Noodlot

Het lot leidt de gewillige, de onwillige sleept het mee.

Voltaire in Le philosophe ignorant (1766)

In zijn Traité de métaphysique van ruim dertig jaar eerder had de verlichtingsdenker Voltaire de wilsvrijheid verdedigd, maar op gevorderde leeftijd was hij overtuigd geraakt van de noodzakelijkheid van wilsuitingen. Hij noemt zichzelf een ‘dwaas’ en voelt zich gedwongen zich gewonnen te geven. Is het immers niet zo dat Archimedes evenzeer wordt genoodzaakt in zijn kamer te blijven wanneer men hem opsluit, als wanneer hij zozeer in een probleem verdiept is dat het niet in hem opkomt om uit te gaan? In beide gevallen is hij overgeleverd aan een wil: in het eerste die van een ander, in het tweede zijn eigen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen ware liefde en ware goedheid zonder uiterste scherpzinnigheid.

Albert Camus in De pest (1947)

In de coronatijd werd De pest van filosoof en schrijver Albert Camus (1913–1960) plotseling een bestseller. Camus beschrijft het verloop van de menselijke reacties op het steeds grotere onheil van een dodelijk ziekte. Dat begint met onverschilligheid en ontkenning, om haar dan in wanhoop te gaan bestrijden, om er ten slotte in te berusten. De ziekte zelf is een noodlot, maar het echte kwaad komt volgens Camus bijna altijd voort uit onwetendheid, ‘en goede bedoelingen die niet gestuurd worden door het verstand kunnen evenveel schade aanrichten als boosaardige opzet’. En het goede kan niet zonder gezond verstand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Wij kunnen niet ontsnappen aan de klauwen van het lot, maar we kunnen ook niet in het lot ontsnappen aan de last van de verantwoordelijkheid.

Slavoj Žižek in Event – Filosofie van de gebeurtenis (2014)

Hoewel ‘de Elvis van de cultuurfilosofie’ Slavoj Žižek (1949) zeker oog heeft voor wat ons allemaal maatschappelijk en biologisch bepaalt, blijft hij ‘gewoon modernistisch’ als het gaat om de praktisch-ethische betekenis van de vrijheid. Hij verwijt de neurowetenschappers dat ze geen oog hebben voor de context waarin hun uitspraken dat de vrije wil niet bestaat worden gedaan. Dat is die van een gesprek tussen vrije, autonome geesten. Hij verbaast zich over het feit dat het boeddhisme, met haar idee dat het ego een te overwinnen illusie is, eigenlijk naadloos aansluit bij dit soort denken.
Als voorbeeld van iemand die er alles aan doet om de verantwoordelijkheid te ontlopen, noemt hij dichter Ted Hughes. ‘Eén vrouw verliezen door zelfmoord, dat is ongelukkig te noemen, maar twee vrouwen verliezen, dat lijkt op onachtzaamheid’, parafraseert hij Oscar Wilde. Hughes’ Birthday Letters zijn één lange variatie op een benepen ‘ik heb het niet gedaan’. Het is de schuld van ‘de Vrouwelijke Godin, het Lot, astrologie’. Maar volgens Žižek raakt op het niveau van ons praktisch-ethische leven ‘elke poging om simpelweg de verantwoordelijkheid te ontlopen en onszelf te beschouwen als een onvrij mechanisme, verstrikt in een double bind van de vrijheid’. Die ontkennen is haar bevestigen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niets is zo volledig in onze macht als ons denken.

René Descartes in Over de methode (1637)

Een van de redenen waarom René Descartes (1596–1650) wel de ‘vader van de moderne filosofie’ wordt genoemd, is dit werk waarin hij zijn methode van de twijfel uiteenzet. Overigens heeft hij daar weinig pretenties mee: hij wil alleen laten zien hoe hij zelf te werk is gegaan.
Hij vertelt hoe hij hoopte in zijn opleiding allerlei zekerheden te leren, maar het tegendeel was het geval: het enige waar hij van overtuigd raakte, was zijn onwetendheid. Omdat je nu eenmaal niet met handelen kunt wachten tot je uitgetwijfeld bent, heeft hij een ‘voorlopige moraal’ nodig, een paar leefregels. Ten eerste besluit hij zich te houden aan de wetten en gewoonten van zijn land en de godsdienst waarmee hij is opgegroeid, en zich verder ‘te houden aan de meest gematigde en de minst extreme opvattingen’. Zijn tweede stelregel is dat hij zal volharden in eenmaal genomen beslissingen, als een verdwaalde reiziger, die ook niet moet gaan dolen door het woud maar één richting aan moet houden. Ten slotte neemt hij zich voor ‘altijd te trachten mijzelf en niet het noodlot te bedwingen; mijn wensen en verlangens te veranderen en niet de loop der dingen’. Net als de stoïcijnen en veel andere filosofen denkt hij namelijk toch iets zeker te weten: dat wij tenminste ons denken in onze macht hebben.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het enige wat de mens noodlottig kan worden, is het geloof in het noodlot: het onderdrukt de beweging van de verandering.


Martin Buber in Ich und Du (1924)

Volgens de joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) is het geloof in het noodlot ‘van de aanvang af een misverstand’. Wie denkt in termen van processen die volgens een zekere noodzaak verlopen, levert zichzelf alleen maar uit aan een ordening achteraf van zogenaamd objectieve gegevenheden. Het grondonderscheid dat volgens Buber de mens kenmerkt is dat hij kan staan in twee verschillende relaties, namelijk van ik tot ‘het’ en van ik tot ‘jij’. Het noodlot behoort tot de ‘wereld van het het’. Wie daarin gelooft, kent niet de ‘tegenwoordigheid van het jij’, het ‘worden uit de verbondenheid’. Voorspellingen van de toekomst uit het gedrag van objecten zijn alleen geldig voor wie die tegenwoordigheid niet kent. Maar de ‘wereld van het jij’ is voor niemand gesloten. Als je daar met je hele wezen binnengaat, word je vrij. Want ‘bevrijd worden van het geloof aan de onvrijheid, betekent vrij worden’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media