedereen wil bouwen en niemand het onderhoud wil doen.
Kurt Vonnegut Jr. in Hocus Pocus (1990)
In 2014 was de toenmalige Denker des Vaderlands René Gude (1957–2015) te gast bij Theo Maassen in het tv-programma 24 uur met … Hij vertelt dat hij het niet ziet als zijn opgave om nieuwe filosofie te verzinnen, ‘er is al zat’, maar alleen maar zo goed mogelijk probeert die van anderen over te brengen. Ook in het algemeen vindt Gude innovatie en vernieuwing maar ‘gedoe’, dat veel onrust teweegbrengt en dat maakt dat er te weinig aandacht is voor wat er al bedacht is. Voor je het weet kom je dan met een idee of een gebouw dat er al lang is. In dat verband citeert Gude ook Vonnegut: ‘… everybody wants to build and nobody wants to do maintenance.’ Gude heeft het als het ware op zich genomen om het ‘onderhoud’ van de filosofie te verzorgen, concludeert Theo Maassen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De ervaring van zin laat zich niet maken, die overkomt je.
Marjoleine Vosselman en Kick van Hout in Zingevende gespreksvoering – Helpen als er geen oplossingen zijn (2013)
In hun boek geven de psychologen Vosselman en Van Hout een ‘bruikbaar handelingsmodel’ waarmee hulpverleners het gesprek aan kunnen gaan met cliënten of patiënten die vragen hebben waarop zij geen antwoord kunnen geven, bijvoorbeeld: ‘Waarom moet ik zo jong zo ziek worden?’ ‘Wie of wat heeft bepaald dat ik geboren moest worden in een gezin met een gewelddadige vader?’ Hulpverleners weten wel dat zo’n vraag iets te maken heeft met ‘zingeving’, maar ervaren ‘methodische onhandigheid’ als hun die gesteld wordt.
Een van de aspecten van zingevende vragen die richting kan geven aan vruchtbare zingevende gespreksvoering is ‘raadselachtigheid’. Dit is het aspect wat mensen het gevoel kan geven dat het hier om ‘vage’ of ‘zweverige’ zaken gaat. Want bij een ervaring van zin is er volgens Vosselman en Van Hout sprake van ‘openheid naar en verwondering voor het onkenbare’. Het is geen verrassing dat ze zich bij dit thema niet alleen laten inspireren door psychologen en psychotherapeuten, maar ook door filosofen, want begint daar niet ook de filosofie mee?
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Filosoferen wil uiteindelijk niets anders zeggen dan beginneling zijn.
Martin Heidegger, geciteerd in Rüdiger Safranski, Heidegger en zijn tijd (1994, 1995)
Toen hij dit in 1928 in een brief schreef aan het voormalige hoofd van het seminarie in Konstanz, waar hij een jaar op school had gezeten, was Martin Heidegger (1889-1976) net ‘doorgebroken’ als filosoof met Sein und Zeit (1927). Hij meende dat filosoferen niet alleen een voortdurend (opnieuw) beginnen is, maar dat de filosofie ook bewijst dat de mens dat telkens moet doen. Zijn biograaf Safranski laat zien hoe Heidegger op verschillende manieren op zoek is naar de ‘aanvang’. Hij probeerde de aanvang van het denken te vinden in het oude Griekenland van de presocratici, en hij probeert het te vinden in het leven van de enkeling.
En als je probeert te bepalen waar wij beginnen met denken, dan is dat niet met een bewuste gedachte, maar met een stemming, zoals angst, verwondering, bezorgdheid, nieuwsgierigheid of jubel. Zijn eigen stemming legde Heidegger volgens Safranski de volgende woorden in de mond: het ‘menselijk bestaan (Dasein) is geworpen’ en het zijn heeft zich ‘als last geopenbaard’, want ‘heeft ooit een menselijk bestaan er als zichzelf vrij over beslist … of het al dan niet in het “bestaan” wil komen?’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De politiek staat tegenover de moraal zoals de filosofie tegenover de naïviteit.
In zijn ‘Woord vooraf’ bij zijn zeer diepzinnige, en daarom nogal moeilijk te doorgronden hoofdwerk Totaliteit en oneindigheid, begint de Joods-Franse denker van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906-1995) met zich af te vragen of we ons wel iets moeten aantrekken van de moraal. Moeten wij, als wij open willen staan voor de waarheid, niet voortdurend rekening houden met de mogelijkheid dat het oorlog wordt? En in tijden van oorlog wordt de moraal ‘opgeschort’. Dan gelden onze geboden van naastenliefde of respect niet meer. In feite maakt de oorlog onze moraal ‘belachelijk’. Vraag het de strijders overal ter wereld maar. De ‘ware uitoefening van de rede’ is dan ook niet het vinden van een fundament voor die mooie woorden, maar ‘de kunst de oorlog te voorzien en met alle middelen te winnen’. En dat laatste is Levinas’ definitie van de politiek. De filosofie leidt ons weg van de ‘naïviteit’ van de ervaring van het gelaat van onze lijdende medemensen, zoals de politiek de moraal ondergraaft.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van de filosofie uitstellen, en laat ook niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn.
De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) wordt gezien als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Maar bij hem betekent dat niet de bevrediging van verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
De brief begint met de geciteerde oproep tot ‘een leven lang filosoferen’. De reden dat wij nooit mogen stoppen met het vergaren van wijsheid is volgens Epicurus dat wij van jong tot oud voortdurend bezig moeten zijn met het onze geestelijke gezondheid. Voor Epicurus is filosofie dus een soort zelftherapie waar nooit een einde aan komt. Daarbij gaat het om het te boven komen van psychisch lijden, maar ook om een positief omschreven doel: ‘Wie beweert dat de tijd om te filosoferen nog niet is aangebroken, of dat deze tijd al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor het geluk of dat die tijd al voorbij is.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Want dát is nu juist karakteristiek voor de filosoof: het gevoel ‘verwondering’. Er is inderdaad geen ander begin van de filosofie dan dit.
Het is wel vaker gezegd, en ook door anderen (zoals Thomas van Aquino) dat de filosofie begint met verwondering. In zijn Inleiding tot de verwondering (1967) gaat Cornelis Verhoeven (1928–2001) echter nader in op het Griekse begrip archè, en zo gelezen noemt hij wat hier wordt gezegd ‘zeer radicaal: het sluit elk ander beginsel van het filosoferen met grote beslistheid uit’ (p. 36). Heidegger benadrukt dat ‘archè’ is afgeleid van een werkwoord dat ‘leiden’ betekent. De verwondering is dus niet een ‘begin’ waarna we overgaan tot de orde van de dag en het ‘wonder’ oplossen in filosofische waarheden, nee het is het beginsel, het principe, het fundament van het filosoferen. En Verhoeven vraagt zich vervolgens af: ‘is er wel één wijsgeer die regelrecht en eerlijk vanuit de verwondering … denkt en schrijft zonder de omweg van een methode en zonder sofistiek?’ Zelf heeft Verhoeven manmoedige pogingen gedaan.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Filosofie keert nooit terug naar een eerdere positie na de schok van een groot filosoof.
De wiskunde redeneert deductief: op grond van algemene principes komt men tot conclusies over bijzondere gevallen. Onder invloed van de wiskunde is deze methode volgens wiskundige en filosoof Alfred North Whitehead (1861–1947) ook ‘opgedrongen’ aan de wijsbegeerte. Maar volgens hem is de primaire methode voor een filosoof ‘beschrijvende generalisatie’, waarbij deductie alleen een hulpmiddel is om de reikwijdte van de geformuleerde generalisaties te toetsen.
Door deze misvatting over de filosofische werkwijze hebben we het zicht verloren op het ‘aanzienlijke succes van de filosofie met het leveren van algemene ideeën die helderheid scheppen in ons begrip van de feiten in onze ervaring’. Dat grote filosofen als Plato, Aristoteles, Descartes, Leibniz, Hume, Kant en Hegel inmiddels ‘onttroond’ zijn, betekent volgens Whitehead alleen maar dat hun ideeën hun beperkingen hebben of aangepast moeten worden. Soms blijkt een door een groot denker verworpen idee juist het betere te zijn. Maar dat neemt niet weg dat zij zelfs daarmee de filosofie vooruit hebben gebracht.
Er zijn minstens drie redenen waarom je zo nu en dan een filosofisch gesprek met je ouders of met je kinderen zou willen voeren.
In hun fraai uitgegeven boekje geven Kampers en Ruiter allerlei aanzetten om te filosoferen in het dagelijks leven met vrienden, kennissen of familie. De drie redenen die volgens hen pleiten voor het belang van ‘thuis filosoferen’ zijn:
1. Gelijkwaardige onderzoekers. Omdat het in een filosofisch gesprek gaat om een gezamenlijk onderzoek op basis van wederzijdse interesse in elkaars denkbeelden, leidt dat tot meer onderling begrip en ‘respect voor elkaars eigenheid’. Daar kan de sfeer aardig van opknappen.
2. Problemen benaderen. Dierbaren zijn vaak betrouwbare gesprekspartners. Zolang iedereen begrijpt dat je geen behoefte hebt aan een preek of een kant-en-klaar advies, kun je prima samen oplossingen voor een probleem verkennen.
3. Je mening vormen, delen of begrijpen. Door de meningen die je in de loop der tijd hebt ontwikkeld, met anderen te bespreken, vorm je nieuwe meningen, deel je je opvattingen met anderen en leer je die van anderen begrijpen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie de mensen leert te sterven, leert ze te leven.
Het citaat van de Franse filosoof Montaigne (1533–1592) is het motto van het boek dat hoogleraar filosofie, onder andere in Tilburg, Simon Critchley (1960) samenstelde onder de titel Over mijn lijk – Wat filosofen en hun dood ons leren (2008, 2011). Juist omdat we kunnen leren te leven wanneer we weten hoe te sterven, schrijft Montaigne even daarvoor: ‘Als ik een boekenschrijver zou zijn, zou ik een lijst aanleggen, voorzien van commentaar, van de verschillende manieren waarop mensen gestorven zijn.’ Critchley heeft die handschoen opgepakt en bespreekt in kort bestek zo’n 190 dode filosofen.
Dat hij juist voor filosofen kiest, is niet zo gek als je bedenkt dat velen van hen de wijsbegeerte in verband hebben gebracht met het (leren te) sterven. Zo zegt Socrates in de dialoog Phaedo van Plato dat ‘de ware filosoof sterven als beroep heeft’.
Als we Montaigne mogen geloven, heeft iemand die geleerd heeft om te sterven, afgeleerd om slaaf te zijn. Dat betekent dat je instellen op de dood ‘niets minder is dan je instellen op de vrijheid’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Terwijl wij redeneren over het leven, is het leven voorbij; en ook al kijken ze er verschillend tegenaan, de dood behandelt de dwaas en de filosoof op dezelfde manier.
Volgens de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) hoeven we weinig van de filosofie te verwachten als het gaat om ons streven naar geluk. Want ‘als we nadenken over de korte duur en de onzekerheid van ons leven, hoe verachtelijk lijkt dan al ons streven naar geluk’. In feite wordt het menselijk leven meer bepaald door ‘fortuin’ of mazzel, dan door de rede. Het is eerder een ‘saai tijdverdrijf dan een serieuze bezigheid’, en wordt eerder bepaald ‘door een specifiek humeur dan door algemene principes’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Voordat filosofie uw leven kan veranderen, dient u zichzelf een elementaire Grote Vraag te stellen: lijdt u aan een ziekte of aan een onbehagen?
Lou Marinoff (1951) is een van bekendste filosofische practici ter wereld en oprichter van de Amerikaanse vereniging voor filosofische practici. Op zijn website blijkt overigens dat hij daarnaast ook foto’s en muziek maakt en drievoudig Canadees kampioen tafelhockey is …
Volgens Marinoff worden veel mensen ten onrechte gediagnosticeerd als lijdend aan bijvoorbeeld een depressieve stoornis. Wat zij nodig hebben, is niet een traditionele psychotherapie, maar een filosofisch consult om hen te helpen hun levensfilosofie aan te passen of te ontwikkelen, om zo hun problemen op te lossen.
In Levensvragen gebruikt hij daarvoor de metafoor van het bouwen van een filosofisch huis. Misschien handelen wij allemaal mede op grond van biologisch bepaalde karaktertrekken, aangeleerde gewoonten of heftige emoties. Maar daarnaast gebruiken we ons verstand en handelen we op basis van ervaring, geloof, principes of plichten. Die laatste zijn allemaal elementen van een levensfilosofie. ‘De cruciale vraag is of uw levensfilosofie voor u werkt, tegen u werkt, of helemaal niet werkt.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het essay … is de ziel van de filosofie.
Het woord filosofie kan verschillende dingen betekenen. Het kan verwijzen naar iets wat al af is, zoals het werk van een filosoof of de visie van een organisatie. De Franse filosoof Michel Foucault (1926–1984) vraagt zich af wat de filosofische activiteit is, dat wat nog gaande is en een ongewisse uitkomst heeft. Hij definieert die als ‘kritische zelfwerkzaamheid van het denken’. Als zodanig is filosofie niet bedoeld om te rechtvaardigen wat we al weten, maar om er achter te komen ‘hoe en in hoeverre het mogelijk zou zijn anders te denken’. Een filosoof die anderen de wet wil voorschrijven of vertellen wat de waarheid is, vindt hij ‘iets lachwekkends’ hebben.
Het ‘essay’ is een ‘proeve’ om jezelf in het ‘waarheidsspel’ te veranderen en niet bedoeld om de ander ‘in bezit te nemen’ om zo in contact te treden. Zo begrepen beschouwt hij het essay als de ziel van de filosofie, ‘als ze tenminste nu nog is wat ze vroeger was, dat wil zeggen een “ascese”, een zelfoefening in het denken’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Filosofie moet het leven moeilijker maken.
Volgens criticus en essayist Arnold Heumakers (1950) is het een misverstand dat het de taak is van de filosofie om problemen op te lossen. Dat kunnen we overlaten aan andere sectoren, zoals ‘het alom aanwezige therapeutendom’. Hij vraagt zich af of filosofie niet juist begint waar geen oplossingen meer zijn, zodat je ook niet meer van problemen kunt spreken. Wie denkt dat de filosofie een einde kan maken aan de problemen van mens en cultuur, bijvoorbeeld in de vorm van levenskunst of cultuurkritiek, neemt volgens hem de ‘eindigheid van de menselijke conditie’ niet serieus.
Heumakers wil dat filosofen zich richten op de waarheid en dan zou weleens kunnen blijken dat die zich niet verdraagt met het goede leven. Als je het moeilijk vindt om daarmee te leven, moet je je misschien bezighouden met levenskunst. Maar als je filosofie wilt bedrijven, moet je die ’tegenstrijdigheid zelf, zo volledig en zo radicaal mogelijk’ aan het licht brengen. ‘In onze humanistische, liberale en pragmatische wereld die voor elk probleem de passende oplossing zoekt en vaak meent te vinden, zou de filosofie het als haar rechtvaardiging, haar trots en haar unieke belang moeten beschouwen dat zij het leven niet makkelijker maakt, maar juist moeilijker.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Geef een voorbeeld van een morele regel!’
Wittgenstein tegen Popper, zoals beschreven in Poppers Autobiografie (1978)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Minder economie, meer filosofie.
Bas Jacobs, Rick van der Ploeg en Sjeng Scheijen in NRC Handelsblad (18 december 2014)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosoof is geen redekunstenaar, maar de wetgever van de menselijke rede.
Immanuel Kant in Kritik der reinen Vernunft (1781)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het bestuderen van de relatie tussen natuurwetenschap en de geesteswetenschappen zou de kern van alle onderwijs moeten zijn.
Edward O. Wilson in The meaning of human existence (2014)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het gedicht van het verstand is filosofie.
Novalis in Werke. Tagebücher und Briefe (1978)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Bijna alle technische woorden waarvan wetenschap en filosofie zich bedienen zijn schadelijk …
Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosofie is in feite niets anders dan een overzicht van trivialiteiten.
Ludwig Wittgenstein in Lectures (1930-1932)
Psychologie zonder filosofie is blind, filosofie zonder psychologie is leeg.
James Gibson Hume in Psychological Bulletin (1909)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De vijandigheid tussen filosofie en politiek (…) is een vloek geweest voor de westerse staatkunde en ook voor de westerse filosofietraditie vanaf het moment waarop de mannen van actie en de mannen van het denken uit elkaar zijn gegaan – dat wil zeggen s
Hannah Arendt in On revolution (1963)
De filosofie geneest menselijke ziekten, ziekten veroorzaakt door onjuiste overtuigingen.
Martha Nussbaum in Therapy of desire – Theory and practice in Hellenistic ethics (1994)
- 1
- 2
- Volgende »