Liefde
En als moedeloosheid u aanvankelijk zwak wil maken, zodat u de lust ontgaat, werkelijk te willen, om u dan weer sterk te maken, ach zooals de moedeloosheid dat doet, sterk door den trots der wanhoop (…) o, bedenk dan, dat de liefde blijft!
Was het vroeger uitgesloten dat je als filosoof niet ten minste lippendienst aan het christendom bewees, tegenwoordig is een filosoof die het christendom beleidt juist verdacht. Dit treft met terugwerkende kracht ook die filosofen uit de geschiedenis die geen lippendienst bewezen, maar hun geloof ernstig namen. Het belangrijkste voorbeeld van een filosoof die dat deed is Sören Kierkegaard (1813-1855). Tegenwoordig wordt er een scherp onderscheid gemaakt tussen zijn filosofische en zijn stichtelijke werken. Impliciet betekent dat dat je de eerste nog wel en de tweede niet meer hoeft te lezen. Het betekent bijvoorbeeld dat een van de bekendste biografische feiten – het verbreken van de verloving met Regine Olsen – onbegrijpelijk wordt. Want daarvoor moet je Kjerlighedens Gjerninger (ook vertaald als Daden van liefde) gelezen hebben. En ook als je werkelijk inzicht wil krijgen in ‘de wereld’, de mens en de liefde. Maar de moderne mens is liever vol overtuiging wanhopig dan dat hij aarzelend probeert te geloven dat de liefde blijvend is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De echte opgave van de liefde is om het geliefde werkelijk te vereeuwigen, het werkelijk van dood en ontbinding te verlossen, het uiteindelijk in schoonheid wedergeboren te laten worden.
Vladimir Solovjov (1853-1900) was van invloed op de groten van de Russische literatuur, zoals Tolstoj, Achmatova en Dostojevski, maar is zelf in Nederland nauwelijks bekend. Behalve als filosoof en mysticus wordt hij beschouwd als een belangrijk dichter. In het essay dat een inleiding was op wat zijn vertaling van het volledige werk van Plato had moeten worden, beschrijft Solovjov als een werkelijk existentiëel psycholoog Het levensdrama van Plato. Voor hem is de theorie van de liefde van Plato (in het Symposium) ‘ongehoord in de heidense wereld, diep en gedurfd’, maar niettemin nog niet voltooid. Wat hij de ‘fatale erotische ondergang van de filosoof van de liefde’ noemt, is erin gelegen dat Plato de laatste stap niet heeft durven zetten. Want als je de hogere Eros eenmaal gedacht hebt, moet je erkennen dat de betekenis ervan onlosmakelijk verbonden is met ‘de plicht om hem ten uitvoer te brengen’. Plato heeft gezien dat het wezen van Eros is dat hij ‘in schoonheid voortbrengt’, maar volgens Solovjov is het minstens zo wezenlijk dat dit voortbrengen plaatsvindt in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid. Solovjov suggereert dat Plato de schok van de moord op zijn leermeester Socrates nooit werkelijk te boven is gekomen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De liefde is niet belangrijk als één van onze gevoelens, maar doordat zij heel ons levensbelang van onszelf naar de ander verlegt.
Voor Solovjov is het duidelijk dat het liefdesgevoel geen evolutionair doel dient. Als bewijs daarvoor wijst hij op de talrijke zelfmoorden (de jonge Werther van Goethe, bijvoorbeeld) die een gevolg zijn van een ongelukkige liefde. Als het er alleen maar om zou gaan dat een grote liefde wordt opgewekt om te leiden tot het nodige nageslacht, dan zou dat ook het belangrijkste moeten zijn. In plaats daarvan is de grote liefde erop gericht dat twee levens tot een ‘werkelijke en onverbrekelijke eenheid worden samengevoegd’. Dan wordt het Bijbelse woord waar dat ‘de twee zullen zijn één vlees’. Twee mensen (voor Solovjov eigenlijk alleen man en vrouw) kunnen elkaar letterlijk zien zoals ze geschapen zijn naar Gods beeld (Genesis). Hoewel ‘gemeenschap in uiterlijke zin’ ook voorkomt zonder liefde en daarom niet wezenlijk is voor de liefde, is het volgens Solovjov ook zo dat een ‘uitsluitend geestelijke liefde’ een ‘droomachtig en onvruchtbaar zwelgen in gevoelens’ is. Een ware spiritualiteit is ‘de wedergeboorte, de verlossing en de opstanding’ van het vlees. Overigens heetten de twee grote liefdes in Solovjovs eigen leven beiden Sophia … maar met geen van beiden kwam het tot een huwelijk.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zo dan is deze, namelijk Eros, eeuwig en noodzakelijk tot aanzijn gekomen door de begeerte van de ziel naar het hogere en Goede en was hij er altijd, sedert ook de ziel er was. En hij is een gemengd wezen, dat deel heeft aan gebrek voorzover het vervuld w
Plotinus (ca. 204-270) geldt als de grondlegger van het neoplatonisme. Zelf vond hij zich een gewone commentator van ‘de goddelijke Plato’. Hij had weinig belangstelling voor de politieke filosofie, maar hij heeft wel een poging gedaan om een stad (Platonopolis) te stichten op basis van de ideeën van Plato in De staat en De wetten. Het denken van Plotinus heeft een sterk mystiek-religieuze component, waardoor hij tegenwoordig gekoesterd wordt door mensen die op zoek zijn naar ideeën voor een new age.
Voor Plotinus is de uiteindelijke bestemming van de mens het eenworden met het Ene. In tegenstelling tot Plato, die pas na de dood een hereniging met de wereld van de Ideeën verwachtte, is voor Plotinus een dergelijke verlichting nog in dit leven mogelijk. Zelf heeft hij die mystieke eenwording vier keer mogen ervaren. Zijn bespreking van Eros sluit aan op het Symposium van Plato. Hierin wordt gesteld dat Eros het kind is van Penia (Armoede). Zij heeft Poros (Vermogen, Overvloed), die na een godenmaal dronken in slaap was gevallen, als het ware verkracht.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
En weet je wat theorieën zijn? Het geknars van een kruiwagen, het ruisen van de wind in de bomen. Als de kruiwagen niet knarst, blijft het toch precies dezelfde kruiwagen en als er geen wind is, ritselen de blaadjes van de bomen niet. Maar het blijven dez
Het blijft altijd merkwaardig dat de schrijver W.F. Hermans in Nederland zoveel bewonderaars heeft. Zijn hele oeuvre is gebaseerd op, vaak zeer particuliere, wrok en een visie op mens en leven waar je niet oud mee wordt (als je er consequenties aan zou verbinden). In het buitenland is het ook nooit veel met hem geworden. Misschien waren zijn bewonderaars vooral bang voor hem, en zijn ze dat nu nog voor zijn geest.
In Au pair, een van zijn laatste romans, gebeurt er echter iets merkwaardigs met de schrijver. Ook dit boek bevat weer veel welbekende reactionaire meninkjes, maar het verhaal wordt gered omdat Hermans ingrijpt in zijn eigen creatie. In tegenstelling tot de eerste moderne roman, Madame Bovary, waar Flaubert toekijkt hoe zijn hoofdpersoon te gronde gaat, kan Hermans het niet aanzien. Op de laatste bladzijden ontmoet de hypochondrische maagd Paulina – de au pair uit de titel – in Parijs een oude man in wie we Hermans herkennen. Hij heeft haar gered, misschien wel omdat hij – in weerwil van zichzelf – een beetje van haar was gaan houden …
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Zoals het nu voor geliefden het heerlijkste is elkaar te zien en deze waarneming voor hen de voorkeur heeft boven alle andere, daar hun liefde hieraan haar bestaan en ontstaan ontleent, is het niet evenzo voor vrienden het meest begerenswaardige met elkaar samen te leven?
‘Vriendschap is gemeenschap’, vervolgt Aristoteles onomwonden. In zijn verre van bloemrijke stijl legt hij rustig maar gedegen uit dat men zich tot zijn vrienden verhoudt als tot zichzelf. En omdat het ‘begeerlijk’ is om je bewust te zijn van je eigen bestaan, geldt dat ook voor het bestaan van je vriend. Omdat je je bewust wordt van het bestaan van je vriend door met hem samen te leven, zul je dat dus (moeten) nastreven. Het hangt er vervolgens vanaf waar je voor kiest te leven, wat dat ‘samenleven’ precies inhoudt. Dat kan samen drinken zijn of dobbelen, samen sporten of op jacht gaan, of samen filosoferen. Dat waarvan je het meest houdt, en wat je als de zin van je leven ziet, dat deel je met een vriend.
De vriendschap tussen slechte mensen wordt aldus ‘boosaardig’. Zij gaan immers met hun vrienden samen slechte dingen doen en versterken bij elkaar hun slechtheid. Maar omgekeerd worden de goeden door de vriendschap alleen nog maar beter, omdat ze samen werken en ‘elkaar in het rechte spoor houden’. Tot slot van de twee hoofdstukken over vriendschap citeert Aristoteles Theognis: ‘het edele leert men slechts van edele mensen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Ontkennen dat liefde de biologische basis is van intermenselijk contact, met alle ethische consequenties van dien, zou een ontkenning betekenen van alles wat onze drieëneenhalf miljard jarige geschiedenis als levende wezens heeft opgeleverd.
Veel wetenschappers houden zich bezig met de ‘biologische basis’ van de liefde, door te speuren naar stofjes die vrijkomen als we onze geliefde zien, de geuren die we verspreiden of waarnemen, of de hersengebieden ‘die betrokken zijn bij’ de erotiek. Critici proberen dan nog iets te redden van wat wij in onze relaties met anderen beleven, door te zeggen dat liefde ‘niet reduceerbaar’ is tot een chemisch proces. Het zijn allemaal achterhoedegevechten, want niemand bekritiseert de onderliggende aanname dat het lichaam als ‘een zak met bloed en botten’ (Vroman) voor onderzoeksdoeleinden te scheiden is van wat het individuele, biologische leven inhoudt. Zo niet Maturana en Varela. Zij ontwikkelen een soort ‘existentiële biologie’ waarin zij zich rekenschap geven van het feit dat als biologie zelf een menselijke activiteit is, het ook een biologisch proces moet zijn. En dat betekent niet dat zij de bestaande biologie gebruiken om de wetenschap te reduceren tot een soort evolutionair product. Nee, voor hen is het aanleiding om een hele nieuwe biologie te ontwikkelen waarin het uitgangspunt is dat het onderscheidende kenmerk van een levend wezen autonomie is.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De geslachtsgemeenschap in het huwelijk vormt juist het begin van vriendschap, je zou het een gezamenlijke inwijding in grote mysteries kunnen noemen. Genot is vluchtig, maar het is wel de kiem waaruit iedere dag weer achting, sympathie, wederzijdse geneg
Over de schrijver van de gekoppelde levensbeschrijvingen van beroemde Grieken en Romeinen in de Bioi Paralleloi is zelf niet veel bekend. Plutarchus werd ongeveer in het jaar 47 geboren in Chaironeia in Centraal-Griekenland. Hij studeerde aan de Akademie van Plato in Athene en ontwikkelde zich vooral als diplomaat. Lange tijd was hij een van de twee priesters in de tempel van Apollo in Delphi. Er zijn aanwijzingen dat hij door keizer Trajanus tot consul en door Hadrianus zelfs tot procurator van Griekenland werd benoemd.
In de dialoog (die meer een monoloog is) Gesprek over de liefde verdedigt Plutarchus onder andere het huwelijk tegen de ‘knapenliefde’. Zelf is hij gelukkig getrouwd met Timoxena, een ontwikkelde vrouw. Hoewel ook voor hem de man het hoofd van het gezin is, zegt hij dat het ‘bespottelijk’ is om ‘te beweren dat deugd geen eigenschap van vrouwen is.’ Voor hem is dan ook geen vorm van vriendschap ‘zo mooi, zo waardevol en zo benijdenswaardig als wanneer man en vrouw in de beste harmonie samen een huisgezin vormen’. Ter illustratie is de dialoog opgenomen in een raamvertelling waarin een jongeman uiteindelijk zijn (oudere, mannelijke) minnaars ontvlucht en trouwt met een (oudere) weduwe.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Samengevat is dus het voorwerp van de Minne: het eeuwig bezit van het goede.
Het Symposium van Plato (428–347 v.Chr.) is een van zijn bekendste dialogen, en zeker een van de bekendste filosofische teksten over de liefde. Letterlijk betekent symposium ‘samen drinken’ (en dat gebeurt dan ook).
Het is opmerkelijk hoe Plato zijn theorie van de liefde heeft ondergebracht in zijn werk. Om te beginnen wordt het verslag van het ‘drinkgelag’ door ene Apollodorus verteld aan zijn vrienden. Deze Apollodorus heeft het weer van Aristodemus gehoord. En net als in het overige werk van Plato is Socrates binnen de dialoog de eigenlijke denker, maar deze ontleent zijn ideeën over dit onderwerp zelf weer aan een vrouw: Diotima.
Deze (verder onbekende) priesteres uit Mantinea leert de ‘onwetende’ Socrates dat Eros niet mooi of goed kan zijn, want hij begeert immers de schoonheid. Maar hij is natuurlijk ook niet lelijk en slecht. Eros is een ‘tussending’. Menselijk gezien is hij het verlangen naar het goede en schoonheid, goddelijk gezien is minnen ‘het voortbrengen in schoonheid’. Als de mens ‘voortbrengt in schoonheid’, met name door een jongeling op te leiden tot een rechtvaardig staatsman, dan heeft hij deel aan het goddelijke en is daarmee een klein beetje onsterfelijk geworden.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Al die betekenissen stroomden door de bolhoed als water door een rivierbedding. En ik kan u wel verzekeren dat het de bedding van Heraclitus was: ‘Je baadt nooit twee keer in dezelfde rivier!’.
De liefde van de uit Tsjechoslowakijke gevluchte kunstenares Sabine en de getrouwde Oostenrijkse wetenschapper Franz lijkt gedoemd stuk te lopen op het verschil in beider achtergrond. Daarbij gaat het niet om een of ander vaag sociologisch verschil in afkomst, maar om de moeilijkheid die alle mensen hebben die van elkaar houden, met name als ze elkaar op latere leeftijd leren kennen. De bolhoed uit het citaat is een attribuut dat voor Sabine verwijst naar haar opa die burgemeester was, maar het is ook de enige tastbare herinnering aan haar overleden vader, en omdat ze hem heeft bewaard ook een teken van haar originaliteit als kunstenares. Haar vroegere minnaar Tomas (de andere mannelijke hoofdpersoon van het boek) zette haar de bolhoed ooit op en creëerde daarmee een opwindend beeld dat ze zich bij een weerzien ontroerd herinneren. Al deze betekenissen worden belichaamd door dat ene ding. Als zij zich tot op haar ondergoed uitkleedt en de hoed opzet in het bijzijn van haar nieuwe minnaar, begrijpt hij niets van het beeld dat ze creëert, niets van haar blikken en bedoelingen. Zo beschrijft Kundera het onbegrip tussen de twee geliefden in de vorm van ‘een klein woordenboek van onbegrepen woorden’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Nooit komt er een einde aan de voortdurende wisseling van de elementen, die nu eens door Liefde allemaal tot één samenkomen en dan weer, stuk voor stuk, door de vijandschap van Haat van elkaar wegvliegen.
Empedokles in De Elementen 24 (17)