Leven
Als je onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.
Vlak voordat hij in paragraaf 7 zal zeggen dat je moet zwijgen over de dingen waarover je niets kunt zeggen, houdt Wittgenstein zich in de Tractatus bezig met de dingen die er werkelijk toe doen: ethiek, leven en dood, en God. Zo beweert hij dat de dood geen gebeurtenis in het leven is, dat wij de dood niet ervaren. Ons leven heeft geen einde, op dezelfde wijze als waarop we de grenzen van ons gezichtsveld niet zien.
Maar met de constatering dat wie eeuwig wil leven, in het heden moet leven, zijn we er nog niet. Er bestaat immers geen enkele garantie voor de onsterfelijkheid of het eeuwig overleven van de menselijke ziel na de dood. Maar het aannemen van een onsterfelijke ziel lost het raadsel ook helemaal niet op. Het eeuwige leven zelf is net zo’n groot raadsel als ons huidige leven. ‘De oplossing voor het raadsel van het leven in ruimte en tijd ligt buiten ruimte en tijd.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Terwijl wij redeneren over het leven, is het leven voorbij; en ook al kijken ze er verschillend tegenaan, de dood behandelt de dwaas en de filosoof op dezelfde manier.
Volgens de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) hoeven we weinig van de filosofie te verwachten als het gaat om ons streven naar geluk. Want ‘als we nadenken over de korte duur en de onzekerheid van ons leven, hoe verachtelijk lijkt dan al ons streven naar geluk’. In feite wordt het menselijk leven meer bepaald door ‘fortuin’ of mazzel, dan door de rede. Het is eerder een ‘saai tijdverdrijf dan een serieuze bezigheid’, en wordt eerder bepaald ‘door een specifiek humeur dan door algemene principes’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De voornaamste oorzaak van de huidige problemen is ons gebrek aan kennis over kennis.
Hun onderzoek naar de biologische grondslagen van kennis is voor de Chileense biologen Humberto R. Maturana (1928) en Francisco J. Varela (1946–2001) aanleiding om te pleiten voor een ‘paradigmaverandering’ in de biologie en de epistemologie. Als je er goed over nadenkt, menen zij, getuigt ieder levend systeem dat in leven blijft van een diepgaande kennis: ‘leven is weten.’ Als wetenschapper of denkend mens moeten wij ons ervan bewust zijn dat alles wat wij vervolgens zeggen over die kennis van planten, dieren en mensen, in een metadomein plaatsvindt ten opzichte van het domein waarin alle leven doorleeft, ook wij. In dat metadomein van de kennis over de kennis ontdekken we onze verantwoordelijkheid voor al onze handelingen. ‘Het is niet de wetenschap dat een bom dodelijk is die bepaalt of we hem al dan niet gebruiken, maar wat we ermee willen bereiken.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als we ons beschermen … tegen een te intens of te snel leven … voelens we ons schuldig vanwege het ongebruikte leven, het ongeleefde leven in ons.
Gewoonlijk voelen we ons schuldig als we iets hebben gedaan wat een ander schaadt, of daarover hebben gefantaseerd. Maar volgens de Oostenrijkse psychoanalyticus-van-het-eerste-uur Otto Rank (1884–1939) is er nog een andere bron van schuldgevoelens: jezelf schade aandoen, doordat je er niet in slaagt het leven te leven dat je is toebedeeld. Volgens Rank kiest iemand voor de ‘neurotische levensstijl’ om te ontsnappen aan doodsangst. De neuroticus weigert ‘de lening van het leven’ om ‘de schuld van de dood’ niet te hoeven betalen. Door de doodsangst te onderdrukken, ga je echter niet alleen van binnen al een beetje dood, maar word je geplaagd door wat Yalom ‘existentiële schuld’ noemt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Tijd is leven.
Thich Nhat Hanh in Stilte – Luisteren in een wereld vol lawaai (2015)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Er bestaat geen gelovige houding op zich.
Paul Tillich in Religionsphilosophie (1959)
Leven is uiteindelijk zwichten …
Cornelis Verhoeven in De resten van het vaderschap (1975)
Laten we trachten de fundamentele dubbelzinnigheid van ons bestaan bewust te aanvaarden.
Simone de Beauvoir in Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid – Ontwerp van een existentialistische ethiek (1947, 1958)
De ontwikkeling van het verstand leidt tot uitdroging van het leven, dat op zijn beurt het verstand weer heeft ingekrompen.
Georges Bataille in De innerlijke ervaring (1943)
Wat een reden om te leven wordt genoemd is tegelijk een uitstekende reden om voor te sterven.
Albert Camus in De mythe van Sisyfus (1942)
Van alle belachelijke dingen komt me als het allerbelachelijkste voor het druk te hebben in de wereld, een rappe eter te zijn en een rappe werker.
Søren Kierkegaard in Of/of – Een levensfragment uitgegeven door Victor Eremita (1843, 2000)
Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813–1855) staat erom bekend dat hij graag een spel speelde met pseudoniemen, en zijn officiële debuut Of/of is daarvan een fraai voorbeeld. Het boek is samengesteld door ‘uitgever’ Victor Eremita, wat te vertalen is als de ‘overwinnende kluizenaar’, waarbij bedoeld is dat hij door zijn eenzaamheid gewonnen heeft. Deze uitgever vertelt in een voorwoord dat hij de teksten die de rest van het boek uitmaken, aangetroffen heeft in een antiquarische secretaire die hij jaren eerder op de kop had getikt. Volgens Victor Eremita zijn de teksten geschreven door twee verschillende personen, die hij aanduidt met A en B. Het boek begint vervolgens met een aantal korte beschouwingen en aforismen, ‘tussenpsalmen’ genoemd, waarvan later kon worden vastgesteld dat ze overeenkwamen met dagboekteksten van Kierkegaard zelf.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Leven is diefstal.
A.N. Whitehead in Process and reality (1927-1928)
Wanneer u een zwaard ter hand neemt moet uw allereerste bedoeling zijn uw vijand neer te slaan, welke middelen u ook gebruikt.
Miyamoto Musashi in De strategie van de samoerai (1645, 1974, 2006)
Idealen zijn essentieel voor het overleven.
John Herschel Glenn jr.
Wat de mens is, is hij door de zaak die hij tot de zijne maakt.
Karl Jaspers in Über meine Philosophie. Logos 24 (1941)
Filosofie zal zich hervinden als ze stopt om een instrument te zijn voor het omgaan met de problemen van de filosofen en een methode wordt, ontwikkeld door filosofen, voor het omgaan met de problemen van de mens.
John Dewey in The Need for a Recovery of Philosophy (1917)
Non scholae sed vitae discimus = ‘Je leert niet voor school, maar voor het leven’
??
De filosofie zou zich als geneeskunde van de ziel nog wel kunnen handhaven, omdat de gezonden dan zouden weten dat ze hun niet tot last zal zijn.
Christoph Martin Wieland in Filosofie als levenskunst en geneeskunst van de ziel (1778)
Het leven is liefde voor het leven …
Emmanuel Levinas in Totaliteit en Oneindigheid (1961, 2012, p. 114)
Het is allemaal waar wat de filosofie zegt: het leven moet achterwaarts worden begrepen. Maar dan vergeet men de tweede zin: dat het voorwaarts moet worden geleefd.
Søren Kierkegaard in Samlede Værker, deel IV A, p. 164 (1843)
Op de talloze citatensites op internet zijn genoemde zinnen uit de Papirer van Søren Kierkegaard (1813-1855) vaak samengevat tot een variant van ‘het leven moet achterwaarts worden begrepen, maar voorwaarts worden geleefd’, of ‘het leven kan alleen achterwaarts worden begrepen, maar het moet voorwaarts worden geleefd’. Als je alleen afgaat op deze inkortingen kan de oorspronkelijke betekenis nogal gaan schuiven. Zo gebruikt filosoof en communicatiewetenschapper Siegfried J. Schmidt zo’n inkorting als ondersteuning van de stelling dat alle voorspellingen onzeker zijn in een snel veranderende wereld.
Als je echter kijkt naar het verband waarin Kierkegaard een en ander zegt, dan blijkt het vooral een commentaar te zijn op De Filosofie, die stelt dat kennis van het leven alleen door reflectie (‘terugblikken’) mogelijk is. Dat is waar, vindt ook Kierkegaard, maar dat betekent dat we het leven nooit helemaal zullen begrijpen, juist omdat we nooit de ‘volledige rust’ zullen vinden om ‘die positie’ in te kunnen nemen. We zijn altijd te druk met ons leven richting de toekomst, die inderdaad onzeker is, om lang genoeg stil te staan om eerst inzicht te krijgen in wat het leven eigenlijk is.
(met dank aan Laurens Krüger)
Dat leven is … de berg van hen die filosoferen.
Petrarca in Het leven in eenzaamheid (vertaling Chris Tazelaar, 1993)
De Italiaanse ‘vader van het humanisme’, Petrarca (1304-1374), schrijft lyrisch over de eenzaamheid die alles vormgeeft. Leven in eenzaamheid is ‘de ring van de worstelaars, de arena van de renners, het veld van de vechters, de triomfboog der triomferenden, de bibliotheek der lezenden, de cel van hen die mediteren, de binnenkamer van hen die bidden…’ Voor Petrarca is het leven in eenzaamheid het enige ware leven, terwijl de andere vormen van leven eigenlijk niet meer dan de dood zijn, zoals Cicero het zegt en Augustinus het hem eerder na zei.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zoals de pupil en het gezichtsvermogen samen het oog zijn, zo zijn de ziel en het lichaam samen het levende wezen.
Aristoteles in De anima (Over de ziel)
Als nuchtere analyticus beschouwt Aristoteles (384-322 v.Chr.) de ziel in eerste instantie als alles wat niet zuiver lichamelijk is. Daaronder vallen alle activiteiten die door levende wezens worden verricht, bijvoorbeeld het zich voeden. Aangezien planten en dieren dat ook doen, hebben zij dus in dit opzicht ook een ziel. De ziel is voor Aristoteles iets anders dan het huidige beeld van een soort aparte substantie, die in eerste instantie in een lichaam ‘woont’, maar daar niet noodzakelijk mee verbonden is. Voor hem is de aanwezigheid van (een bepaalde soort) ziel de ‘vorm’ (of de essentie) van een lichaam: dat wat een levend wezen tot een levend wezen (van een bepaalde soort) maakt. Zoals in het citaat: pas met het gezichtsvermogen wordt het lichamelijke oog iets wat kan zien.
Er is één uitzondering op deze eenheid van lichaam en ziel: de activiteit van het denken is volgens Aristoteles mogelijk zonder lichamelijk orgaan, en het denken bestaat daarom (ook) zonder het lichaam. En omdat het losstaat van het lichaam, deelt het ook niet in de sterfelijkheid daarvan.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Hoe zouden wij leven / als er niet ergens / voltooiing wachtte.
Sonja Prins in ‘Persoonlijk’ (Uit: Ademhuis (2005))
Nu wil mijn dorst niet meer bedaren.
Anton van Duinkerken, ‘Wrede wijn’ (Uit: Hart van Brabant (1936))
De dichter en criticus Anton van Duinkerken (pseudoniem van Willem Asselbergs, 1903-1968) verliet het seminarie toen hem verboden werd om gedichten te publiceren, maar was niettemin jarenlang een van de belangrijkste katholieke stemmen in de literaire wereld, onder andere als redacteur van De Tijd. In het gedicht ‘Wrede wijn’ zien we van hem een andere kant. Daarin beschrijft hij hoe hij ooit ‘op zatheids avontuur’ ‘naar zoeler streken voortgedreven werd’. Daar had hij het soort ervaring, ‘voorbij aan ruimte en duur’, waarin hij de ‘grenzen van ons leven’ zag. Het zijn dit soort ervaringen die op zichzelf verslavend zijn. Als je eenmaal in het ‘land waar de zachte zomerwinden / fluisteren met de dood’ bent geweest, en ontdekt dat er op aarde ‘geen warmer plek te vinden’ is, dan wil je daar steeds naar terug. En dan denk je dat je daartoe moet zorgen dat de omstandigheden identiek zijn. Zo ontstaan verslavingen. Deze dichter moet dus steeds weer een beroep doen op de wijn, maar die is ‘wreed’, want
Wijn, vaak op uw kompas,
Vond ik de plaats nooit waar ik was.
Nu wil mijn dorst niet meer bedaren.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ik zal nooit weten ach! waarom ik leef.
Jan van Nijlen in ‘Ik kan niet slapen…’ (Gedichten 1904-1938 (1938))
Volgens dichter en criticus Greshoff kwam niemand de Vlaamse dichter Jan van Nijlen in (1884-1965) ooit tegen ‘op de kermissen der letterkundige ijdelheid’. Het was een ‘wonderlijke verschijning’, die een dubbelleven leidde. Zijn ‘schijngestalte’ was die van een hoofdambtenaar op het ministerie van Justitie, donkergekleed en met bolhoed. Zijn ‘ware zijn’ bleef echter ook voor zijn vrienden verborgen. Er zijn alleen aanwijzingen voor te vinden in zijn gedichten. Daar lezen we dat hij niet kan slapen want ‘’t uurwerk tikt zo raar’. Hij voelt niets leven rondom hem, de maan schijnt mat in zijn kamer, en hij omvat zijn eigen pols …
Te voelen leven in de duisternis,
Iets anders dan dat uurwerk-tikken, iets
Daar dit mijn eenigste gedachte is:
Ik zal nooit weten ach! waarom ik leef.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Een leven is niets waard, maar niets is een leven waard.
Arthur Koestler moet in Darkness at noon (1941) aan deze zin denken. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, zegt Koestler dat de waarde van een enkel leven in de ‘sociale vergelijking’ gelijk is aan nul, terwijl die in de ‘kosmische vergelijking’ oneindig is. Bij nul of oneindig in een vergelijking krijg je de gekste dingen: je kunt dan al gauw bewijzen dat drie gelijk is aan vijfhonderd. En dat gebeurt in elke politieke beweging die zich baseert op de overtuiging dat alles moet worden afgemeten aan het nut voor het geheel of het grootste geluk voor de mensheid (utilitarisme). Het is nu eenmaal zo dat sommige mensen denken dat de wereld er beter aan toe is als er geen Armenen of Turken, Hutu’s of Tutsi’s, joden of moslims bestaan. En wat er gebeurt als die mensen zich ‘de mensheid’ of ‘het geheel’ wanen, dat weten we allemaal. ‘En’, schrijft Koestler, ‘of de weg daarheen gepleisterd is met citaten van Rousseau, Marx, Christus of Mohammed, speelt nauwelijks een rol.’
Fundamentalisme begint altijd met geloof in een fundament; zo’n fundament kan dus nooit fundament zijn voor dat geloof.
De voormalige hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam schrijft over de zeer persoonlijke ervaringen die een ‘blijvende laag’ vormen in de ‘archeologie van zijn ziel’, en daarmee zijn denken mede bepaald hebben. Zijn ideeën over ‘fundamentalisme’ zijn van ver vóór de huidige aandacht voor dat verschijnsel in de media. In feite beschouwde hij elke ‘verdoezeling van de elementaire grondeloosheid’ van ons bestaan als fundamentalistisch. Hoewel hij zijn denken in die tijd wel karakteriseerde als een ‘filosofie van de niet voltrokken zelfmoord’, is hij zich juist gaan bezighouden met het eigenaardige verschijnsel van de ‘levensbeaming’ of ‘-aanvaarding’: waarom staan we ’s ochtends op en in welke mate kunnen we ons openstellen voor de ervaringen die we gaan opdoen, de ontmoetingen die we zullen hebben, voor wat er verder op onze weg komt. Het is met een ‘open bewustzijn’ dat bijvoorbeeld taal en cultuur door het kind worden aangeleerd, maar dit primaire aspect van het leven valt niet samen met een bepaalde cultuur. Daarom biedt deze gedeelde geesteshouding mogelijkheden voor mensen uit verschillende culturen om tot een zekere verstandhouding te komen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zonder een echte kritiek van de rede kan ik niet werkelijk en waarachtig leven.
Edmund Husserl (1859-1938) was in eerste instantie afgestudeerd en gepromoveerd in de wiskunde. Onder invloed van Franz Brentano ging hij filosofie als levensroeping zien. Bij Brentano ontdekte hij dat filosofie ook ‘een veld van ernstige arbeid’ kon zijn. Twee jaar na de dagboekaantekening schrijft Husserl het essay Filosofie als strenge wetenschap (verschenen in 1911). Hierin formuleert hij dat het van groot belang is dat de filosofie aan ‘de hoogste theoretische eisen’ beantwoordt, omdat alleen dan ‘het leven in ethisch-religieus opzicht naar de zuivere normen van de rede’ kan worden ingericht. Hij ziet het als ‘de geestelijke nood van onze tijd’, die ondraaglijk is geworden, omdat de natuurwetenschappen noch de geesteswetenschappen in staat zijn de ‘raadsels van de wereld en het leven’ te onthullen. De benadering die hij ontwikkelt om van de filosofie een strenge wetenschap te maken noemt hij de fenomenologie. Daarmee heeft hij grote invloed op veel filosofen van de twintigste eeuw, waaronder Heidegger en Sartre.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ontkennen dat liefde de biologische basis is van intermenselijk contact, met alle ethische consequenties van dien, zou een ontkenning betekenen van alles wat onze drieëneenhalf miljard jarige geschiedenis als levende wezens heeft opgeleverd.
Veel wetenschappers houden zich bezig met de ‘biologische basis’ van de liefde, door te speuren naar stofjes die vrijkomen als we onze geliefde zien, de geuren die we verspreiden of waarnemen, of de hersengebieden ‘die betrokken zijn bij’ de erotiek. Critici proberen dan nog iets te redden van wat wij in onze relaties met anderen beleven, door te zeggen dat liefde ‘niet reduceerbaar’ is tot een chemisch proces. Het zijn allemaal achterhoedegevechten, want niemand bekritiseert de onderliggende aanname dat het lichaam als ‘een zak met bloed en botten’ (Vroman) voor onderzoeksdoeleinden te scheiden is van wat het individuele, biologische leven inhoudt. Zo niet Maturana en Varela. Zij ontwikkelen een soort ‘existentiële biologie’ waarin zij zich rekenschap geven van het feit dat als biologie zelf een menselijke activiteit is, het ook een biologisch proces moet zijn. En dat betekent niet dat zij de bestaande biologie gebruiken om de wetenschap te reduceren tot een soort evolutionair product. Nee, voor hen is het aanleiding om een hele nieuwe biologie te ontwikkelen waarin het uitgangspunt is dat het onderscheidende kenmerk van een levend wezen autonomie is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het fundamentele paradigma voor onze interactie met een controlesysteem is instructie, en onbevredigende resultaten zijn fouten. Het fundamentele paradigma van onze interactie met een autonoom systeem is een gesprek, en onbevredigende resultaten zijn verb
In navolging van zijn leermeester Humberto Maturana karakteriseert Francisco J. Varela (1946-2001) levende systemen als autonome systemen. Dat neemt hij vrij letterlijk: een autonoom systeem is een gesloten systeem dat ‘zijn eigen wetten stelt’. Op die manier wordt de ‘biologie van de cognitie’ niet een zoveelste debunking van de mens als een onbewust informatieverwerkende machine, maar krijgt de biologie voor het eerst een serieuze theorie van het individuele levende systeem.
In tegenstelling tot Maturana heeft Varela zich ook nadrukkelijk beziggehouden met een logische en analytische uitwerking van de theorie van het autopoïetische systeem (het zelfmakende karakter dat de autonomie van levende systemen verklaart). Daarnaast heeft hij zich bekeerd tot het boeddhisme en heeft hij een soort boeddhistische psychologie ontwikkeld (Embodied mind – Cognitive science and human experience, 1991). Op het moment dat hij, werkend in Frankrijk, erkenning begon te krijgen – Daniel Dennett was al lovend geweest over Embodied mind – overleed hij.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
- « Vorige
- 1
- 2
- 3
- Volgende »