Natuur

We zijn zo graag in de vrije natuur omdat deze geen mening over ons heeft.

Friedrich Nietzsche in Menselijk, al te menselijk (1882)

In het voorwoord tot zijn boek met aforismen zegt Nietzsche dat anderen van mening zijn dat in al zijn werken ‘strikken en netten’ zitten voor ‘onvoorzichtige vogels’, en dat ze ‘bijna voortdurend een bedekte uitnodiging zijn om gewone waarderingen en gewaardeerde gewoonten om te keren’. In deze ‘leerschool van de argwaan’ staat deze verzuchting over het soelaas dat de vrije natuur ons biedt. Het is niet helemaal duidelijk of Nietzsche met deze wij-vorm naar alle mensen verwijst, of toch ook vooral naar zichzelf. Bekend is dat Nietzsche graag urenlange wandelingen maakte … in de vrije natuur.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alleen wanneer je van de boom houdt als van jezelf, zul je overleven.

Friedrich Hundertwasser in Baummieter sind die Botschafter des freien Waldes in der Stadt (1980)

Vijftig jaar geleden wist de Oostenrijkse architect al dat wij in onze steden stikken door de luchtvervuiling en zuurstofgebrek, omdat de vegetatie die ons leven en ademen laat, systematisch vernietigd wordt. Hundertwasser vond daarom dat onze verhouding met het groen een religieuze omvang moest krijgen. Een van zijn oplossingen was om in hoogbouwflats ook ‘boomhuurders’ toe laten: echte bomen, die vanuit een speciale humuslaag op verschillende verdiepingen langs de gevel omhoog werden geleid. Op een kunstwerk waarin hij dit visioen verbeeldt, schrijft hij: ‘Tussen de bomen ben je thuis.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media (voor Angelie)

Want de natuur der dingen heeft aan alle levenden een angst meegegeven als hoedster van hun bestaan en hun wezen …

Francis Bacon, geciteerd in Arthur Schopenhauer – Bespiegelingen over levenswijsheid (1851, 1991)

Volgens Schopenhauer is een zekere mate van vreesachtigheid onontbeerlijk om ons in de wereld te handhaven. Hij verwijst onder meer naar de verklaring die Francis Bacon geeft van de terror Panicus. Pan, de gepersonifieerde natuur, heeft ons die angst meegegeven om ons in leven te houden en het kwaad te ontlopen en af te weren. Maar volgens Bacon weet de natuur ‘geen maat te houden’ en bezorgt zij ons ook ‘ijdele en nutteloze’ angstgevoelens, zodat alle wezens (wanneer men er binnenin zou kunnen kijken) helemaal vol zitten met panische schrik, vooral de menselijke.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wanneer het tapijt onder je voeten wordt weggetrokken, begrijp je meteen dat je je bezig moet gaan houden met de vloer …

Bruno Latour in Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime (2017, 2018)

Volgens Latour gaap je van verveling als je wordt gevraagd op te komen voor de natuur, maar ben je meteen klaarwakker als je je territorium moet verdedigen. ‘Oog in oog met Gaia’ beseffen we dat natuur territorium geworden is: niet langer iets wat buiten ons staat, maar iets waar we zelf deel van uitmaken. En dat is iets wat ‘veel vitaler, veel existentiëler – en ook veel begrijpelijker, want veel directer is’. Omdat de volken die door de moderniserende westerlingen werden gekoloniseerd noodgedwongen experts zijn geworden in hoe je ‘verovering, uitroeiing en inbezitneming van land overleeft’, kunnen we juist van hen veel leren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Vanuit het oogpunt van de moderne natuurwetenschap … komen we in zekere zin altijd alleen maar onszelf tegen.

Werner Heisenberg in Das Naturbild der heutigen Physik (1955)

De moderne natuurwetenschap heeft ons steeds meer duidelijk gemaakt dat we bij het bestuderen van de natuur niet op onze natuurlijke zintuigen kunnen vertrouwen. Het allergrootste, het allerverste, het alleroudste en het allerkleinste zijn alleen ‘in beeld te brengen door steeds verfijndere instrumenten en berekeningen’. Volgens de Britse astronoom Eddington hebben we daarom te maken met een universum waarvan we niet méér weten dan de manier waarop het onze meetinstrumenten beïnvloedt: de eigenschappen van de natuur verhouden zich tot die metingen als mijn telefoonnummer tot mij als abonnee. Voor de Duitse fysicus Heisenberg (1901–1976) staat de mens alleen nog tegenover zichzelf.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De natuur zelf geneest mij van deze filosofische melancholie.

David Hume in Traktaat over de menselijke natuur (1739-1740)

Wanneer de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) probeerde met een kosmische blik naar mens en universum te kijken, werd hij geplaagd door ‘filosofische melancholie’: hij begon aan alles te twijfelen en wist niet meer wat de zin van het leven of van denken was. Hij ontdekte echter dat de natuur iets kon waartoe het menselijk verstand niet in staat was: de natuur verdreef de wolken van twijfel en genas hem van deze aandoening door hem af te leiden en hem levendige indrukken te geven via zijn zintuigen. ‘Ik dineer, speel backgammon, converseer en ben vrolijk met mijn vrienden. En wanneer ik na drie of vier uur vermaak zou terugkeren naar die speculaties, dan zouden ze zo koud, geforceerd en belachelijk lijken dat ik het niet over mijn hart kan verkrijgen om er nog mee door te gaan.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wij zullen moeten leren om in onze omgeving de liefde tot de wereld of tot onze Aarde als geheel uit te dragen.

Michel Serres in Het contract met de natuur (1990)

Volgens de Franse filosoof Michel Serres (1930) is het hard nodig een nieuw sociaal contract te sluiten, alleen nu niet een contract met alleen mensen, maar ook met de dingen en de natuurlijke wereld in het algemeen. Nu is voor elk contract een bepaalde band, een bepaald verband nodig. En volgens Serres kan dat niet bestaan zonder liefde, en wel in de vorm van tweemaal twee wetten. De eerste is het bekende, christelijke gebod: ‘Hebt elkaar lief.’ Deze valt uiteen in twee wetten: het liefhebben van onze naaste en van de hele mensheid. Want alleen maar je naaste liefhebben kan zomaar leiden tot ‘gangsterdom en racisme’.
Maar deze wet, die ons tweeduizend jaar heeft behoed voor de wederzijdse uitroeiing, moet in de tijd van klimaatopwarming en natuurvernietiging worden aangevuld met het gebod: ‘Heb de wereld lief.’ Daarbij gaat het niet alleen om de ‘grond waar onze voorouders rusten’, het land waar we vandaan komen, want dat kan zomaar leiden tot oorlogen uit bezitsdrang. ‘Wij moeten onze grond en onze naaste liefhebben. Wij moeten de mensheid, onze menselijke moeder, en onze natuurlijke moeder, de Aarde, liefhebben.’ Daartoe moeten we ons nog heel wat aan- en afleren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Iedereen, met welke filosofische overtuiging ook, die op een hete kachel zit, zal zonder enige intellectuele argumentatie bevestigen dat hij zich onmiskenbaar in een situatie van lage kwaliteit bevindt.

Robert M. Pirsig in Lila. An inquiry into values (1991)

Op 24 april 2017 overleed de Amerikaanse schrijver Robert Maynard Pirsig (geb. 1928). In alle krantenstukken naar aanleiding van zijn dood ging het vooral over de bestseller Zen en de kunst van het motoronderhoud (1974), het boek dat eerst door 122 uitgevers was geweigerd. Al die in memoriams lieten bovendien niet onvermeld dat de ‘opvolger’, Lila, veel minder succes had.
De opzet van het tweede boek is dezelfde als Zen: de schrijver houdt lange betogen tegen de lezer terwijl hij een reis maakt, waarbij alle gebeurtenissen tijdens die reis een commentaar zijn op de theoretische uitweidingen. In Lila werkt Pirsig de aanzetten uit Zen uit tot een ‘metafysica van de kwaliteit’. Voor Pirsig is kwaliteit of ‘waarde’ het kernbegrip om de natuur, onszelf en onze samenleving te begrijpen. En de kwaliteit of waarde waar het hem om gaat is geen ‘vage, wollige, cryptoreligieuze, metafysische abstractie’. Het is de ervaring zelf. Wie vloekend opspringt omdat hij per ongeluk op een gloeiend hete kachel is gaan zitten, weet één ding zeker: de waarde van die toestand was negatief. Die waarde is de primaire realiteit, waar je later zulke zaken als kachels, hitte, vloeken en je zelf intellectueel uit kunt construeren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ik bewonder politici net zoveel als ik wetenschappers bewonder.

Bruno Latour in Politics of nature. How to bring the sciences into democracy (2005)

Volgens wetenschapsantropoloog Bruno Latour (geb. 1947) komt dit ‘tweevoudige respect’ maar weinig voor. Veel wetenschappers moeten niets hebben van de ‘vuiligheid’ van de politici, die zich nooit houden aan logica en feiten, maar alles alleen maar gebruiken om zieltjes te winnen voor hun eigen doelen. Politici van hun kant zijn alleen geïnteresseerd in wetenschappelijke feiten of theorieën die hen helpen om hun eigen mening kracht bij te zetten. Zij hebben alleen maar last van de wetenschappelijke mores als waardevrije experimenten en het kritisch toetsen van eigen ideeën. Dan komt er immers nooit iets van de grond. Volgens Latour heeft hij zelf noch het wetenschappelijke statuur, noch de politieke invloed om de discussies over natuur en politiek, die nodig zijn door de klimaatcrisis, op te lossen. Dit ‘gebrek aan autoriteit’ is echter precies het ‘kleine voordeel’ dat hem in staat stelt om de wederzijdse vervlochtenheid van natuur, wetenschap en politiek op een andere manier ter sprake te brengen. Op een andere plek heeft hij bijvoorbeeld gepleit voor een ‘Parlement der Dingen’ (We zijn nooit modern geweest, 1991/1994).

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Aangezien de natuur als directe ervaring geleidelijk uit het menselijk leven begint te verdwijnen, verschijnt ze als idee in de wereld van de dichter.

Friedrich Schiller in Over naïeve en sentimentele poëzie (1796)

Volgens de Duitse dichter, toneelschrijver en filosoof Friedrich Schiller (1759–1805) gebruikt een samenleving de kunst om haar bestaan in balans te brengen. Het was hem opgevallen dat de oude Grieken niet zoiets als ‘landschapskunst’ kenden. Hij verklaarde dat uit het feit dat zij hun dagelijks leven doorbrachten in kleine steden dicht bij de zee en de bergen. Omdat zij de natuur voortdurend om zich heen hadden, waren zij daar niet van vervreemd en hadden zij ook niet de behoefte ‘om voorwerpen te maken waarin zij de natuur konden herkennen’. Dat laatste geldt volgens Schiller wel voor een deel van zijn tijdgenoten. Zij hebben wel behoefte hebben aan zogenaamde naïeve kunst als een romantische reactie op culturele decadentie en overdreven verfijning. Het hoeft van hem dan ook geen verbazing te wekken dat ‘het land dat zich het meest in de richting van het onnatuurlijke heeft ontwikkeld, het diepst geraakt wordt door het naïeve. Dat land is Frankrijk.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Eenieder die zich verbeeldt dat alle vruchten tezelfdertijd tot rijping komen als de aardbeien, weet niets van druiven.

Paracelsus

De omstreden Zwitserse arts en theoloog Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493/1494–1541), beter bekend als Paracelsus, hield zich ook bezig met alchemie en astrologie. Hij wordt gezien als de eerste systematische botanicus en gaf bijvoorbeeld het element zink zijn naam.
In zijn denken hangt hij de hermetische filosofie aan en gaat hij ervan uit dat ziekte en gezondheid van het lichaam afhangen van de harmonie tussen de mens, zijn omgeving en de natuur in het groot. In die harmonie speelt ons kennen van de wereld een belangrijke rol, niet als gevolg van de liefde voor die wereld, maar als voorwaarde daarvoor. In het citaat drukt Paracelsus op beeldende wijze het verband uit dat er volgens hem bestaat tussen kennis en liefde:
Hij die niets kent, heeft niets lief.
Hij die niets kan, begrijpt niets.
Hij die niet begrijpt, heeft geen waarden.
Maar hij die begrijpt heeft ook lief, neemt waar, schouwt…
Hoe meer iets gekend wordt, des te groter is de liefde…

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Waar we nu getuige van zijn is antropomorfisme op steroïden.

Bruno Latour in Waiting for Gaia. Composing the common world through arts and politics, lezing aan het French Institute in Londen, november 2011

Wetenschapsantropoloog en filosoof Bruno Latour (geb. 1947) houdt zich behalve met wetenschap, filosofie, politiek, rechtspraak, techniek, religie, taal enzovoort ook intensief bezig met vraagstukken rond de ecologische crisis. In de betreffende lezing vraag hij zich af wat wij toch moeten doen nu ons verteld wordt dat onze huidige beschaving ten dode opgeschreven is.
Volgens geologen leven wij in het Antropoceen, het tijdvak waarin de geologie van de aarde zelf wordt beïnvloed door de mens. Onze oude, romantische verhouding tot de natuur als het sublieme dat ons nietige mensen overweldigt, verandert langzaam in een besef dat wij ‘samen’ een collectieve reus vormen die de belangrijkste geologische kracht is geworden. Als je bedenkt dat de energie die afkomstig is uit het binnenste van de aarde circa veertig terawatt is, maar onze geglobaliseerde samenleving al zo’n dertien terawatt verbruikt, zullen ‘wij’ het misschien ooit ‘winnen’ van de aarde zelf. Postmoderne filosofen spreken graag over onze tijd als ‘posthumaan’ of het einde van de geschiedenis, maar volgens Latour is er eerder sprake van een post-natuurlijke wending. Latour probeert deze nieuwe machteloze macht van de mens te doordenken, zodat we de hoop niet hoeven te verliezen dat we ooit verantwoordelijkheid kunnen nemen voor een wending ten goede.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De filosofie zou zich als geneeskunde van de ziel nog wel kunnen handhaven, omdat de gezonden dan zouden weten dat ze hun niet tot last zal zijn.

Christoph Martin Wieland in Filosofie als levenskunst en geneeskunst van de ziel (1778)

In de uitstekende bloemlezing Over levenskunst – De grote filosofen over het goede leven (2002) heeft Joep Dohmen ook plek ingeruimd voor denkers die de gedachte dat de wijsbegeerte de mensen de kunst van het leven zou kunnen bijbrengen nogal pretentieus achten. Zo meent de Duitse schrijver Christoph Martin Wieland (1733–1813) dat mensen al duizenden jaren hebben geleefd voordat iemand op het idee kwam dat leven een kunst zou kunnen zijn. De natuur leert immers iedereen hoe te leven, al is dat leven niet altijd naar de zin van filosofen.
Nu is onze maatschappij verpest door de ‘verfijning’, en zijn lichaam en ziel volkomen ten onrechte gescheiden geraakt, en daar komt veel ellende van. Dan moet de levenskunst wel ‘oplappen en stutten, smeren en kwakzalven zo goed ze kan’ en dan is de filosofie dus ‘medicijn voor de ziel’. Maar zoals alle kunsten doet ook de filosofie zich graag belangrijker voor dan ze is en wil ze haar eigen markt scheppen door niemand toe te staan gezond te zijn: ‘Volgens haar leerstellingen en haar ideaal van gezondheid is de hele aarde één groot gekken- en ziekenhuis en verkeert niemand in zo’n blakende gezondheid dat hij haar voorschriften zou kunnen ontberen.’ Gelukkig ziet Wieland dat de natuur en de mensen zich daar niets van aantrekken en al die filosofische traktaten gewoon ongelezen laten.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Dat iets rechtvaardig of lelijk was, was volgens hem niet te danken aan een natuurwet, maar aan een mensenwet.

Diogenes Laërtius over Archelaüs in Leven en leer van beroemde filosofen (vertaling 1989)

Er is niet veel bekend over de Griekse filosoof Archelaüs (5de eeuw v.Chr.) uit Milete of Athene. Hij was een leerling van Anaxagoras, en bracht diens natuurfilosofie uit Ionië naar Athene. Diogenes vertelt ook dat hij een leermeester was van Socrates, maar er bestaat wel enige twijfel over of dat waar is. Diogenes vertelt dat Archelaüs wel ‘de natuurkundige’ werd genoemd, om aan te geven dat hij de laatste natuurfilosoof was, omdat Socrates na hem de moraalfilosofie introduceerde.
Van zijn werk is niets bewaard gebleven dan wat anderen, waaronder Diogenes, daarover vertellen. Behalve het bijna postmoderne inzicht uit het citaat, had Archelaüs nog wel meer eigentijds aandoende ideeën. Zo meende hij dat levende wezens ‘uit slijm geboren werden’, waarbij eerst de lagere en later de hogere diersoorten, en ten slotte ook de mens op die manier zijn ontstaan. Wel gelooft hij dat de mens zich onderscheidt van de dieren, doordat hij een moraal heeft en beschikt over het vermogen tot artistieke expressie. Verder heeft hij al een aantal natuurkundige principes ‘voorvoeld’, bijvoorbeeld met betrekking tot de beweging van geluid en de condensatie van water, en beschouwde hij het heelal als oneindig.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De WARE NATUURKUNDE verheft sig soo verre, dat sy selfs een soorte van GODTGELEERTHEID word.

Bernart Nieuwentijt, Gronden van Zekerheid (Amsterdam, 1720, p. 229)

De titel van het geschrift van de Nederlandse arts, filosoof en wiskundige Bernard Nieuwentijt (1654–1718) gaat nog even verder met ‘… of de Regte betoogwyse der Wiskundigen So in het Denkbeeldige, als in het Zakelyke Ter Wederlegging van Spinosaas Denkbeeldig Samenstel; En Ter aanleiding van eene Seekere Sakelyke Wysbegeerte, aangetoont’.
In eerste instantie was Nieuwentijt gegrepen door het denken van Descartes, maar later wordt hij een verklaard tegenstander van diens werk en met name dat van ‘ongodisten’ als (de aanhangers van) Spinoza. Nieuwentijt geldt als een van de grondleggers van de zogenaamde ‘fysicotheologie’ in Nederland. Dit was een filosofische stroming die op basis van empirisch onderzoek van de natuur wilde komen tot kennis van het goddelijke. Men zag met name allerlei doelgerichte processen in de natuur, die werden beschouwd als bewijs voor het bestaan van God. Het technische succes van het mechanicistische wereldbeeld deed dergelijke stemmen verstommen. Pas in de loop van de vorige eeuw begonnen sommige natuurwetenschappers weer ruimte te maken voor verschijnselen die in strijd waren met het deterministische natuurbeeld, zoals ‘handelen op afstand’ en ‘orde uit chaos’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Voor Kant moesten mensen doof zijn voor de natuur om gehoor te kunnen geven aan de stem van de menselijkheid binnen in ons, voor Serres en Lovelock is een dergelijke doofheid juist het kenmerk van immoraliteit.

Émilie Hache en Bruno Latour in ‘Morality or moralism? An exercise in sensitization’ (in Common Knowledge, 2010)

Hache en Latour vragen de lezer om deel te nemen aan een experiment of oefening in sensibilisatie (gevoelig worden) en desensibilisatie (ongevoeliger worden) in immunologische zin. Daartoe moet de lezer zijn oordeel opschorten over welke wezens wel en welke niet in staat zijn ‘om ons te verplichten tot het antwoorden op hun appel’. Het is een alledaagse ervaring om je meer of minder verantwoordelijk te gaan voelen voor een bepaald, menselijk of niet-menselijk, wezen. Zoals vaak bij Latour is zijn onderzoek naar kennis en wetenschap aanleiding om filosofische clichés om te keren. En daarbij laat hij zich dit keer, behalve door Michel Serres, ook inspireren door James Lovelock, bekend van de Gaiahypothese dat de aarde een soort superorganisme is. Voor veel filosofen is de natuur iets dat we (in onszelf) moeten onderdrukken, teneinde moreel te kunnen handelen. Voor Serres en Lovelock handelen we juist moreel door te horen wat onze natuur ons te zeggen heeft.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Zie je dan niet dat de natuur slechts op twee dingen aandringt: een lichaam vrij van pijn, een geest vrij van zorgen …?

Lucretius in De rerum natura

Normaal gesproken is volgens Hannah Arendt (1906–1975) de afwezigheid van pijn niet meer dan de lichamelijke voorwaarde voor het ervaren van de buitenwereld. Alleen als het lichaam je niet kwelt, kunnen je zintuigen normaal functioneren en ontvangen wat gegeven is. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Epicurus dacht, maar ook Lucretius in het citaat zegt, is het genot dus niet gelegen in de loutere afwezigheid van pijn. Het is het gevoel van het verlost worden van pijn dat zo intens is, dat alleen het gevoel van pijn zelf even sterk is. Volgens Arendt verklaart dit bepaalde soorten lichte verslaving: het is het verlangen naar de herhaling van de euforie die ooit gepaard ging met de verlossing van pijn.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als mensen overkomt waar zij naar streven is dat nog niet het betere.

Herakleitos over de natuur/De ziel, het gemoed, de verandering in ons (nl.wikibooks.org, maart 2012)

Lang zijn deze woorden van de presocratische Griek Herakleitos van Efeze (540-480 v.C.), de ‘duistere’ of de ‘wenende’ filosoof, voor velen vanzelfsprekend geweest, omdat de moraal niet een kwestie was van individuele voorkeur, maar een objectieve status had die gegarandeerd werd door God en Natuur. Voor veel mensen is het steeds minder goed te begrijpen hoe het zou kunnen dat het volgen van hun ‘passie’ niet de enige juiste weg zou zijn. Maar volgens Herakleitos is onze ziel, zoals alles in de wereld, een mengsel van (goddelijk) vuur en (onedel) water. Het is daarom zaak onze ziel ‘droog’ te houden. Wat ons onmiddellijke verlangen wil, kan ten koste gaan van onze ziel.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… een natuur zonder mensen … Het gaat niet! Het gaat helemaal niet: ik heb het weer, dat rotgevoel, de Walging.

Jean-Paul Sartre in Walging (1938, 2005)

De eerste roman van Jean-Paul Sartre (1905-1980) kreeg zijn titel van zijn uitgever Gaston Gallimard. Sartre zelf had het boek Melancholia genoemd. Walging ‘is de ervaring van het absolute, van de dwaze onverzettelijkheid van de wereld, want bestaan, dat is er zijn, zomaar, en zodra we ons daar bewust van worden, kunnen we niet meer ontsnappen aan die walging’.

In het jaar 2011 werd verslag gedaan van onderzoek naar het menselijke vermogen om van iets te walgen. Dat vermogen beschermt mensen tegen ziektes, namelijk doordat de walging ervoor zorgt dat we uit de buurt blijven van poep, lichaamsvocht en bedorven voedsel, waarin ziekteverwekkers kunnen zitten. Zelfs de lagere dieren kennen al een dergelijk beschermingsmechanisme. De Britse onderzoekster Valerie Curtis vertelt in het tijdschrift Philosophical Transactions of the Royal Society dat het vermogen om te walgen ook van invloed lijkt te zijn op onze moraal. ‘De vorming van simpele regels die voorkomen dat je andere mensen ziek maakt met je uitwerpselen, is een van de manieren waarop de menselijke moraal kan zijn ontstaan’, aldus Curtis.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ecologie is niet de wetenschap van de natuur, maar het argumenteren, de logos, over hoe we samen willen leven op leefbare plaatsen.

Bruno Latour in ‘Coming out as a philosopher’ (rede bij de aanvaarding van de derde Siegfried Unseld Prijs, Frankfurt, 28 september 2008)

Hoewel hij bekend stond als (wetenschaps)socioloog, bleek Bruno Latour (1947) al heel lang stiekem een filosoof te zijn. Zijn studieobject – de moderne wetenschap – bleek alleen te begrijpen als je je ook verdiepte in de ‘achterliggende’ zijnsleer van wetenschappers. Een van de dingen die hij probeert te doorbreken is het desastreuze onderscheid tussen natuur en cultuur of maatschappij. Hij spreekt liever van ‘naturen-culturen’, waarin alles met alles samenhangt en geen van beide tot de ander te herleiden is. Juist de toestand van ons milieu maakt het noodzakelijk dat we niet langer de natuur overlaten aan de wetenschappers, de samenleving aan de sociologen en het onderscheid aan de wetenschapsfilosofen. Misschien is Europa wel de plek bij uitstek om te praten over ‘samen leven op leefbare plaatsen’, nu dat werelddeel niet langer denkt dat het voor de rest van de wereld kan bepalen wat ‘universeel’ is. ‘Momenten van zwakheid zijn een goede gelegenheid om eindelijk te bepalen waar we het innigst aan vast willen houden. Dat maakt de globalisering zo interessant: aan de onderhandelingstafel zijn de voormalige moderne denkers misschien eindelijk in staat om te zeggen waar het hun al die tijd om ging. Uiteindelijk gaat het erom voor welke waarden je bereid bent te sterven.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Alles wat groot en sterk is, is ooit klein en teer begonnen.

Judith Zadoks & Tini van de Wetering in Natuur werkt! Inspiratie en werkvormen voor de ontwikkeling van mensen en organisaties (2008)

In boeken die gericht zijn op werkende mensen en managers tref je tegenwoordig vele filosofische concepten en wijsheid aan. Het grote verschil met academische filosofen is dat gewone mensen geen tijd hebben om hun leven lang na te denken, voordat ze besluiten hoe het leven in elkaar zit. Heidegger mocht er heel lang over doen om uiteindelijk te pleiten voor ‘gelatenheid’; een manager moet dat zo snel mogelijk implementeren. Sartre kon eindeloos in cafés zitten schrijven om aan te tonen dat we veroordeeld zijn tot de vrijheid, en ons leven als een project moeten zien. Een personeelsadviseur heeft nú proactieve projectmanagers nodig. In het prachtig vormgegeven en ideeënrijke boek van Zadoks en Van de Wetering wordt de natuur aan het woord gelaten. Volgens de auteurs draagt het vertoeven in de natuur niet alleen bij aan ons welzijn en persoonlijke ontwikkeling, maar kan zij ons ook veel leren over organisaties en leidinggeven: ‘Hoe zou het zijn als we alle kleine, tere beginnetjes bewust waarderen en beschermen?’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Moderniseren of ecologiseren? Dat is de vraag.

Bruno Latour in To modernize or to ecologize? That’s the question (1998)

Wat de ‘groene’ partijen en de milieubeweging voor ogen staat noemt Latour ‘politieke ecologie’. Politieke ecologie heeft geen plek in een moderne samenleving, maar moet veel eerder worden begrepen als een alternatief voor modernisering. Veel mensen die zich sterk maken voor ‘de natuur’ hebben bij die ‘natuur’ een beeld dat mede wordt bepaald doordat het in tegenstelling wordt gezien tot ‘cultuur’, ‘samenleving’, ‘politiek’ of ‘geest’. Maar die Grote Scheidingen zijn kenmerkend voor de moderne manier van denken. Volgens Latour is een enkele blik in de krant voldoende om vast te stellen dat als het bijvoorbeeld gaat om het ‘gat in de ozonlaag’ deze manier van denken niet langer bruikbaar is. Het wemelt er van de ‘hybriden’. ‘In een en hetzelfde artikel worden chemische reacties en politieke reacties door elkaar gehaald. Een en dezelfde draad verbindt de meest esoterische wetenschap met de meest laag-bij-de-grondse politiek, de hoogste hemel met die ene fabriek in een buitenwijk van Lyon, wereldomvattende risico’s met de aanstaande verkiezingen of de volgende directievergadering’ (Wij zijn nooit modern geweest, 1994). Er is daarom een nieuwe manier van denken nodig: een niet-moderne. In Politics of nature – how to bring the sciences into democracy (2004) stelt hij dat we moeten kiezen: moderniseren of ecologiseren.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als het om politieke filosofie van de wetenschap gaat, moet je de tijd nemen, om die niet te verliezen.

Bruno Latour in Politics of nature. How to bring the sciences into democracy (2005)

Volgens Latour is de crisis van groene politiek (politieke ecologie) ontstaan doordat men niet radicaal genoeg heeft nagedacht over de verhoudingen tussen natuur en politiek. Dat heeft Latour zelf nu juist wel gedaan. In eerste instantie vooral door de te laten zien hoe ‘door en door politiek’ de natuurwetenschap eigenlijk zelf is. Wetenschappers ‘ontdekken’ de werkelijkheid niet, maar construeren die met behulp van allerlei bondgenoten (van collega’s, financiers en politici, tot machines, objecten en teksten). Het beeld of het concept ‘natuur’ is echter mede bepaald door het te onderschéíden van politiek en samenleving (het ene objectief, het ander subjectief, etc.). Dat betekent dat dat ook geldt voor het beeld van ‘de politiek’, die vooral onder wetenschappers en filosofen een zeer slechte naam heeft. Zowel natuur als politiek wordt tekortgedaan door het moderne onderscheid tussen een waardevrije wetenschap en een politiek van belangen en zelfzuchtigheid. Latour doordenkt dit onderscheid opnieuw, nu om daarmee de ecologisch-politieke beweging nieuw leven in te blazen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Natuurlijk is de menselijke natuur fundamenteel goed.

Raymond A. Smullyan in Het tao is stil (1977, 1994)

Toen de wiskundige en logicus Smullyan (geboren 1919) deze stelling ooit voorhield aan een vriend, reageerde deze geagiteerd en werd zelfs een beetje boos. Volgens die vriend hoefde Smullyan alleen maar naar zichzelf te kijken om vast te stellen dat dat belachelijk was. Maar toen Smullyan dat daadwerkelijk ging doen, ontdekte hij juist dat dit zelfonderzoek twee argumenten opleverde, die de waarheid van zijn stelling aantoonden. Ten eerste twijfelde hij er geen moment aan dat hij bij zijn geboorte fundamenteel goed was. Hij herinnerde zich heel goed dat hij ‘vol vertrouwen’ in de wereld kwam en dat alles wat hij daarna aan kwaadaardige gevoelens ontwikkelde, altijd een gevolg was van een slechte behandeling door anderen. Het tweede argument luidt dat het ‘duidelijk’ is dat Smullyan zelf niet beter is dan andere mensen. Hij vindt het ondenkbaar dat mensen onderling zozeer zouden verschillen, dat andere mensen wél fundamenteel slecht ter wereld komen. Daarmee was zijn stelling bewezen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

(De vader, de gangster:) Verkrachters en moordenaars kunnen slachtoffers zijn volgens jou. Maar ik noem ze honden en als ze hun eigen kots opvreten, dan moeten ze op hun donder krijgen. / (De dochter, Grace:) Maar honden beantwoorden aan hun eigen natuur.

Dialoog in Dogville (2003) van Lars von Trier

[Deze tekst bevat spoilers] Op de vlucht voor haar vader, de gangster (James Caan), komt Grace (Nicole Kidman) terecht in het door en door Amerikaanse dorpje Dogville, waar ze door de inwoners aarzelend wordt opgenomen. Eerst bedenken de bewoners dat het goed is dat zij voor hen gaat werken, om hen zo voor hun gastvrijheid te bedanken. Uiteindelijk wordt zij geketend als een slaaf en door de mannen van het dorp verkracht en door de vrouwen vernederd.
Als haar vader haar uiteindelijk vindt, zijn we getuige van een dialoog over de moraal van haar moraal. Haar vader verwijt Grace arrogantie. Ze vergeeft de mensen in het dorp, omdat ze arm en achterlijk zijn. Maar ze zou voor zichzelf nooit een dergelijk excuus accepteren. Hij vindt dat zij aan haar eigen standaard moet vasthouden, dat ze hun dat ‘verschuldigd’ is. Uiteindelijk aanvaardt Grace de macht die zij van haar vader krijgt, ‘om de wereld een beetje beter te maken’. Dat betekent in dit geval dat alle inwoners worden doodgeschoten en de stad wordt platgebrand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er valt over de postmodernen maar één positief ding te vertellen: na hen is er niets meer.

Bruno Latour in We zijn nooit modern geweest (1991)

In de jaren tachtig van de twintigste eeuw wordt Bruno Latour (1947) een van de voormannen van de ‘empirische wending’ in het denken over wetenschap. Hij noemt zichzelf ‘wetenschapsantropoloog’ en bekijkt een laboratorium vol wetenschappers zoals wij een ‘vreemde stam’ zien, als een onbekende cultuur met allerlei vreemde gebruiken, overtuigingen en goden. Op verzoek van zijn uitgever schrijft Latour in het begin van de jaren negentig een ‘echt Frans boek’. Dat wil (in zijn eigen woorden) zeggen met veel ‘grote woorden’ en ‘zonder empirische onderbouwing’. In dit boek laat hij zien hoe al sinds Kant een scheiding is ontstaan tussen natuur en samenleving, tussen werkelijkheid en subjectiviteit. Deze onderscheiding werd aan de ene kant als zeer problematisch ervaren, maar aan de andere kant als min of meer onvermijdelijk gezien. Zo proberen allerlei filosofen sindsdien deze ‘moderne dimensie’ te overwinnen, maar slagen ze er alleen maar in om de twee polen steeds definitiever van elkaar te vervreemden. Latour pleit daarom voor een ‘symmetrische antropologie’: we moeten onze eigen cultuur en die van vroeger en elders op dezelfde manier onderzoeken en we moeten onderzoeken wat de ‘geschiedenis’ van (de geconstrueerde) objecten en feiten is.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media