Moraal
Twee dingen vervullen de geest met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied, hoe vaker en langduriger het denken zich ermee bezighoudt: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij.
Immanuel Kant in Kritiek van de praktische rede (1788)
In zijn tweede hoofdwerk behandelt Kant de moraalfilosofie en de ethiek. Het eerste deel van dit beroemde citaat hieruit maakt duidelijk dat Kant door de aanblik van het firmament diep doordrongen is van het besef dat hij een nietig en sterfelijk schepsel is. Maar aan de andere kant ervaart hij binnenin zich ook een tweeledige morele wet: je mag de ander nooit als middel gebruiken, en je moet handelen volgens een stelregel waarvan je tegelijk kunt willen dat het een algemene wet wordt. Het is deze morele wet die ons juist vrij maakt van de werkelijkheid om ons heen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Moraal preken is makkelijk, moraal funderen moeilijk.
Arthur Schopenhauer in Über den Willen in der Natur (1836)
De dan onbekende filosoof Schopenhauer doet mee aan een prijsvraag over de kwestie wat de bron en de grondslag van de moraal zijn. Hoewel hij de enige kandidaat is, wordt hij niet bekroond, onder meer omdat hij te veel vooraanstaande filosofen beledigt. Dat het Schopenhauer niet aan eigendunk ontbrak, blijkt uit het feit dat hij als motto voor Dat ben jij. Over de grondslag van de moraal dit citaat uit eigen werk kiest. Ja, moraal funderen is moeilijk, maar hij vindt die grondslag in het medelijden met andere levende wezens, omdat wij onszelf daarin herkennen: ‘dat ben jij.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Utilisme kan haar doel alleen bereiken door de algemene bevordering van edelmoedigheid van karakter.
John Stuart Mill in Utilisme (2020)
De utilistische maatstaf voor de moraal is niet het grootste geluk voor de handelende persoon zelf, maar ‘de grootste hoeveelheid geluk in totaal’. Dat betekent volgens Mill dat iemand met een edelmoedig karakter misschien zelf niet gelukkig is, wellicht juist omdat hij lijdt onder het feit dat er maar zo weinig mensen zijn zoals hij. Er kan echter geen twijfel over bestaan dat zo iemand andere mensen gelukkig maakt en dat de wereld in het algemeen onmetelijk veel profijt van diens edelmoedigheid heeft. Volgens het principe van utilisme moeten we dus in opvoeding en onderwijs de edelmoedigheid van karakter bevorderen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Uit het feit dat ik niet wil dat mij iets geschiedt, volgt geenszins dat ik het anderen niet moet aandoen.
Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1840, 2010)
Quod tibi fieri non vis, alteri ne feceris, oftewel: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dit gezegde wordt wel toegeschreven aan keizer Severus, maar Schopenhauer (1788–1860) vindt het maar een ‘triviale’ stelling. Er wordt immers alleen maar een ‘rechtsplicht’ in uitgedrukt en geen ‘deugdplicht’. Overigens is dat volgens hem gemakkelijk te verhelpen door ‘non’ en ‘ne’ weg te halen. Maar dan blijkt dat het neerkomt op wat Schopenhauer zelf beschouwt als het principe waar alle ethici het eigenlijk over eens zijn: neminem laede, imo omnes, quantum potes juva, oftewel: doe niemand kwaad, maar help iedereen, zoveel je kunt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De natuur heeft de mensheid onder de heerschappij gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot.
Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020).
Met het citaat begint het boek waarin de Engelse jurist en filosoof Jeremy Bentham (1748-1832) zijn ideeën over het utilisme uiteenzet. Volgens hem geven alleen pijn en genot aan wat we zouden moeten doen en bepalen ook alleen deze twee wat we zullen doen. ‘Zowel de maatstaf van goed en kwaad als de keten van oorzaken en gevolgen is aan hun troon bevestigd. Zij regeren ons in alles wat we doen, in alles wat we zeggen en in alles wat we denken.’ Er zijn dus zowel logische redenen als empirische redenen te geven waarom het nuttigheidsbeginsel het leidende principe van de moraal moet zijn, want dit beginsel erkent deze ‘onderworpenheid’ en maakt er de basis van voor het systeem dat ‘de structuur van het geluk’ bouwt. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is beter om een onbevredigd mens te zijn dan een bevredigd varken, beter om een onbevredigde Socrates te zijn dan een bevredigde dwaas.
John Stuart Mill in Utilisme (1863, 2020)
In zijn verdediging van het utilisme als basis voor morele oordelen trekt de Britse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) van leer tegen de tegenstanders van die doctrine die al vanaf de eerste formuleringen daarvan, door onder meer Epicurus, de aanhangers van het nuttigheidsbeginsel beschimpen. Anti-utilisten vinden de veronderstelling dat het leven geen hoger doel heeft dan genot armoedig en verachtelijk, ‘als een doctrine die alleen zwijnen past’. Maar dan vergissen zij zich deerlijk in de term ‘genot’ of ‘genoegen’. En juist zij stellen de menselijke natuur in een vernederend licht, want mensen ‘hebben vermogens die verheven zijn boven de dierlijke begeertes, en wanneer zij zich daar eenmaal bewust van zijn, beschouwen ze iets niet als geluk als dat die vermogens geen voldoening geeft’. Daarbij denkt Mill aan de genoegens van het verstand, de gevoelens en de verbeelding én aan morele gevoelens. ‘En als de dwaas, of het varken, er anders over denkt, komt dat omdat zij alleen hun eigen kant van de kwestie kennen. De andere partij in de vergelijking kent beide kanten.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het is smadelijker je vrienden te wantrouwen, dan door hen bedrogen te worden.
François de La Rochefoucauld in Maximen – Bespiegelingen over menselijk gedrag (1664, 2008)
De Franse schrijver François VI, hertog van La Rochefoucauld (1613–1680) is vooral bekend van zijn Réflexions ou sentences et maximes morales of kortweg Maximen, die in 1664 eerst in Nederland werden uitgegeven. Met die verzameling korte, bondige uitspraken over deugd en moraal wordt hij wel beschouwd als de uitvinder van het genre van het aforisme.
Er wordt ook wel van hem gezegd dat hij de ‘filosoof van de eigenliefde’ is, maar hij toont aan dat veel menselijk handelen voortkomt uit egoïsme, maar nog niet alles. Weliswaar schrijft hij in een maxime: ‘Wat de mensen vriendschap hebben genoemd is niets anders dan een overeenkomst, een wederkerig ontzien van elkaars belangen, en een uitwisseling van goede diensten, het is kortom alleen een handel, waarbij het eigenbelang altijd iets denkt te winnen.’ Toch geloofde hij wel degelijk in ‘werkelijke’ vriendschap, al is die volgens hem nog zeldzamer dan werkelijke liefde. Je mag hem daardoor eerder een moralist dan een cynicus noemen. Dat geloof in een ware vriendschap blijkt uit het citaat op de voorkant, en bijvoorbeeld ook uit de uitspraak: ‘Als onze vrienden ons bedrogen hebben, dienen we onverschillig te zijn voor hun blijken van vriendschap, maar gevoelig voor hun tegenslagen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Moral distress treedt op wanneer men weet wat juist is om te doen, maar institutionele beperkingen het haast onmogelijk maken om de juiste wijze van handelen na te streven
Andrew Jameton (1984). Nursing practice: the ethical issues. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall (p. 6)
Er is niet echt een goede vertaling beschikbaar van de term ‘moral distress’ en daarom wordt die vaak onvertaald gelaten. In feite gaat het om ‘lijdensdruk’ van morele aard. Het is iets waar vooral mensen in de zorg last van kunnen hebben en wat hen ook ‘echt’ ziek kan maken. Het treedt bijvoorbeeld op wanneer je weet dat je betere zorg zou moeten geven of meer tijd aan iemand zou moeten besteden, maar daar door het beleid van de organisatie of de overheid geen mogelijkheden toe ziet. In hun Handleiding moreel beraad: praktische gids voor zorgprofessionals (2012, p. 14) suggereren Menno de Bree en Eite Veening dat een moreel beraad dit morele leed wellicht kan verminderen. Door op systematische wijze met elkaar in gesprek te gaan over morele praktijkkwesties en die te analyseren, te doordenken en te bespreken kun je proberen tot een voor de praktijk werkbare oplossing te komen.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
De ware morele problematiek van onze tijd is de onverschilligheid van de mens jegens zichzelf.
Erich Fromm in De zelfstandige mens (1947, 1955)
In de inleiding tot zijn anthologie Over levenskunst (2002) citeert Joep Dohmen de neofreudiaanse sociaal filosoof Erich Fromm, die de balans opmaakt van de malaise van de moderniteit. De onverschilligheid waar hij het over heeft, blijkt volgens hem uit het feit dat wij ‘de zin voor de betekenis en het unieke van de individuele mens zijn kwijtgeraakt en onszelf als handelswaar zijn gaan beschouwen’. De reden hiervoor, zegt Fromm, is ‘dat de moderne mens het besef voor het leven als een kunst is kwijtgeraakt’. Ons bestaan wordt tegenwoordig gekenmerkt door ‘individuele zelfbeschikking’ en ‘waardepluralisme’. En we blijken eigenlijk nauwelijks opgewassen tegen deze vrijheid om ons leven zelf te bepalen. Dohmen ziet daarom de hernieuwde belangstelling voor de levenskunst als een reactie op de moderne vrijheid.
Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media
Het geloof en de moraal gaan aan de logica vooraf en vormen er het eigenlijke fundament van.
Harry Mulisch in De compositie van de wereld (1980)
De compositie van de wereld (1980) is het essayistische complement van een van de bekendste romans van de Nederlandse schrijver Harry Mulisch (1927–2010): De ontdekking van de hemel (1992). Op 8 januari 2007 kreeg Mulisch een eredoctoraat voor zijn filosofische hoofdwerk, waarin hij aantoont dat het octaaf (de muziek) ten grondslag ligt aan zo’n beetje alles.
Hij begint echter met een fundamentele bespreking van het principe van de tegenspraak, dat volgens hem eigenlijk het principe van de verboden tegenspraak is. Herakleitos heeft gezegd: ‘Wij zijn en wij zijn niet’, en alle filosofen na hem hebben geprobeerd dit te bestrijden. Aristoteles was daarin het strengst. Volgens hem is het onmogelijk om van mening te verschillen over het ‘beginsel van de fundamenteelste betekenis onder alle beginselen’: iemand kan niet, op dezelfde wijze op hetzelfde moment, zeggen dat een ding iets is en dat het iets niet is. Maar Aristoteles besefte ook dat het niet mogelijk is om dit te bewijzen. Daarom vindt hij dat vragen om een bewijs getuigt van een gebrek aan intelligentie. Het is dus niet alleen onbewezen, maar ook onbewijsbaar, constateert Mulisch. We moeten geloven dat het zo is. Het is dus een dogma en een verbod (men mag er niet aan twijfelen) ineen. Zo bewijst Mulisch dat geloof en moraal het fundament van de logica vormen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wie alle dagen in de rondte rent wordt een vreemde in zijn eigen huis; wie altijd verstrooiing zoekt wordt een vreemde in zijn eigen hart.
Adolph Knigge in Über den Umgang mit Menschen (1788)
Door het boek over de ‘omgang met mensen’ werd Knigges naam synoniem voor ‘handleiding voor de etiquette’, maar zo’n boek is het eigenlijk helemaal niet. Het gaat eerder over levenskunst, en Knigge gaat daarbij uit van een duidelijke moraal. Hij vindt bijvoorbeeld dat het onze belangrijkste plicht is om bezig te zijn met het verbeteren van onszelf, het ‘cultiveren van het eigen ik’. Het is daarom ‘onvergeeflijk’ als je altijd in het gezelschap van anderen bent. Dan is het alsof je voor jezelf vlucht.
Bovendien loop je het gevaar in het gezelschap van ‘leeglopers’ terecht te komen. Als dat bovendien mensen zijn die zich aan je proberen te binden door je voortdurend te vleien, ‘verlies je de smaak voor de stem van de waarheid’. En als je dan de stem van je geweten hoort, ren je misschien wel hard weg, ‘het vertier in, waar die weldadige stem overschreeuwd wordt’.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
De politiek staat tegenover de moraal zoals de filosofie tegenover de naïviteit.
In zijn ‘Woord vooraf’ bij zijn zeer diepzinnige, en daarom nogal moeilijk te doorgronden hoofdwerk Totaliteit en oneindigheid, begint de Joods-Franse denker van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906-1995) met zich af te vragen of we ons wel iets moeten aantrekken van de moraal. Moeten wij, als wij open willen staan voor de waarheid, niet voortdurend rekening houden met de mogelijkheid dat het oorlog wordt? En in tijden van oorlog wordt de moraal ‘opgeschort’. Dan gelden onze geboden van naastenliefde of respect niet meer. In feite maakt de oorlog onze moraal ‘belachelijk’. Vraag het de strijders overal ter wereld maar. De ‘ware uitoefening van de rede’ is dan ook niet het vinden van een fundament voor die mooie woorden, maar ‘de kunst de oorlog te voorzien en met alle middelen te winnen’. En dat laatste is Levinas’ definitie van de politiek. De filosofie leidt ons weg van de ‘naïviteit’ van de ervaring van het gelaat van onze lijdende medemensen, zoals de politiek de moraal ondergraaft.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
In de klassieke zorg voor het zelf … is [het] niet mogelijk om immoreel te zijn en toch de waarheid te kennen.
In onze moderne cultuur van het zelf, zo constateert socioloog en filosoof Dick Kleinlugtenbelt (1949), gaat het om het ontdekken van het ‘ware zelf’. Dit ontdekken is ons over het algemeen niet zelf gegeven, maar het moet ‘ontcijferd’ worden door de psychologie of de psychoanalyse. Maar in de klassieke zelfzorg kun je geen toegang tot de waarheid krijgen als je niet eerst aan jezelf werkt. Door deze ‘arbeid’ ontwikkel je een ‘gezonde achterdocht ten aanzien van het kennen van de waarheid’ en ga je daar vervolgens ‘behoedzaam’ mee om. Je streeft naar ‘zuivering’ door jezelf te bevragen en over jezelf na te denken. Daartoe moet je eerst leren autonoom te zijn en zelfstandig te denken. De waarheid heeft vervolgens wel een ‘prijs’: je moet een beter mens worden om jezelf werkelijk te kennen in je eigen unieke situatie. Zolang je jezelf niet moreel ontwikkelt, zul je daar nooit in doordringen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De tijd komt van de verachtelijkste mens, die zichzelf niet meer verachten kan.
In de proloog van Friedrich Nietzsches (1844–1900) visionaire ‘roman’ over de profeet van de Übermensch heeft hoofdpersoon Zarathoestra het over ‘de laatste mens’. Daarbij gaat het over de mens die niet langer ontevreden is met zichzelf en dus ook het (platoonse) verlangen naar zelfoverstijging niet meer kent. Volgens Martha Nussbaum voorspelt Nietzsche hier dat in de toekomst ‘de herkenbare menselijkheid uit de menselijke moraal zal verdwijnen, juist doordat het platonische verlangen naar zelfoverstijging verdwijnt’, althans in de Europese burgerlijke democratie. De zelfgenoegzame burgers menen dat zij het summum van menselijke ontwikkeling zijn en streven niet meer naar verbetering. Juist dat maakt dat zij niet alleen de laatste, maar ook de laagste mensen zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.
Veel mensen denken dat het Nederlandse spreekwoord ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ afkomstig is uit de Bijbel. Er wordt wel gezegd dat het is ontstaan uit de vertaling in de Lutherbijbel van hoofdstuk 4, vers 15 van Tobit, een zogenaamd deuterocanoniek boek dat deel uitmaakt van het Oude Testament in de katholieke en orthodoxe traditie.
Toch heeft Jezus het zelf in Matteüs over iets wezenlijk anders. Het Nederlandse spreekwoord zegt als het ware dat je je gang mag gaan, als je een ander maar geen schade toebrengt, en wat ‘schade’ is weet je door wat je zelf hebt ervaren. Jezus formuleert echter in de zogenaamde Bergrede een positief appel aan eenieder om de ander zo goed te behandelen als je zelf graag zou willen worden behandeld. Hij noemt dit zelfs ‘het hart van de Wet en de Profeten’. Daarmee is het een wat zakelijker en praktischer vertaling van het alom bekende: ‘heb je naaste lief als jezelf’ uit Leviticus 19:18, dat Jezus onder meer herhaalt in Matteüs 22:39.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Geef een voorbeeld van een morele regel!’
Wittgenstein tegen Popper, zoals beschreven in Poppers Autobiografie (1978)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
‘Waarom had Korea in de negentiende eeuw geen wetten?’
Roger de Weck, geciteerd door Caroline de Gruyter, NRC Handelsblad, 22 maart 2014
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het zal ooit erkend worden dat het aantal benen, de harigheid van het vel of het hebben van een staart, onvoldoende redenen zijn om een sensitief wezen aan zijn lot over te laten.
Jeremy Bentham in An Introduction to the Principles of Morals and Legislation (1789)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Door de ruimte omsluit en verslindt mij het heelal als een punt, door de gedachte omsluit ik het.
Blaise Pascal in Gedachten (1669)
Hij is gelukkig van wie de omstandigheden passen bij zijn gemoed; maar hij is voortreffelijker die zijn gemoed aanpast aan iedere omstandigheid.
David Hume in An Enquiry Concerning the Principles of Morals (1751)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.
Als je je huis wilt herbouwen, is het niet voldoende om het af te breken, materiaal te bestellen en een architect en een aannemer in te huren, je moet ook zorgen voor tijdelijke, vervangende woonruimte. Dit is volgens René Descartes (1596–1650) vergelijkbaar met de situatie waarin hij zich bevindt nu hij is begonnen methodisch te twijfelen aan alles wat hij dacht te weten, om zo een fundament van zekere kennis op te bouwen. Als de rede hem zou verplichten zijn oordeel tot die tijd op te schorten, zou hij geen beslissingen meer mogen nemen en niet meer kunnen handelen. Daarom ‘bedenkt’ hij een voorlopige moraal, die bestaat uit slechts enkele leefregels. Om te beginnen besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid. Zijn tweede stelregel is om ‘zo standvastig mogelijk en zonder aarzelen eenmaal begonnen handelingen te voltooien’. Het citaat heeft betrekking op de derde leefregel: ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen.’ Je moet bijvoorbeeld niet gezond willen zijn als je nu eenmaal ziek bent, en je niet laten kwellen door spijt dat je niet de koning van China of Mexico bent.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
… de tijd, de bondgenoot van de waarheid …
Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1841)
Kunst kan ons tijd besparen – en ons leven redden …
Alain de Botton & John Armstrong in Kunst als therapie (2013)
Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.
René Descartes in Over de methode (1637)
De mensen die voor je liegen, zullen tegen je liegen.
Robert Cialdini in ‘Meester van de macht’, NRC Handelsblad, 19 oktober 2013
- je medewerkers ervaren ‘morele stress’, als gevolg van de spanning tussen de eigen normen en die van de organisatie, waardoor ze minder goed presteren;
- hoe meer verrot de cultuur is, hoe meer mensen weglopen, de meest ethische het eerst;
- je houdt als organisatie uiteindelijk alleen oneerlijke werknemers over; en de kans is groot dat die al snel hun eigen bedrijf zullen oplichten.
Alles wat het gezellige samenzijn bevordert (…) is een gewaad dat de deugd voordelig kleedt en voor die laatste ook in serieuzer opzicht aan te bevelen is.
Immanuel Kant in Anthropologie in pragmatischer Hinsicht (1798)
Dat iets rechtvaardig of lelijk was, was volgens hem niet te danken aan een natuurwet, maar aan een mensenwet.
Diogenes Laërtius over Archelaüs in Leven en leer van beroemde filosofen (vertaling 1989)
Als mensen overkomt waar zij naar streven is dat nog niet het betere.
Herakleitos over de natuur/De ziel, het gemoed, de verandering in ons (nl.wikibooks.org, maart 2012)
Lang zijn deze woorden van de presocratische Griek Herakleitos van Efeze (540-480 v.C.), de ‘duistere’ of de ‘wenende’ filosoof, voor velen vanzelfsprekend geweest, omdat de moraal niet een kwestie was van individuele voorkeur, maar een objectieve status had die gegarandeerd werd door God en Natuur. Voor veel mensen is het steeds minder goed te begrijpen hoe het zou kunnen dat het volgen van hun ‘passie’ niet de enige juiste weg zou zijn. Maar volgens Herakleitos is onze ziel, zoals alles in de wereld, een mengsel van (goddelijk) vuur en (onedel) water. Het is daarom zaak onze ziel ‘droog’ te houden. Wat ons onmiddellijke verlangen wil, kan ten koste gaan van onze ziel.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
… een natuur zonder mensen … Het gaat niet! Het gaat helemaal niet: ik heb het weer, dat rotgevoel, de Walging.
Jean-Paul Sartre in Walging (1938, 2005)
De eerste roman van Jean-Paul Sartre (1905-1980) kreeg zijn titel van zijn uitgever Gaston Gallimard. Sartre zelf had het boek Melancholia genoemd. Walging ‘is de ervaring van het absolute, van de dwaze onverzettelijkheid van de wereld, want bestaan, dat is er zijn, zomaar, en zodra we ons daar bewust van worden, kunnen we niet meer ontsnappen aan die walging’.
In het jaar 2011 werd verslag gedaan van onderzoek naar het menselijke vermogen om van iets te walgen. Dat vermogen beschermt mensen tegen ziektes, namelijk doordat de walging ervoor zorgt dat we uit de buurt blijven van poep, lichaamsvocht en bedorven voedsel, waarin ziekteverwekkers kunnen zitten. Zelfs de lagere dieren kennen al een dergelijk beschermingsmechanisme. De Britse onderzoekster Valerie Curtis vertelt in het tijdschrift Philosophical Transactions of the Royal Society dat het vermogen om te walgen ook van invloed lijkt te zijn op onze moraal. ‘De vorming van simpele regels die voorkomen dat je andere mensen ziek maakt met je uitwerpselen, is een van de manieren waarop de menselijke moraal kan zijn ontstaan’, aldus Curtis.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
- 1
- 2
- Volgende »