Pijn
Zonder natuurwetenschap is het niet mogelijk om puur te genieten.
Epicurus in Over de natuur en het geluk (2011)
We zouden de natuurwetenschap volgens Epicurus (341 v.Chr.–270 v.Chr.) niet nodig hebben als wij niet werden geplaagd door angst voor de hemellichamen en de dood. Ook ons gebrek aan inzicht in de grenzen van pijn en ons verlangen brengt ons ertoe meer onderzoek te doen. Onze wezenlijkste angsten kun je alleen wegnemen als je weet wat de aard van het heelal is en niet langer bang opziet tegen wat de mythen zeggen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Alleen iemand die pijn heeft, voelt werkelijk niets anders dan zichzelf.
Hannah Arendt in The Human Condition (1958)
Volgens Hannah Arendt (1906–1975) is het principe van elk hedonisme niet het nastreven van genot maar het vermijden van pijn. Zij baseert zich onder meer op David Hume die stelt dat wie gezondheid wil, uiteindelijk moet toegeven dat hij dat wil omdat ziekte pijnlijk is. Als je nog verder doorvraagt, zul je merken dat iemand geen reden kan geven waarom hij een hekel heeft aan pijn. Bij genot gaat het niet om jezelf, maar om iets anders dan jezelf. Maar pijn is een innerlijk gevoel dat niet afhankelijk is van iets buiten jezelf en daarmee net zo zeker als logica of wiskunde.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Alle pijn in het lichaam, van welke aard dan ook, en alle onrust van de geest is onbehagen.
John Locke in An essay concerning human understanding (1690, 20.2.3)
Volgens de Engelse filosoof John Locke (1632–1704) wordt de mens in zijn handelen en denken gemotiveerd door genot en pijn, wat hem tot een hedonistisch denker maakt. Genot en pijn worden ‘veroorzaakt’ door goed en kwaad, en deze vier ‘zijn de scharnieren waaromheen onze hartstochten draaien’.
Genot en pijn kun je eigenlijk niet definiëren, maar alleen kennen uit ervaring. ‘Een “definitie” ervan in termen van de aanwezigheid van goed of kwaad, wordt ons alleen bekend door te reflecteren op wat we binnen in onszelf voelen wanneer we nadenken over, of de uitwerking ondergaan van, goed en kwaad.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Is het voor een mens mogelijk om de aarde te verplaatsen? Ja, maar dan moet hij eerst een andere aarde vinden om op te staan.
Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020)
Jeremy Bentham (1748–1832) is de grondlegger van de stroming die bekend staat als het utilisme of utilitarisme. Hij begint zijn verdediging van het nuttigheidsbeginsel met de vaststelling dat ‘de natuur de mensheid onder de heerschappij heeft gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot’. Vervolgens stelt hij dat alles wat pijn vermindert of genot verhoogt, nuttig is. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’ En als je probeert dit beginsel te bestrijden, dan doe je dat, zonder dat je je daar bewust van bent, met redenen die aan dat beginsel zijn ontleend. De juistheid van het principe kan echter ook niet worden bewezen, want ‘wat wordt gebruikt om al het andere te bewijzen, kan zelf niet bewezen worden; een keten van bewijzen moet ergens een begin hebben’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De wil is het kind van het verlangen, en komt alleen onder de heerschappij van zijn ouder uit om onder die van de gewoonte te komen.
John Stuart Mill in Bentham & Mill – Utilisme (2020)
In zijn essay over de leer dat het nut ons morele en politieke handelen moet bepalen verdedigt Mill het utilisme tegen de kritiek die daarop vaak wordt geuit. Een van de bezwaren is dat mensen niet alleen streven naar geluk (opgevat als genot en/of de afwezigheid van pijn), maar bijvoorbeeld ook naar deugdzaamheid. Mill is het daar op zich mee eens, maar het weerlegt niet de stelling dat geluk het uiteindelijke doel is. Deugdzaamheid kan wel onderdeel worden van het einddoel ‘en in degenen die haar belangeloos liefhebben is zij dat ook geworden en wordt zij begeerd en gekoesterd, niet als een middel tot geluk, maar als een onderdeel van hun geluk’. Bij degenen bij wie de deugdzame wil nog zwak is, kan die alleen versterkt worden door te zorgen dat diegene gaat verlangen naar deugdzaamheid. Als het genot en de (afwezigheid van) pijn die samenhangen met een deugdzaam leven onvoldoende kracht hebben, moet er een gewoonte van worden gemaakt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De natuur heeft de mensheid onder de heerschappij gesteld van twee soevereine meesters: pijn en genot.
Jeremy Bentham in ‘Een inleiding tot de beginselen van moraliteit en wetgeving’, in Utilisme (1789, 2020).
Met het citaat begint het boek waarin de Engelse jurist en filosoof Jeremy Bentham (1748-1832) zijn ideeën over het utilisme uiteenzet. Volgens hem geven alleen pijn en genot aan wat we zouden moeten doen en bepalen ook alleen deze twee wat we zullen doen. ‘Zowel de maatstaf van goed en kwaad als de keten van oorzaken en gevolgen is aan hun troon bevestigd. Zij regeren ons in alles wat we doen, in alles wat we zeggen en in alles wat we denken.’ Er zijn dus zowel logische redenen als empirische redenen te geven waarom het nuttigheidsbeginsel het leidende principe van de moraal moet zijn, want dit beginsel erkent deze ‘onderworpenheid’ en maakt er de basis van voor het systeem dat ‘de structuur van het geluk’ bouwt. ‘Stelsels die dit ter discussie proberen te stellen, geven geluid in plaats van betekenis, grilligheid in plaats van redelijkheid en duisternis in plaats van licht.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Laat mij ’m op zijn bek slaan, de eerstvolgende die zegt: alles gebeurt met een reden.
Emily McDowell, ‘empathy card’ (https://emilymcdowell.com/collections/empathy-cards)
Hoewel haar omgeving denkt dat ze de ‘achterlijke religie’ achter zich hebben gelaten, ontdekt Emily McDowell dat dat helemaal niet zo is. Als zij 24 jaar is, krijgt ze kanker en ligt maanden in het ziekenhuis, waarin ze talloze ‘goedbedoelde’ kaarten kreeg van familie en vrienden. De meeste vond ze volstrekt misplaatst. Ze beseft dat mensen geen idee hebben wat ze moeten zeggen tegen iemand die pijn heeft en misschien wel gaat sterven. Behalve ‘alles gebeurt met een reden’ kreeg ze ook kaarten met ‘je bent nu in Gods handen’, of dat citaat van Nietzsche: ‘Alles wat mij niet doodt, maakt mij sterker.’
Na haar genezing besloot ze andere kaarten te gaan maken om aan ernstig zieke of terminale mensen te sturen. Ze noemt ze ‘empathiekaarten’, met teksten als: ‘Als dit Gods plan is, dan is God een beroerde planner.’ En: ‘Laten we samen een medicijn zoeken tegen de zin: Alles wat mij niet doodt, maakt mij sterker.’ Misschien nog wel de meest empathische van allemaal is: ‘Hier is geen goede kaart voor. Het spijt me heel erg.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De deugden horen van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met de deugden onlosmakelijk verbonden.
Epicurus in ‘Brief aan Menoikeus’ in Over de natuur en het geluk (2011)
Weliswaar wordt de Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) beschouwd als de grondlegger van de leer dat het genot het hoogste goed is (hedonisme), maar bij hem was dat genot vooral de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Bovendien vindt hij ook niet dat we moeten kiezen voor óf een aangenaam óf een deugdzaam leven.
We komen niet tot een gelukkig leven door ‘drinkgelagen en onafgebroken feesten’, maar door ‘nuchter denken’. Op die manier kunnen we niet alleen nadenken over wat we hebben gedaan of nog gaan doen, maar ook de ‘ongegronde meningen’ uitbannen die onze geest onrustig maken. De basis hiervoor is ons praktisch verstand en daar vloeien de andere deugden van nature uit voort. Je kunt niet aangenaam leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te zijn, maar je kunt dat ook alleen maar zijn als je aangenaam leeft.
Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media
Leven met je passies komt neer op leven met je pijn.
Albert Camus in Notebooks 1942–1952
Dit is de eerste zin van een van de favoriete passages van Bobby Kennedy, die zich op het werk van Albert Camus (1913-1960) stortte na de moord op zijn broer John F. in 1963. Toen hij vijf jaar later zelf werd neergeschoten had hij volgens Jack Newfield (Robert Kennedy: A Memoir) inmiddels alle essays, toneelstukken en romans van Camus gelezen én herlezen. ‘Hij leerde hem uit zijn hoofd, mediteerde over hem, citeerde hem en veranderde door hem.’ De aantekening van Camus gaat verder met een zin die een belofte inhoudt voor wie zich erop toelegt een ‘opstandige mens’ te worden in een ‘absurd universum’: ‘Als een mens geleerd heeft – en niet alleen op papier – hoe hij zijn lijden alleen weet te dragen, hoe hij zijn neiging om te vluchten overwint, dan hoeft hij niet veel meer te leren.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Wijsheid is het hoofdbestanddeel van het geluk. / Een leven in onwetendheid is uiterst aangenaam.
Sophokles in Antigone (1328) / Ajax (550)
In zijn Bespiegelingen over levenswijsheid breekt Arthur Schopenhauer (1788-1860) zich het hoofd over de vraag wie het gelukkigst is. Aan de ene kant heeft iemand die ‘innerlijk rijk’ is verder weinig nodig aan materiële zaken, aanzien of macht. Maar wie intellectueel begaafd is, is ook bijzonder gevoelig voor alle vormen van pijn. En zijn geestelijke grootheid vervreemdt hem van de meeste andere mensen. Daarom zegt men ook wel dat de ‘geestelijk minst bedeelden’ juist het gelukkigst zijn.
Zoals vaak gaat Schopenhauer graag te rade bij de klassieken. En dan stuit hij op diametraal tegenover elkaar liggende uitspraken, zoals die van Sophocles in de twee citaten. Maar ook als je de Bijbel erop naslaat, vind je bijvoorbeeld bij Prediker zowel ‘het leven van de dwaas is erger nog dan de dood’, als ‘want in veel wijsheid is veel verdriet’. Schopenhauer wil daarom het definitieve oordeel over deze kwestie graag aan de lezer overlaten.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van de filosofie uitstellen, en laat ook niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn.
De Griekse filosoof Epicurus (341–270 v.C.) wordt gezien als de grondlegger van het hedonisme, de leer dat het genot het hoogste goed is. Maar bij hem betekent dat niet de bevrediging van verlangens, maar de afwezigheid van angst, onlust en pijn. Zijn ethiek heeft Epicurus neergelegd in een brief aan Menoikeus, die ook wel de ‘Brief over het geluk’ wordt genoemd.
De brief begint met de geciteerde oproep tot ‘een leven lang filosoferen’. De reden dat wij nooit mogen stoppen met het vergaren van wijsheid is volgens Epicurus dat wij van jong tot oud voortdurend bezig moeten zijn met het onze geestelijke gezondheid. Voor Epicurus is filosofie dus een soort zelftherapie waar nooit een einde aan komt. Daarbij gaat het om het te boven komen van psychisch lijden, maar ook om een positief omschreven doel: ‘Wie beweert dat de tijd om te filosoferen nog niet is aangebroken, of dat deze tijd al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor het geluk of dat die tijd al voorbij is.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Positief en volkomen geluk is onmogelijk, alleen een relatief minder pijnlijke toestand mag worden verwacht.
Als de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788–1860) zelf zijn plan voor een ‘eudaimonologie’, een geluksleer, had uitgevoerd dan was dit zijn eerste stelling geweest. Nu is dat achteraf gebeurd in de vorm van vijftig leefregels die Arthur Volpi ontleende aan het gepubliceerde en ongepubliceerde werk van de aartspessimist.
Het besef dat een ‘relatief minder pijnlijke toestand’ de hoogst haalbare vorm van geluk is, draagt volgens Schopenhauer zelf ook bij tot meer welzijn. Daar hoort dan nog het tweede besef bij: de middelen om die toestand te bereiken, liggen slechts ‘in heel beperkte mate in onze macht’.
Zijn geluksleer zou dan in twee delen uiteengevallen zijn: regels voor onze houding tegenover onszelf en voor onze houding tegenover anderen. Daaraan voorafgaand moest nog het doel worden geformuleerd: waarin bestaat het mogelijke menselijke geluk? Zijn antwoord, in het kort:
1. opgewektheid, een gelukkig temperament;
2. lichamelijke gezondheid, die haast een noodzakelijke voorwaarde is voor 1., en die bevorderd wordt door ‘dagelijks minstens twee uur kwieke beweging in de frisse lucht’;
3. geestelijke kalmte (‘Bezonnenheid vormt het grootste deel van het geluk’ – Sophocles);
4. (een zeer kleine hoeveelheid) uitwendige goederen, namelijk alleen de volgens Epicurus natuurlijke en noodzakelijke.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het zal ooit erkend worden dat het aantal benen, de harigheid van het vel of het hebben van een staart, onvoldoende redenen zijn om een sensitief wezen aan zijn lot over te laten.
De Engelse jurist, filosoof en sociaal hervormer Jeremy Bentham (1748-1832) is een van de eerst pleitbezorgers van de rechten van het dier. Het utilitarisme, waar hij een van de grondleggers van is, meet de morele waarde van een handeling af aan de mate waarin die handeling een bijdrage levert aan het algemeen nut, dat meestal nader wordt gespecificeerd als het bevorderen van het geluk of het wegnemen van het ongeluk van zo veel mogelijk mensen. Maar volgens Bentham voelen dieren pijn op dezelfde manier als mensen en ‘de dag zal komen dat de rest van het dierenrijk dezelfde rechten zal verkrijgen, die hun alleen door tirannie zijn ontnomen’. Hij wees ook al op het gevaar om ‘logisch redeneren’ als criterium voor mensenrechten te nemen, want dan zouden immers ook baby’s en verstandelijk gehandicapten als louter dingen moeten worden behandeld. ‘De vraag is niet of dieren logisch kunnen redeneren, en ook niet of ze kunnen praten, maar of ze kunnen lijden.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Het zekerste middel om niet heel ongelukkig te worden is niet te verlangen heel gelukkig te worden.
Met dit citaat begint ‘Leefregel 36’ in het door Franco Volpi samengestelde boekje met verspreide uitspraken van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788–1860) over de kunst van het gelukkig worden. Volgens deze pessimistische wijsgeer wordt onze wereld gekenmerkt door pijn en lijden, en geluk is voor hem vooral de (altijd tijdelijke) afwezigheid van ongeluk.
Een van de manieren waarop wij zelf van invloed zijn op ons geluk is het temperen van ons verlangen ernaar. Juist het ‘verwoede streven naar geluk trekt het meeste ongeluk aan’. Het bescheiden afstemmen van onze aanspraken op genot, bezit, aanzien en eer op onze middelen om die te verwerven, is ‘het zekerste middel om ongeluk te ontlopen’. Schopenhauer citeert met instemming de Romeinse dichter Horatius (65–8 v.Chr.):
‘Wie het gulden midden kiest
die houdt zich zeker verre van de vuiligheid van de vermolmde hut,
maar ook, in bescheidenheid, van de jaloers makende pracht en praal van het koninklijk slot’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Hoe rechtstreekser je erop gericht bent plezier te maximaliseren en pijn te vermijden, hoe groter de kans dat je in plaats daarvan een leven schept dat van alle diepte, zin en gemeenschappelijkheid verstoken is.
Richard Ryan, Veronika Huta en Edward Deci in ‘Living Well: A Self-Determination Theory Perspective on Eudaimonia’ (2013)
Maak er van meet af aan een goede gewoonte van tegen elke pijnlijke indruk van buitenaf te zeggen: ‘Jij bent niet meer dan een indruk! Jij bent heel anders dan je je voordoet.’
Epictetus in Zakboekje – Wenken voor een evenwichtig leven (1995)
Zie je dan niet dat de natuur slechts op twee dingen aandringt: een lichaam vrij van pijn, een geest vrij van zorgen …?
Lucretius in De rerum natura
Normaal gesproken is volgens Hannah Arendt (1906–1975) de afwezigheid van pijn niet meer dan de lichamelijke voorwaarde voor het ervaren van de buitenwereld. Alleen als het lichaam je niet kwelt, kunnen je zintuigen normaal functioneren en ontvangen wat gegeven is. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Epicurus dacht, maar ook Lucretius in het citaat zegt, is het genot dus niet gelegen in de loutere afwezigheid van pijn. Het is het gevoel van het verlost worden van pijn dat zo intens is, dat alleen het gevoel van pijn zelf even sterk is. Volgens Arendt verklaart dit bepaalde soorten lichte verslaving: het is het verlangen naar de herhaling van de euforie die ooit gepaard ging met de verlossing van pijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Boosheid is een met pijn gepaard gaande drang tot zichtbare wraakneming wegens een blijk van geringschatting van de persoon zelf of van een van de zijnen, door mensen wie het niet past hen gering te schatten.
Aristoteles in Retorica, Boek II, 2.1
Volgens Aristoteles (384–322 v.Chr.) gaat de boosheid altijd samen met een zeker genot dat voortkomt uit het vooruitzicht op wraak. Hij citeert Homerus (Ilias) over de toorn ‘die veel zoeter dan vloeibare honing / zwelt in de borst van een man’. Maar de boosheid begint met de pijn die een gevolg is van de geringschatting door een ander die er blijk van geeft ons niets of minder waard te vinden.
Er zijn volgens Aristoteles drie vormen van geringschatting. Minachting is bijna synoniem met geringschatting. Pesterij, ‘iemands wensen dwarsbomen niet om iets zelf te krijgen, maar om te voorkomen dat een ander het krijgt’, is ook een vorm van geringschatting, juist omdat iemand daar zelf geen voordeel van heeft. Door te pesten laat iemand duidelijk zien dat hij niet verwacht dat de ander hem kan schaden, of dat hij voordeel van hem zou kunnen hebben. Iets dergelijks geldt voor de derde vorm: belediging. Door iemand uitsluitend voor je eigen plezier te schande te maken, geef je er duidelijk blijk van de ander weinig waard te vinden. Aristoteles meent dat mensen genoegen beleven aan het beledigen van anderen, omdat het hun eigen superioriteit bevestigt. En wie die bevestiging over jouw rug heen zoekt, vraagt om wraak.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media