Gesprek
Een gesprek voeren vergt dat je kunt luisteren … niet alleen naar anderen, maar ook naar jezelf.
Jos Kessels in Het poëtisch argument – Socratische gesprekken over het goede leven (2006)
De grondlegger van de praktijk van het socratisch gesprek in Nederland, Jos Kessels (1948), is op zoek naar het punt in een dialoog waar ‘nieuw denken’ ontstaat. Daartoe moet je niet alleen naar je gespreksgenoten luisteren, maar ook naar je eigen gedachten en gevoelens die worden opgewekt door het gesprek. Want dat is nog geen ‘denken’: ‘gedachten zijn letterlijk oud denken, dingen die we ooit gedacht hebben.’ Het zijn een soort geheugenreflexen. Door ze uit te spreken kun je ze ‘afleggen’ en de vrije ruimte creëren waarin zich nieuwe inzichten kunnen aandienen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Filosofisch consulentschap is een oefening in wijsgerig doe-het-zelven.
Dries Boele in ‘Wat is het filosofisch consulentschap?’, in Delnoij & Van der Vlist, Filosofisch consulentschap (1998)
In een filosofisch consult wordt iemand begeleid bij het stellen en beantwoorden van fundamentele vragen over zichzelf en de zin van zijn of haar bestaan. Dat heeft in de eerste plaats de vorm van een gesprek. Als iemand daarin werkelijk begrijpt wat het probleem is, is dat vaak al niet echt meer een probleem. Veel filosofisch consulenten houden dan ook op bij de formulering van een vraag en laten het aan de cliënten over om het ‘antwoord’ uit te werken door dingen in hun leven te veranderen of een belangrijke beslissing te nemen.
Volgens filosofisch consulent Dries Boele is voor het geleidelijke proces van verandering vooral zelfbegeleiding nodig: ‘alert blijven voor de macht der gewoonte, open blijven staan voor nieuwe mogelijkheden en onszelf herinneren aan eerdere voornemens.’ Een cliënt kan voor de regelmatige bezinning die daarvoor nodig is eventueel een ‘plan de campagne’ met de cliënt doorspreken, maar uiteindelijk zal die aan het wijsgerig doe-het-zelven moeten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een fijn gesprek kan eenzaamheid tegengaan, de dag inhoud geven en mooie ontmoetingen tot stand brengen.
Marja Havermans en Aagje van der Vossen in Spreken is zilver, vragen is goud. In dialoog met ouderen (2014)
In het voorwoord bij hun fraai vormgegeven boek Spreken is zilver, vragen is goud (2014) merken praktisch filosofe Marja Havermans en stervensbegeleidster Aagje van der Vossen op dat het kenmerkend is voor een dialoog dat de gespreksdeelnemers gezamenlijk tot resultaten en inzichten komen ze die ieder voor zichzelf niet zouden bereiken. Zij presenteren een aantal vormen waarin dit kan plaatsvinden, onder andere het socratisch gesprek. Bij al deze vormen blijven de voorwaarden van de dialoog van kracht:
- luister goed naar elkaar;
- schort je eigen oordeel op;
- stel vooral vragen;
- toon belangstelling voor de ander en probeer iets van hem/haar te leren;
- spreek je twijfels uit als je die hebt;
- formuleer zo kort, zo helder en zo concreet mogelijk;
- wees eerlijk;
- neem de tijd.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Het goede leven dat nog het best met de ware humaniteit lijkt te stroken is een goede maaltijd in goed gezelschap.
Immanuel Kant in Anthropologie in pragmatischer Hinsicht (1798)
Immanuel Kant (1724–1804) staat bekend om zijn strenge moraal, maar in een van zijn laatste werken, over de wijsgerige antropologie, blijkt hij wel degelijk affiniteit te hebben met de geneugten van het leven. De lichamelijk goede leven is echter wel tegengesteld aan het moreel juiste (deugdzaamheid) en dus zullen we een synthese moeten vinden: fatsoenlijke gelukzaligheid.
Een van de praktische vormen waarin we tot zo’n synthese kunnen komen tussen genieten en de deugdzame omgang met onze medemens (humaniteit) is een gezamenlijke maaltijd met mensen (Kant zei: mannen) ‘van smaak’. Als je voornemens bent nog vandaag zo’n genoeglijk gebeuren te organiseren, houd dan wel rekening met de omvang van het gezelschap. Je moet niet minder dan twee en niet meer dan acht mensen uitnodigen, zodat er gezamenlijke conversatie mogelijk is en het niet ontaardt in een ‘smakeloos feestelijk onthaal’.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
De ervaring van zin laat zich niet maken, die overkomt je.
Marjoleine Vosselman en Kick van Hout in Zingevende gespreksvoering – Helpen als er geen oplossingen zijn (2013)
In hun boek geven de psychologen Vosselman en Van Hout een ‘bruikbaar handelingsmodel’ waarmee hulpverleners het gesprek aan kunnen gaan met cliënten of patiënten die vragen hebben waarop zij geen antwoord kunnen geven, bijvoorbeeld: ‘Waarom moet ik zo jong zo ziek worden?’ ‘Wie of wat heeft bepaald dat ik geboren moest worden in een gezin met een gewelddadige vader?’ Hulpverleners weten wel dat zo’n vraag iets te maken heeft met ‘zingeving’, maar ervaren ‘methodische onhandigheid’ als hun die gesteld wordt.
Een van de aspecten van zingevende vragen die richting kan geven aan vruchtbare zingevende gespreksvoering is ‘raadselachtigheid’. Dit is het aspect wat mensen het gevoel kan geven dat het hier om ‘vage’ of ‘zweverige’ zaken gaat. Want bij een ervaring van zin is er volgens Vosselman en Van Hout sprake van ‘openheid naar en verwondering voor het onkenbare’. Het is geen verrassing dat ze zich bij dit thema niet alleen laten inspireren door psychologen en psychotherapeuten, maar ook door filosofen, want begint daar niet ook de filosofie mee?
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De mens is zo geschapen dat, als men hem maar vaak genoeg zegt dat hij gek is, hij het gelooft.
Blaise Pascal in Gedachten (1667, 2009)
Hoe komt het, vraagt de geniale wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623–1662) zich met Epictetus af, dat we níét boos worden als iemand beweert dat we hoofdpijn hebben, maar wél als iemand zegt dat onze redenering niet deugt of dat we een verkeerde keuze hebben gemaakt. Volgens Pascal is de reden dat we er volkomen zeker van zijn of we al dan niet hoofdpijn hebben, maar er minder van overtuigd zijn dat we het juiste hebben gekozen. En zeker als veel mensen je beslissing belachelijk vinden, is het ‘gewaagd en moeilijk’ om daaraan vast te houden. En als ze je een dwaas vinden, neig je er zelfs vaak toe hun gelijk te geven.
Sterker nog, zegt Pascal, ook als je maar vaak genoeg tegen jezelf zegt dat je gek bent, maak je dat jezelf nog wijs ook. ‘Want een mens voert een gesprek met zichzelf als hij alleen is, en het is belangrijk dat de juiste richting te geven.’ Voor Pascal is er uiteindelijk ook dit keer een christelijke moraal: ‘We moeten zwijgen zo veel we kunnen, en met onszelf alleen over God spreken, van wie we weten dat hij de waarheid is; en zo overtuigen we ons daarvan.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wij kunnen niet ontsnappen aan de klauwen van het lot, maar we kunnen ook niet in het lot ontsnappen aan de last van de verantwoordelijkheid.
Hoewel ‘de Elvis van de cultuurfilosofie’ Slavoj Žižek (1949) zeker oog heeft voor wat ons allemaal maatschappelijk en biologisch bepaalt, blijft hij ‘gewoon modernistisch’ als het gaat om de praktisch-ethische betekenis van de vrijheid. Hij verwijt de neurowetenschappers dat ze geen oog hebben voor de context waarin hun uitspraken dat de vrije wil niet bestaat worden gedaan. Dat is die van een gesprek tussen vrije, autonome geesten. Hij verbaast zich over het feit dat het boeddhisme, met haar idee dat het ego een te overwinnen illusie is, eigenlijk naadloos aansluit bij dit soort denken.
Als voorbeeld van iemand die er alles aan doet om de verantwoordelijkheid te ontlopen, noemt hij dichter Ted Hughes. ‘Eén vrouw verliezen door zelfmoord, dat is ongelukkig te noemen, maar twee vrouwen verliezen, dat lijkt op onachtzaamheid’, parafraseert hij Oscar Wilde. Hughes’ Birthday Letters zijn één lange variatie op een benepen ‘ik heb het niet gedaan’. Het is de schuld van ‘de Vrouwelijke Godin, het Lot, astrologie’. Maar volgens Žižek raakt op het niveau van ons praktisch-ethische leven ‘elke poging om simpelweg de verantwoordelijkheid te ontlopen en onszelf te beschouwen als een onvrij mechanisme, verstrikt in een double bind van de vrijheid’. Die ontkennen is haar bevestigen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De filosoof lijkt in zijn existentiële verwondering en zoeken naar nieuwe paden op de psychoot in zijn conventieloosheid.
Volgens Kusters betekent deze gelijkenis tussen het begerig zoeken naar wijsheid en het loslaten van de conventies van de massa, dat waanzin onder filosofen ‘een relatief groot beroepsrisico is’. Overigens blijft dit risico voor de meeste professionele filosofen beperkt, omdat die alleen van negen tot vijf filosoferen.
Vanwege eigen ervaringen zoekt Kusters naar het wezen van het denken van de psychoticus. Een belangrijk kenmerk hiervan is volgens hem dat de conventionele, alledaagse bevindingen niet langer als de basis worden aangenomen. Velen geloven dat je dit denken als ‘magisch’ kunt karakteriseren, maar hij geeft de voorkeur aan de term ‘eigenwijsheid’. Kusters meent dat de huidige psychologie, met name het cognitieve denken, bij waanzin niet zoveel verder komt, doordat zij als model voor de mens de ideale wetenschapper neemt. Een van de manieren om wel meer van psychotici te begrijpen is het creëren van een context waarin diens gedrag begrijpelijk wordt. Het creëren van een context doe je als je met iemand in gesprek bent. Hij erkent dat wat een psychoticus zegt vaak heel lastig te duiden is, maar dat ‘betekent alleen dat het zoeken naar een context moeizaam verloopt’, niet dat psychotische taal ‘intrinsiek onbegrijpelijk’ is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wanneer de veroordeling vaststaat, is er geen vrijheid, dus geen individualiteit en daarmee is oordeelsvorming – wat de eigenlijke betekenis is van het woord kritiek – uitgesloten.
Voor Van Raalten is de wijsgerige antropologie ‘een verhandeling over de verhouding van de mens tot zichzelf en over de ervaringen die een mens in die verhouding met zichzelf opdoet’. Individualiteit is zelf echter het hoogste principe van onze cultuur, de ‘rechten van de mens’ bijvoorbeeld zijn vooral rechten van de mens als individu. Dat betekent dat individualiteit zelf het criterium wordt om te bepalen of we juist spreken over de verhouding van de mens tot zichzelf. Denkers die de (waarde van de) individualiteit van de mens afwijzen, zullen dus alles wat een wijsgerig antropoloog als Van Raalten zegt over eenzaamheid en communicatie bij voorbaat verwerpen. Van Raalten denkt daarbij bijvoorbeeld aan een marxist (de mens wordt bepaald door zijn positie in de samenleving) of een behaviorist (alleen gedrag is reëel), maar ook aan een positivist als Comte (alleen de natuurwetenschap levert kennis) of een naturalist als Nietzsche (de mens is een soort instrument van de wil tot macht). In al die gevallen is een gesprek eigenlijk niet meer mogelijk, omdat van te voren vast staat dat je bijdrage aan het gesprek zelf bepaald wordt door krachten waar je geen vat op hebt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media