Politiek
Wij zijn nu gedagvaard om voor GAIA te verschijnen.
Bruno Latour in An inquiry into modes of existence (2013)
Als zelfs ‘onverstoorbare en serieuze types’ als geologen gaan praten over het Antropoceen en de mensheid zien als een kracht met dezelfde omvang als vulkanen en platentektoniek, is er volgens Latour geen hoop meer dat we Wetenschap en Politiek ooit nog kunnen scheiden. Maar daarmee functioneert de toetssteen waarmee de moderne mens zich van het verleden en andere culturen probeerde te onderscheiden ook niet meer. Daarom moeten we nu voor een nieuwe rechter verschijnen: Gaia, die ‘vreemde, dubbel samengestelde figuur die bestaat uit wetenschap en mythologie’. In Oog in oog met Gaia (2015) presenteert Latour zijn gedachten over het ‘Nieuwe Klimaatregime’ waartoe dit besef ons dwingt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Hij die niet zelf inziet en ook niet andermans woord ter harte neemt, dat is een waardeloos man.
Hesiodus
In onderzoek naar het goede waar de politiek zich op richt, namelijk wat edel en rechtvaardig is (jawel!), moet je volgens Aristoteles (384–322 v.Chr.) in zijn Ethica Nicomachea onder meer uitgaan van wat ons bekend is. Daartoe moet je eigenlijk al door je opvoeding bekend zijn met edele gewoonten. Wie echter niet beschikt over deze principes en ze ook niet kan verwerven, moet volgens hem maar luisteren naar Hesiodus. Die zegt dat ‘veruit de beste hij is die zelf alles inziet’, en iemand die naar goede raad wil horen deugt ook nog wel, maar wie het eerste niet kan en het tweede niet doet, is een ‘waardeloos’ man.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De aanhanger van het utilitarisme leeft binnen een morele horizon die niet door zijn eigen morele theorie kan worden verklaard.
Charles Taylor in Bronnen van het zelf (1989, 2007)
Een utilitarist hangt de theorie aan dat nuttigheid het enige richtsnoer moet zijn voor het morele en politieke handelen. Het doel van dat handelen is ‘het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen’. Hij meent de traditionele referentiekaders van de klassieke deugdzaamheid of de christelijke vroomheid niet nodig te hebben, omdat hij zich louter ‘rationeel’ hoeft te beraden op wat geluk is. Maar volgens de Canadese filosoof Charles Taylor (geb. 1931) heeft de utilitarist wel degelijk een referentiekader en wel in zijn toewijding aan rationaliteit en menslievendheid. ‘Hij bewondert mensen die dit ideaal in de praktijk brengen, veroordeelt degenen die daar niet in slagen of die al te zeer in verwarring verkeren om het te kunnen aanvaarden, en voelt zich niet goed als hij er zelf niet aan beantwoordt.’ Het is de vanzelfsprekendheid van het utilitarisme in onze cultuur die de utilitarist (en ons) de illusie geeft dat hij daar geen referentiekader voor nodig heeft, terwijl hij dat in feite praktiseert.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Onze ziel te leren kennen: dat was dus wel de vermaning van hem die voorschreef: Ken uzelf.
Socrates in de dialoog Alcibiades van Plato
Joep Dohmen noemt in zijn anthologie Over levenskunst (2002) de dialoog Alcibiades van Plato de eerste tekst over levenskunst uit de geschiedenis van de filosofie. Levenskunst is voor Plato (en Socrates) van belang voor elk individu, maar vooral ook voor mensen die een maatschappelijke functie willen bekleden. De zogenaamde ‘zorg voor zichzelf’ is voor hem dan ook ‘fundamenteel moreel van aard’.
In de dialoog ondervraagt Socrates de jonge Alcibiades streng over diens ambitie om politiek carrière te maken. Door zijn vragen dwingt Socrates Alcibiades om toe te geven dat de mens ‘iets anders’ is dan zijn lichaam, namelijk ‘datgene wat zich van het lichaam bedient’. En dat laatste kan niets anders dan de ziel zijn, moet Alcibiades toegeven. Vervolgens verwijst Socrates, in het citaat, naar het Oudgriekse aforisme ‘Ken uzelf’, een inscriptie in de Tempel van Apollo in Delphi. De conclusie is dat Alcibiades alleen dan kan slagen in zijn ambities als hij zijn ziel onderzoekt en ontwikkelt.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Regeringen moeten niet alleen maar bezig zijn met oorlogsmonumenten of iconische openbare gebouwen: ze moeten meer geïnteresseerd zijn in straatmeubilair, bankjes in parken en moderne equivalenten van soepterrines.
Alain de Botton & John Armstrong in Kunst als therapie (2013)
De Britse filosofen Alain de Botton (1969) en John Armstrong (1966) zetten zich af tegen de gedachte dat kunst slechts waarde in zichzelf heeft. Een van de politiek-maatschappelijke vragen die we volgens hen met behulp van kunst kunnen proberen te beantwoorden is: ‘Wie moeten we proberen te worden?’ Zij verwijzen in dat verband onder andere naar de kunstcriticus Nicolaus Pevsner, die in 1955 een lezing hield onder de titel ‘The Englishness of English art’. De Engelse nationale identiteit bleek hij echter niet te vinden in monumenten of regeringsgebouwen, maar in ‘soepterrines, stoelen, boekenplanken en deurklinken’. Politieke leiders zouden hiervan kunnen leren dat ze een gevoel van identiteit niet zozeer zouden moeten zoeken in het tegen beter weten in vasthouden aan zogenaamde tradities of straatnamen, maar creëren door een publieke ruimte te ontwikkelen of te behouden waar mensen trots op kunnen zijn.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Aangezien handelen de politieke activiteit par excellence is, zou geboortelijkheid en niet sterfelijkheid weleens de centrale categorie van het politieke denken kunnen zijn.
Hannah Arendt in The Human Condition (1958)
In The Human Condition wil de Duits-Amerikaanse filosofie Hannah Arendt (1906-1975) naar eigen zeggen ‘nadenken over wat we aan het doen zijn’. Voor haar zijn de meest algemene condities van het menselijk bestaan: sterfelijkheid en… nataliteit, ‘geboortelijkheid’. Zowel in onze arbeid (de instandhouding van het leven) als in ons werk (het creëren van onze wereld door ambachten) als in ons politieke handelen (action) zijn we geworteld in de nataliteit ‘voor zover deze tot taak hebben om de wereld te bieden aan en te behouden voor (…) de constante toevloed van nieuwkomers die in de wereld geboren worden als vreemdelingen’. De nauwste relatie met nataliteit heeft echter het (politieke) handelen: ‘Het nieuwe begin dat inherent is aan de geboorte kan zichzelf alleen maar voelbaar maken in de wereld omdat de nieuwkomer het vermogen heeft om iets nieuws te beginnen, dat wil zeggen: om te handelen.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De politiek staat tegenover de moraal zoals de filosofie tegenover de naïviteit.
In zijn ‘Woord vooraf’ bij zijn zeer diepzinnige, en daarom nogal moeilijk te doorgronden hoofdwerk Totaliteit en oneindigheid, begint de Joods-Franse denker van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906-1995) met zich af te vragen of we ons wel iets moeten aantrekken van de moraal. Moeten wij, als wij open willen staan voor de waarheid, niet voortdurend rekening houden met de mogelijkheid dat het oorlog wordt? En in tijden van oorlog wordt de moraal ‘opgeschort’. Dan gelden onze geboden van naastenliefde of respect niet meer. In feite maakt de oorlog onze moraal ‘belachelijk’. Vraag het de strijders overal ter wereld maar. De ‘ware uitoefening van de rede’ is dan ook niet het vinden van een fundament voor die mooie woorden, maar ‘de kunst de oorlog te voorzien en met alle middelen te winnen’. En dat laatste is Levinas’ definitie van de politiek. De filosofie leidt ons weg van de ‘naïviteit’ van de ervaring van het gelaat van onze lijdende medemensen, zoals de politiek de moraal ondergraaft.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Want menselijk is de wereld niet omdat ze door mensen vervaardigd is, maar ze wordt pas menselijk als ze voorwerp van gesprek is.
Op de vlucht voor de nazi’s woonde de Joodse filosofe Hannah Arendt (1906–1975) vanaf mei 1941 in New York. Toen ze in 1943 van andere vluchtelingen voor het eerst over de vernietigingskampen hoorde, kon ze niet geloven dat dat echt waar was. Een halfjaar later moest ze wel. Tot het eind van haar leven heeft ze geprobeerd te analyseren wat er was gebeurd en waarom.
Bij het gesprek waar het in het citaat over gaat, moeten we vooral denken aan de uitwisseling van politieke ideeën en opvattingen. Zolang dat politieke gesprek gaande blijft, kunnen we steeds opnieuw beginnen, kunnen we samen besluiten het anders aan te pakken. Totalitaire regimes zijn er juist op uit een einde te maken aan dat gesprek, door (de dreiging met) geweld, door propaganda en door de pers te breidelen. Arendts idee van een politiek gesprek is ruimer dan het sluiten van compromissen over bezuinigingen of nieuwe wegen, al lijkt het daar tegenwoordig toe te worden verengd. ‘Pas als we over [de wereld] spreken, vermenselijken wij zowel wat zich in de wereld als wat zich in onszelf afspeelt, en door dit spreken leren we menselijk te zijn.’
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De vijandigheid tussen filosofie en politiek (…) is een vloek geweest voor de westerse staatkunde en ook voor de westerse filosofietraditie vanaf het moment waarop de mannen van actie en de mannen van het denken uit elkaar zijn gegaan – dat wil zeggen s
Hannah Arendt in On revolution (1963)
Ik bewonder politici net zoveel als ik wetenschappers bewonder.
Bruno Latour in Politics of nature. How to bring the sciences into democracy (2005)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Weet dus, dat je een god bent …
Cicero in De re publica VI (9–29; vertaling van H.W.A. van Rooijen-Dijkman in Hermeneus, februari 1987)
De mens is wat hij van zichzelf maakt.
Jean-Paul Sartre in Over het existentialisme (1965)
Vraag: is het niet logischer om het geloof bij politici dat ‘de markt het beter kan’ vooralsnog als een gelegenheidsargument te beschouwen?
Joris Luyendijk in ‘Voor post en water bestaat geen markt’, NRC Handelsblad, 26 september 2013
Het is dus uitgesloten dat men gelukkig zou zijn, als men niet wijs en goed is.
Socrates tegen Alcibiades in de dialoog Alcibiades I (134a) van Plato (?)
Alleen de schoonheid maakt de hele wereld gelukkig, en ieder wezen vergeet zijn beperkingen, zolang het haar bekoring ondergaat.
Friedrich Schiller in Brieven over de esthetische opvoeding van de mens (1794–1795)
Rechts is het nieuwe links.
Hans Achterhuis in Trouw, 12 november 2011
De Denker des Vaderlands Hans Achterhuis (geboren 1942) herinnert zich hoe linkse intellectuelen, waartoe hij zichzelf rekent, in de jaren zestig eigenlijk alleen in eigen kring discussieerden en nooit met rechtse denkers in debat gingen. Volgens hem gebeurt dat nu in spiegelbeeld: de reacties op zijn De utopie van de vrije markt (2010) getuigen van dezelfde soort vanzelfsprekende, ongefundeerde afwijzing als eerder zijn kritiek op De markt van welzijn en geluk (1981) in linkse kringen ontmoette. Zo omarmen vooraanstaande liberalen als Bolkestein en Rutte rechtse ideologen als Von Hayek en Ayn Rand op dezelfde kritiekloze wijze als links destijds deed met Marx en Lenin.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
De kunst is geen regeringszaak, in zooverre de regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.
Johan Rudolf Thorbecke (1862)
De liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) geldt als de grondlegger van de parlementaire democratie. Zijn uitspraak over de verhouding tussen staat en kunst wordt nog vaak aangehaald als de overheid dreigt om een staatsprijs niet uit te reiken, of zich afvraagt of sommige zogenaamd artistieke onfatsoenlijkheden nog wel maatschappelijk verantwoord zijn. Overigens wordt de uitspraak ook wel door populistische politici gebruikt om te pleiten voor afschaffing van alle culturele subsidies.
Volgens filosofe en schrijfster Marjolein Februari (de Volkskrant, 20 juni 2009) is de uitspraak van Thorbecke echter niet zozeer een bewering over de mores van de staat, maar meer over de kunst. Volgens haar verdedigt Thorbecke in feite de negentiende-eeuwse opvatting dat kunst in de eerste plaats een uiting is van individuele eigenheid en oorspronkelijkheid. Vóór de achttiende eeuw was de stijl nog collectief bezit (denk bijvoorbeeld aan de ‘scholen’ in de schilderkunst en de anonieme literaire werken), na de Franse Revolutie werd het steeds meer de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie (Willem Kloos). En omdat de regering daar ‘geen oordeel, noch eenig gezag’ over heeft, dáárom is kunst geen regeringszaak. Februari vraagt zich af of deze ‘romantische kunstopvatting’ de verhouding tussen overheid en kunst wel moet blijven bepalen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Men moet de deugd gaan beoefenen, zodra men in zijn onderhoud kan voorzien.
Phocylides, geciteerd door Plato in De staat
Indien de door Logos beheerste samenleving zich niet kan aanpassen aan de omstandigheden die zij zelf heeft gecreëerd, dan zal de volledige economische en politieke structuur van onze wereld instorten.
Ervin Laszlo (1932) werd al op zevenjarige leeftijd toegelaten tot de Fransz Liszt Akademie en debuteerde toen hij negen was met het Filharmonisch Orkest van zijn geboortestad, Boedapest. Na de oorlog vervolgde hij zijn muzikale carrière in Amerika, maar begon daar ook voor zichzelf te studeren en na te denken. In 1961 vertelde hij bij een diner na een recital (in Den Haag) aan een hem onbekende man over zijn ideeën. Deze was zeer geïnteresseerd en Laszlo gaf hem zijn aantekeningen mee. De volgende dag bleek dat het ging om de redacteur van Martinus Nijhoff. Het was het begin van een nieuwe loopbaan voor Laszlo aan diverse instituten en universiteiten, waaronder Yale.
Laszlo behandelt de geschiedenis van de mensheid aan de hand van drie mentaliteiten: Mythos, Theos en Logos. De moderne mentaliteit, die van onze tijd, wordt gekenmerkt door een ‘mechanistisch-rationeel Logos-bewustzijn’. Laszlo is niet de eerste die iets dergelijks doet, maar een belangrijk verschil is dat hij het niet laat bij het constateren van de dreigingen die onze beschaving boven het hoofd hangen, maar dat hij aanwijzingen geeft voor hoe we het beter zouden kunnen doen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Moderniseren of ecologiseren? Dat is de vraag.
Bruno Latour in To modernize or to ecologize? That’s the question (1998)
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media
Als het om politieke filosofie van de wetenschap gaat, moet je de tijd nemen, om die niet te verliezen.
Volgens Latour is de crisis van groene politiek (politieke ecologie) ontstaan doordat men niet radicaal genoeg heeft nagedacht over de verhoudingen tussen natuur en politiek. Dat heeft Latour zelf nu juist wel gedaan. In eerste instantie vooral door de te laten zien hoe ‘door en door politiek’ de natuurwetenschap eigenlijk zelf is. Wetenschappers ‘ontdekken’ de werkelijkheid niet, maar construeren die met behulp van allerlei bondgenoten (van collega’s, financiers en politici, tot machines, objecten en teksten). Het beeld of het concept ‘natuur’ is echter mede bepaald door het te onderschéíden van politiek en samenleving (het ene objectief, het ander subjectief, etc.). Dat betekent dat dat ook geldt voor het beeld van ‘de politiek’, die vooral onder wetenschappers en filosofen een zeer slechte naam heeft. Zowel natuur als politiek wordt tekortgedaan door het moderne onderscheid tussen een waardevrije wetenschap en een politiek van belangen en zelfzuchtigheid. Latour doordenkt dit onderscheid opnieuw, nu om daarmee de ecologisch-politieke beweging nieuw leven in te blazen.
Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media