Onverschilligheid

Er bestaat geen ware liefde en ware goedheid zonder uiterste scherpzinnigheid.

Albert Camus in De pest (1947)

In de coronatijd werd De pest van filosoof en schrijver Albert Camus (1913–1960) plotseling een bestseller. Camus beschrijft het verloop van de menselijke reacties op het steeds grotere onheil van een dodelijk ziekte. Dat begint met onverschilligheid en ontkenning, om haar dan in wanhoop te gaan bestrijden, om er ten slotte in te berusten. De ziekte zelf is een noodlot, maar het echte kwaad komt volgens Camus bijna altijd voort uit onwetendheid, ‘en goede bedoelingen die niet gestuurd worden door het verstand kunnen evenveel schade aanrichten als boosaardige opzet’. En het goede kan niet zonder gezond verstand.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De ware morele problematiek van onze tijd is de onverschilligheid van de mens jegens zichzelf.

Erich Fromm in De zelfstandige mens (1947, 1955)

In de inleiding tot zijn anthologie Over levenskunst (2002) citeert Joep Dohmen de neofreudiaanse sociaal filosoof Erich Fromm, die de balans opmaakt van de malaise van de moderniteit. De onverschilligheid waar hij het over heeft, blijkt volgens hem uit het feit dat wij ‘de zin voor de betekenis en het unieke van de individuele mens zijn kwijtgeraakt en onszelf als handelswaar zijn gaan beschouwen’. De reden hiervoor, zegt Fromm, is ‘dat de moderne mens het besef voor het leven als een kunst is kwijtgeraakt’. Ons bestaan wordt tegenwoordig gekenmerkt door ‘individuele zelfbeschikking’ en ‘waardepluralisme’. En we blijken eigenlijk nauwelijks opgewassen tegen deze vrijheid om ons leven zelf te bepalen. Dohmen ziet daarom de hernieuwde belangstelling voor de levenskunst als een reactie op de moderne vrijheid.

Tevens verschenen op de Levenskunst Kalender © Veen Media

Tolerantia non est nisi in malis – tolerantie is niets zonder kwaad

Augustinus

De Nederlandse socioloog en jurist Kees Schuyt (1943) omschrijft tolerantie als ‘het bewust achterwege laten van een negatieve reactie tegen iets of iemand waar men reële en serieuze bezwaren tegen heeft’ (In: Fokkema & Grijzenhout, Rekenschap 1650–2000, 2001). Intolerantie is dan het juist wél voltrekken van een negatieve handeling op grond van die negatieve houding.

Het eerste kenmerk van tolerantie is dus het vaststellen dat iets (een idee, een gedraging, een groep of organisatie) een ‘kwaad’ vormt. Daar verwijst het citaat van Augustinus naar. Iets wat je koud laat of wat je goed vindt, hoef je niet te tolereren. Tolerantie is dus in ieder geval geen onverschilligheid.
Het tweede kenmerk van tolerantie is dat je in principe ‘bij machte’ bent om aan het kwaad een einde te maken. Het veronderstelt dus macht. Als je er toch niks aan kunt doen, rest je niets anders dan berusting. Het derde kenmerk is terughoudendheid: je zou het kwaad kunnen opheffen, maar je ziet daar vanaf, omdat je je dan aan een groter kwaad schuldig zou maken. Daarmee is het vierde kenmerk van tolerantie genoemd: het is gebaseerd op een vergelijking tussen twee kwaden. Degenen die pleitten voor (religieuze) tolerantie in de zestiende en zeventiende eeuw waren wel degelijk gekant tegen ketters, maar nog méér tegen het doden ervan.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Het ergste wat we onze medemensen kunnen aandoen is niet hen haten, maar onverschillig tegenover hen staan. Dat is de essentie van onmenselijkheid.

George Bernard Shaw in The Devil’s Disciple (1901)

De discipel van de duivel in het toneelstuk van George Bernard Shaw (1856–1950) is Richard ‘Dick’ Dudgeon, het zwarte schaap van een koloniale familie in New Hampshire. Na de dood van zijn vader keert hij voor diens laatste wil terug naar zijn geboorteplaats. De enige die hem daar, ondanks zijn afvalligheid, hoffelijk behandelt, is de plaatselijk predikant, Anthony Anderson. Diens vrouw verzucht dat ze weet dat het verkeerd is om iemand te haten, maar dat ze haar afkeer van Dick niet kan onderdrukken. Dan antwoordt haar man haar dat haat nog altijd beter is dan onverschilligheid. Sterker nog, zo zegt Anthony: liefde en haat lijken nogal op elkaar. Kijk maar naar onze vrienden, zegt hij, hoe die echtparen elkaar kwellen en de maat nemen, hoe zij jaloers zijn op elkaar. En kijk hoe zij hun vijanden bejegenen: gewetensvol en met respect. Zozeer dat ze betere vrienden voor hun vijanden zijn, dan voor hun echtgenoten. Ten slotte suggereert de dominee zelfs dat zijn vrouw misschien wel meer gesteld is op Dick dan op haar eigen man.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media