Politici
Onze ziel te leren kennen: dat was dus wel de vermaning van hem die voorschreef: Ken uzelf.
Socrates in de dialoog Alcibiades van Plato
Joep Dohmen noemt in zijn anthologie Over levenskunst (2002) de dialoog Alcibiades van Plato de eerste tekst over levenskunst uit de geschiedenis van de filosofie. Levenskunst is voor Plato (en Socrates) van belang voor elk individu, maar vooral ook voor mensen die een maatschappelijke functie willen bekleden. De zogenaamde ‘zorg voor zichzelf’ is voor hem dan ook ‘fundamenteel moreel van aard’.
In de dialoog ondervraagt Socrates de jonge Alcibiades streng over diens ambitie om politiek carrière te maken. Door zijn vragen dwingt Socrates Alcibiades om toe te geven dat de mens ‘iets anders’ is dan zijn lichaam, namelijk ‘datgene wat zich van het lichaam bedient’. En dat laatste kan niets anders dan de ziel zijn, moet Alcibiades toegeven. Vervolgens verwijst Socrates, in het citaat, naar het Oudgriekse aforisme ‘Ken uzelf’, een inscriptie in de Tempel van Apollo in Delphi. De conclusie is dat Alcibiades alleen dan kan slagen in zijn ambities als hij zijn ziel onderzoekt en ontwikkelt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Regeringen moeten niet alleen maar bezig zijn met oorlogsmonumenten of iconische openbare gebouwen: ze moeten meer geïnteresseerd zijn in straatmeubilair, bankjes in parken en moderne equivalenten van soepterrines.
Alain de Botton & John Armstrong in Kunst als therapie (2013)
De Britse filosofen Alain de Botton (1969) en John Armstrong (1966) zetten zich af tegen de gedachte dat kunst slechts waarde in zichzelf heeft. Een van de politiek-maatschappelijke vragen die we volgens hen met behulp van kunst kunnen proberen te beantwoorden is: ‘Wie moeten we proberen te worden?’ Zij verwijzen in dat verband onder andere naar de kunstcriticus Nicolaus Pevsner, die in 1955 een lezing hield onder de titel ‘The Englishness of English art’. De Engelse nationale identiteit bleek hij echter niet te vinden in monumenten of regeringsgebouwen, maar in ‘soepterrines, stoelen, boekenplanken en deurklinken’. Politieke leiders zouden hiervan kunnen leren dat ze een gevoel van identiteit niet zozeer zouden moeten zoeken in het tegen beter weten in vasthouden aan zogenaamde tradities of straatnamen, maar creëren door een publieke ruimte te ontwikkelen of te behouden waar mensen trots op kunnen zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Dat het christelijk gezien zo zou zijn als door Hegel werd geleerd (wat ik hem, kinderlijk genoeg, heb nagepraat in mijn proefschrift), dat het doel van de staat de veredeling van de mens zou zijn enz., is natuurlijk kletskoek.
Volgens Kierkegaard is de staat het ‘menselijk egoïsme in zijn grote proporties’. Plato heeft dan ook ongelijk dat je de deugden kunt ontdekken door ze in de staat te bestuderen. De staat is relatief goed, maar alleen in zoverre dat het egoïsme van de enkelingen ten opzichte van elkaar door de staat in balans wordt gehouden. Dat je een beter mens zou worden met behulp van de staat is ‘even twijfelachtig als dat dit in een tuchthuis kan gebeuren’. In de staat word je hoogstens wat slimmer, door rekening te houden met de krachten van de andere ego’s, maar je wordt er niet minder egoïstisch. Overigens probeerde Plato dan nog de deugd en de staat met elkaar in verband te brengen. De ‘klucht van de moderne staten’ is dat geen politicus zich meer afvraagt hoe hij zich moet gedragen als minister, maar alleen nog maar: ‘Hoe speel ik het klaar om minister te worden?’ Kierkegaard ziet staten zo te gronde gaan, want er wordt niet meer geregeerd of bestuurd, maar alleen nog geprobeerd om op het pluche te komen. ‘En dan wordt men minister, maar dan weet men niets meer.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Kitsch is een kamerscherm om de dood aan het oog te onttrekken.
Waarom schiet een politicus vol als hij spelende kinderen ziet? Omdat het een beroep doet op zijn gevoel: ‘In het rijk van de kitsch heerst de dictatuur van het hart.’ Kitsch wekt twee tranen van ontroering op; de eerste vanwege het zien van ‘die vrolijke kinderen’, de tweede vanwege de schoonheid dat je dat eerste gevoel met iedereen deelt. ‘Broederschap van alle mensen op aarde kan alleen gebaseerd zijn op kitsch.’ Daarom pakken politici ieder kind op dat ze zien als het oog van de camera’s op hen gericht is. In een democratie, waarin meerdere partijen elkaars invloed beperken, kunnen we volgens Kundera nog enigszins ontsnappen aan ‘de inquisitie van de kitsch’. Maar in een eenpartijstaat heerst de ‘totalitaire kitsch’. Hier is al het individuele, elke twijfel en ironie uit het leven gebannen en ook alles wat niet overeenstemt met het algemene beeld: een moeder die haar kind verlaat of een man die van mannen houdt. Want ‘elk verschil is een fluim in het gezicht van de glimlachende broederschap’.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media