Tijd

Omdat we dagelijks stom met elkaar gewerkt hebben, daarom kunnen we nu een gemeenschap vormen en beginnen met elkaar te praten.

Eugen Rosenstock-Huessy, geciteerd in Ko Vos – Eugen Rosenstock-Huessy. Een kleine biografie (1993)

De Duitse filosoof, jurist en socioloog Rosenstock-Huessy (1888-1973) was in de Eerste Wereldoorlog officier aan het front. Daar ontdekte hij dat het moreel van de troepen op peil kon worden gebracht door ze samen te laten werken. Na de oorlog pleitte hij daarom voor werkkampen in plaats van vakantiekampen, want voor handhaving van de vrede was een werkelijk ‘tijdsoffer’ nodig. Hij deed hiermee experimenten in Silezië, waaraan boeren, arbeiders én studenten, en mensen met uiteenlopende godsdienstige en etnische achtergronden deelnamen. Biografe Ko Vos parafraseert zijn overtuiging: ‘Pas wie met de ander gezwoegd en gezweet heeft, kan met hem praten.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand geeft aan anderen zijn geld weg, iedereen doet dat wel met zijn tijd en zijn leven.

Montaigne, geciteerd in Levenskunst à la Montaigne van Ronald Wolbink (2016)

Volgens Montaigne (1533–1592) ligt er bij jezelf ‘werk genoeg’, dus je moet dat niet elders zoeken. Hij zet vraagtekens bij het gemak waarmee wij ons inzetten voor iemand anders, zoals in ons werk. Veel regels en voorschriften in de maatschappij ‘verdrijven ons uit onszelf en jagen ons voor het nut van het algemeen de marktplaats op’. Mensen laten zich ‘inhuren’ en gebruiken hun talenten voor degenen aan wie zij zich ‘onderwerpen’. ‘Het zijn hun huurders die in hen huizen, niet zijzelf.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Er bestaat geen tijd op zichzelf, noch ruimte op zichzelf, er zijn net zoveel ruimtes en tijden als er individuen zijn.

Ludwig Binswanger in ‘Existential analysis and psychotherapy’ (1956)

Pas na verloop van tijd ontdekte de Amerikaanse psychiater Irvin D. Yalom dat er in Europa al een aantal kritische collega’s waren die een existentiële wending voorstonden in hun vakgebied dat werd gedomineerd door de freudiaanse psychoanalytici. Existentiële psychiaters menen dat je de mens niet kunt zien als een soort machine die af en toe wat stoom moet afblazen. Meer in het algemeen mis je de unieke ervaring van elk individu als je één schema gebruikt om de klachten van al je patiënten mee te verklaren. In plaats daarvan moet de analyticus de patiënt fenomenologisch benaderen: hij moet diens ervaringswereld binnengaan en zo onbevooroordeeld mogelijk luisteren naar de verschijnselen in die wereld. Daarbij past het citaat van Binswanger. Ieder individu bepaalt zelf, door hoe hij denkt, handelt en voelt, welke tijd en ruimte hij ervaart. Voor Yalom betekende dit uiteindelijk dat zijn psychotherapie ging bestaan uit het zoeken welke (nieuwe) psychotherapie zijn nieuwe patiënt nodig had.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Niemand geeft aan anderen zijn geld weg, iedereen doet dat wel met zijn tijd en zijn leven.

Michel de Montaigne in De hele wereld speelt komedie (2001)

De maatschappij wil het liefst dat je je met hart en ziel inzet voor een relevante beroepsopleiding en daarna voor je werk of je werkgever. Kasteelheer Michel de Montaigne vond al in de zestiende eeuw dat we juist in eerste instantie onze talenten moesten ontwikkelen voor ons eigen leven: ‘Bij jezelf ligt werk genoeg, zoek het niet verder weg.’ En hij was ook niet gevoelig voor een beroep op het ‘algemeen belang’: ‘De meeste regels en voorschriften in deze wereld verdrijven ons uit onszelf en jagen ons voor het nut van het algemeen de marktplaats op.’ En zo gebruiken we onze talenten niet voor onszelf maar voor degenen aan wie wij ons ‘onderwerpen’. Vooral ‘hoofdarbeiders’ hebben het moeilijk, want hun geest gaat tijdens het werken voor een ander al gauw creatief en enthousiast met hen op de loop. Als je dan toch moet werken, kun je de dingen daarom, aldus Montaigne, maar beter zonder hartstocht doen.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Wat is een goed recept voor concentratie?

Joke J. Hermsen in Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst (2009)

Joke Hermsen ontdekt dat ze in een vakantieachtige omgeving in Italië productiever is dan in haar werkkamer thuis. Daar hoort ook bij dat ze voor de vorm achter een bureau gaat zitten, maar vaak urenlang ligt te mijmeren en half te slapen op de bank. Maar na een paar uur weet ze plotseling hoe ze verder moet en heeft het lanterfanten haar juist verder gebracht. Ze komt uiteindelijk tot een ‘bereidingswijze’ voor concentratie met acht ‘ingrediënten’:
1. Vertrekt naar een plek die je niet of nauwelijks kent.
2. Zorg ervoor dat er geen internet, televisie of radio is.
3. Ga niet de hele dag op stap.
4. Laat je niet uit je dagritme halen door bezoek.
5. Zorg voor een kamer met uitzicht.
6. Richt je aandacht op slechts één project.
7. Geef toe aan de verveling.
8. Verstop de klok en maak de tijd cyclisch.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Als de verveling je bezoekt, ga er dan in onder.

Joseph Brodsky in ‘De lof der verveling’ (Ned. vert. in Optima, 53, 1997)

Iedereen wordt onvermijdelijk gekweld door verveling, meent de Russisch-Amerikaanse dichter Joseph Brodsky. Zelfs je vrienden, je geliefde en jijzelf gaan je uiteindelijk vervelen. De meest mensen zijn dan geneigd voor de verveling op de vlucht te gaan: verhuizen, een andere baan of een nieuwe liefde. Anderen blijven zitten waar ze zitten, maar ontsnappen aan de saaiheid van hun bestaan met alcohol, almaar nieuwe cursussen of een therapie. Maar uiteindelijk zul je ook dan op zekere dag weer wakker worden met hetzelfde lusteloze gevoel. Dan kun je weer van voren af gaan beginnen met haastige veranderingen, maar volgens Brodsky is er nog een andere, ‘heldere en goedkope’, manier om de verveling het hoofd te bieden: ‘Verdrink erin, ga tot de bodem.’ In de bewust doorleefde verveling weerspiegelt zich de ‘pure, onversneden tijd in al zijn zinloze, eentonige glorie’. En dat is, zo denkt Brodsky, alleen maar goed voor je ‘geestelijk evenwicht’. En misschien ook wel voor de rest van de mensheid, die nog al te lijden heeft onder al die mensen die op luidruchtige, of zelfs gewelddadige, wijze bezig zijn de verveling te verdrijven.

Tevens verschenen op de Levenskunstkalender © Veen Media

Ritme is discipline en vrijheid in één.

Marli Huijer in Ritme (2011)

De voormalige Denkster des Vaderlands Marli Huijer (1955) werd op een ochtend wakker met deze zin die voor haar de pointe van haar boek samenvatte. Het werd daarom de openingszin van dit boek, waarin het thema ritme vanuit allerlei invalshoeken wordt belicht. Met ritme bedoelt zij een gezamenlijk leefritme, van dag en nacht, van seizoenen, van werk en plezier, waarvan de teloorgang volgens haar een groot politiek probleem is en de samenleving kan ontwrichten.
Nu zijn veel mensen geneigd om bij ritme vooral te denken aan discipline: je houden aan een tijdsordening, of je daar nu op dat moment zin in hebt of niet. Maar ritmes beschermen ons ook tegen het ‘eindeloze vullen van de tijd’, zoals ze dat zegt in haar latere boek Discipline (2013). Ritmes geven ons de vrijheid om af en toe ‘nee’ te zeggen, ‘om op vaste momenten rust te nemen, niets te doen of te zwijgen’. Deze vrijheid wordt juist mogelijk gemaakt door de discipline die nodig is om je aan die ordening te houden. Juist nu er geen door kerk of staat opgelegde ordening meer bestaat, zijn we anders niet in staat ons teweer te stellen tegen de eis om op elk moment van de dag productief te zijn en ‘even’ je best te doen om een onmogelijke deadline toch te halen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Als je onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.

Ludwig Wittgenstein in Tractatus Logico-Philosophicus (1922, 1998, 6.4311)

Vlak voordat hij in paragraaf 7 zal zeggen dat je moet zwijgen over de dingen waarover je niets kunt zeggen, houdt Wittgenstein zich in de Tractatus bezig met de dingen die er werkelijk toe doen: ethiek, leven en dood, en God. Zo beweert hij dat de dood geen gebeurtenis in het leven is, dat wij de dood niet ervaren. Ons leven heeft geen einde, op dezelfde wijze als waarop we de grenzen van ons gezichtsveld niet zien.
Maar met de constatering dat wie eeuwig wil leven, in het heden moet leven, zijn we er nog niet. Er bestaat immers geen enkele garantie voor de onsterfelijkheid of het eeuwig overleven van de menselijke ziel na de dood. Maar het aannemen van een onsterfelijke ziel lost het raadsel ook helemaal niet op. Het eeuwige leven zelf is net zo’n groot raadsel als ons huidige leven. ‘De oplossing voor het raadsel van het leven in ruimte en tijd ligt buiten ruimte en tijd.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een filosoof heeft nooit meer dan één ding te zeggen …

Henri Bergson, geciteerd in Joke Hermsen – Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst (2009)

Voor de Franse filosoof en Nobelprijswinnaar voor de literatuur (1927) Henri-Louis Bergson (1859–1941) was dat ene ding wat hij te zeggen had ‘de tijd als duur’, maar hij verzucht in het vervolg op het citaat: ‘… en dan nog heeft hij eerder geprobeerd het te zeggen dan dat hij het werkelijk gezegd heeft.’
Volgens Bergson had de klassieke natuurwetenschap eigenlijk een ‘cinematografische opvatting’ van de tijd, als een reeks foto’s van de stand van zaken, die achter elkaar geplakt en op het ritme van de klok beweging suggereren. Daartegenover plaatst hij de tijd zoals wij die als mens op ieder moment ervaren, de reële tijd, een ononderbroken, heterogeen, dynamisch én onomkeerbaar gebeuren. Zo komt de tijd in ons innerlijk, in ons bewustzijn op ons over: een voortdurende stroom van verandering en vernieuwing. ‘Er bestaat geen gemoedstoestand, hoe eenvoudig ook, die niet telkens verandert, omdat er geen bewustzijn zonder geheugen is, geen voortzetting van een toestand zonder de toevoeging van de herinnering van voorbije momenten aan het tegenwoordige gevoel.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We hebben geen tijd, hoewel we haar in overvloed winnen.

Hartmut Rosa in Beschleunigung. Die Veränderung der Zeitstrukturen in der Moderne (2005)

Lange tijd hebben filosofen gedacht dat nieuwe technologie ons steeds meer (vrije) tijd zou opleveren. De Engelse filosoof en wiskundige Bertrand Russell dacht dat daar de oplossing lag voor veel maatschappelijke problemen. In de toekomst zouden we nog maar een paar uur per dag hoeven te werken, en daar zouden we ook niet zo moe van worden dat we in onze vrije tijd alleen nog maar energie hadden voor oppervlakkig vermaak.
Nu lijkt dit tijdperk aangebroken te zijn met de razendsnelle (digitale) communicatie en productie, maar volgens de Duitse socioloog Hartmut Rosa (1965) is het de ‘ongemakkelijke paradox van de moderne wereld’ dat we niet lijken te kunnen genieten van die vrijgekomen tijd en meer dan ooit gebukt gaan onder tijdgebrek. Volgens Marli Huijer, die Rosa citeert in Discipline – Overleven in overvloed, hebben we daarom meer dan ooit behoefte aan discipline op dit terrein. Vroeger bepaalden instanties buiten ons op welk moment van de dag we moesten ophouden met werken of leren, maar nu moeten we dat zelf bepalen. We moeten leren (op) tijd te stoppen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

We hebben tijd, te veel tijd, om verontrustende vragen te stellen.

Irvin D. Yalom in Existential psychotherapy (1980)

Volgens de Amerikaanse existentiële psychotherapeut en romanschrijver Irvin D. Yalom (1931) moet een burger van de hedendaagse geürbaniseerde, geïndustrialiseerde, seculiere wereld het leven tegemoet treden zonder een op religie gebaseerd kosmisch betekenissysteem en losgerukt van de natuur en de gang van het eenvoudige leven. Dat levert hem/haar veel problemen op, van angst tot somberheid, ook omdat voor veel mensen hun belangrijkste dagbesteding (werk) geen intrinsieke waarde heeft.
Het dilemma is dat twee ware beweringen onveranderlijk tegenover elkaar lijken te staan:
1. De mens lijkt zin of betekenis nodig te hebben.
2. De existentiële vrijheid betekent dat het enig wat absoluut vaststaat, is dat er geen ‘betekenis’ gegeven is, geen veelomvattend, visionair plan voor het universum.
Voor een atheïst als Yalom is het probleem dus: hoe vindt een wezen dat zin nodig heeft, zin in een universum zonder zin?
De meeste westerse theologische en atheïstische systemen lijken het volgens Yalom over één ding eens: het is goed en juist om je onder te dompelen in de stroom van het leven. Als mogelijke seculiere activiteiten die mensen het gevoel van een levensdoel geven, noemt hij altruïsme, toewijding aan een goed doel en creativiteit.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De tijd brengt de geest van zijn plannen af.

Antiphon

Hoewel de geleerden het niet eens zijn of Antiphon de sofist en Antiphon van Rhamnus een en dezelfde persoon zijn, wordt van een zekere Antiphon (5de eeuw v.Chr.) gezegd dat hij een schild op zijn huis liet aanbrengen waarop hij claimde dat hij ‘gekwelden’ met woorden kon genezen. Daarmee zou je hem de eerste psychotherapeut kunnen noemen.

Hij zag deze ‘kunst om verdriet te genezen’ (technè alupias) naar analogie van de methode waarmee artsen zieken behandelen. Dicht bij de agora in Corinthe hield hij praktijk om door verdriet getroffenen beter te maken door middel van spreken. Hij vroeg eerst naar de oorzaken van de kwelling en vervolgens ‘ontlastte en troostte’ hij zijn patiënten met zijn gave van het woord. Overigens achtte hij deze kunst uiteindelijk beneden zijn stand en hij besloot zich te richten op de studie van de retorica.
In het citaat verwijst hij naar het effect van bezinning op iemand met boze plannen. ‘In de aarzeling ligt de mogelijkheid dat het ook niet gebeurt.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Tijd is leven.

Thich Nhat Hanh in Stilte – Luisteren in een wereld vol lawaai (2015)

Toen de van oorsprong Vietnamese boeddhist Thich Nhat Hanh (1926) tot novice was gewijd, moest hij vele korte verzen uit zijn hoofd leren. Het eerste vers dat hij leerde, ging als volgt:
‘Ik word wakker en glimlach,
24 gloednieuwe uren liggen voor me.
Ik neem me voor ieder moment volledig te leven
en alles wat is met mededogen te bekijken.’
Volgens Thich Nhat Hanh zijn dit soort verzen zeer geschikt als hulpmiddel bij de beoefening van mindfulness. Bij de eerste regel adem je in, bij de tweede uit, bij de derde weer in enzovoort. Inhoudelijk richt het vers je aandacht ‘op de heilige dimensie van datgene waarmee je bezig bent’.
Veel mensen gunnen zichzelf dit soort ‘luxe’ bezigheden niet, want immers: ‘tijd is geld.’ Voor Thich Nhat Hanh is tijd echter veel meer dan dat: ‘Tijd is leven.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De god van de Chronos is een tiran.

Anselm Grün in Boek van levenskunst (2002, 2003)

In het denken over tijd maakten de oude Grieken onderscheid tussen chronos en kairos. Volgens Anselm Grün (geb. 1945), benedictijner pater en productief auteur van spirituele geschriften, onderwerpen wij ons in het Westen aan Chronos, de god van de tijd die meetbaar is. Dit is de tijd van het timemanagement en de stipte afspraken die ons dwingt ons leven ‘in een nauw korset te persen’.
Het schijnt dat een oude indiaan ooit tegen een energieke blanke zakenman heeft gezegd: ‘Jullie hebben horloges, wij hebben de tijd.’ Dan had deze indiaan het over de god die Kairos heet, oftewel het gunstige ogenblik, ‘de tijd die aangenaam is’. Kairos was het jongste kind van oppergod Zeus en personifieert volgens Phaedrus in de Fabels van Aesopus: ‘het korte moment dat daden mogelijk zijn. / Om resultaten niet mis te lopen door getreuzel.’ Grün wijst ook op het Bijbelboek Prediker (3:1-4), waarvan de auteur volgens hem de Griekse wijsheid heeft verbonden met die van Israël, waarin te lezen valt: ‘Alles heeft zijn uur, alle dingen onder de hemel hebben hun tijd.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De tijd van het verleden is het geheugen, de tijd van het heden is de contemplatie, de tijd van de toekomst is de verwachting.

Augustinus in Belijdenissen

De Belijdenissen van kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) zijn in verschillende opzichten een mijlpaal in de geschiedenis. Zij vormen om te beginnen de eerste autobiografie, die met soms genadeloze eerlijkheid vertelt over de eigen gedachten, gevoelens en gedragingen van de auteur. Daarnaast wordt in de Belijdenissen voor het eerst in de geschiedenis van de filosofie serieus over De Tijd nagedacht. Een van Augustinus’ beroemde uitspraken in dat verband luidt: ‘Wat is de tijd? Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.’ Aanleiding voor hem is de vraag waar God was voordat hij de hemel en de aarde maakte, en in het verlengde daarvan: waarom God het nodig achtte een wereld te scheppen.
Na maanden van contemplatie komt Augustinus tot de gedachte dat er alleen maar heden, tegenwoordige tijd, bestaat, maar dat de menselijke ziel daarin drie aspecten kan onderscheiden: het heden van het verleden, het heden van het heden en het heden van de toekomst. Deze aspecten corresponderen met drie vermogens van de ziel: het verleden met de herinnering, het heden met de waarneming en de toekomst met de verwachting.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

… de tijd, de bondgenoot van de waarheid …

Arthur Schopenhauer in Dat ben jij – Over de grondslag van de moraal (1841)

Op zoek naar het fundament voor een ethiek vraagt de Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788–1860) zich af wat ons mensen ertoe brengt om af te zien van ons aangeboren egoïsme en in plaats daarvan het goede te doen. Tot zijn grote ergernis won hij met zijn antwoord Über die Grundlage der Moral niet de prijsvraag van de Koninklijke Deense Academie van Wetenschappen. Maar als je je er door hem van laat overtuigen dat de grondslag van de moraal gelegen is in het medelijden met andere levende wezens en dat je daarmee een vorm van onsterfelijkheid kunt bereiken, dan heeft Schopenhauer gelijk met de uitspraak in het citaat. Want de juryleden van die Deense prijsvraag zijn reeds lang vergeten en Schopenhauers gedachtegoed heeft de tijd overleefd.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Ieder mens bevindt zich eenzaam in zijn eigen heden.

Harry Mulisch in Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1987)

De in 2010 overleden schrijver en denker Harry Mulisch was naar eigen zeggen nieuwsgieriger naar de laatste bevindingen van de natuurwetenschappen dan naar de nieuwste roman van een Nederlandse schrijver. Het hoogtepunt van de kruisbestuiving tussen literair meesterschap en een unieke visie (op alles) is zijn Compositie van de wereld (1980), volgens sommigen het werk van een krankzinnige poseur, volgens anderen qua filosofische genialiteit alleen vergelijkbaar met Plato en Aristoteles.
Op vele plekken heeft Mulisch zich ook expliciet uitgelaten over wat volgens hem het schrijverschap is: een mythisch gebeuren, waarin de tijd overwonnen wordt. In een mensenleven is het ruimtelijke steeds ook het tijdelijke. Het is bekend dat als je naar de sterrenhemel kijkt je diep in het verleden kijkt, maar ook dat het zonlicht er acht minuten over doet om de aarde te bereiken: ‘zeven minuten geleden kan zij gedoofd zijn.’ Maar ook als we iemand vlakbij ons zien of horen is dat voor die persoon zelf inmiddels al (driehonderdmiljoenste resp. driehonderddertigste seconde) verleden tijd. Vandaar die eenzaamheid in ons eigen heden.‘Een gemeenschappelijk nu wordt alleen door middel van de seksualiteit bereikt.’ Maar onsterfelijk wordt hij die als Orpheus met zijn lied het hart doet smelten van Charon en op zoek kan naar Eurydike in de onderwereld.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Kunst kan ons tijd besparen – en ons leven redden …

Alain de Botton & John Armstrong in Kunst als therapie (2013)

In hun prachtig vormgegeven boek bespreken Alain de Botton en John Armstrong eerst de zeven functies die kunst kan vervullen. Behalve dat kunst ons helpt te herinneren, ons hoop geeft, ons leed verzacht, ons inzicht geeft in ons zelf, ons in aanraking brengt met het vreemde (waardoor we ons ontwikkelen) en ons het bekende opnieuw leert waarderen, helpt kunst ons onszelf in balans te brengen. Met dat laatste krijgt de kunst ook zijn tijdbesparende en levensreddende functie. Als het goed is herinnert kunst ons ‘op het juiste moment en intuïtief … aan het belang van evenwicht en goedheid, waarvan we nooit mogen veronderstellen dat we er al genoeg van weten’. Volgens De Botton en Armstrong vinden we dergelijke morele boodschappen (die ons betere ik naar voren brengen) ook in kunstwerken die ons in eerste instantie niks zeggen, zoals een Koreaanse ‘maanvaas’, waarvan zij een afbeelding hebben opgenomen. Voor iemand die uit kwetsbaarheid arrogant is of voortdurend bezig is met zijn status, kan bijvoorbeeld zo’n prachtig, bescheiden gebruiksvoorwerp ontroerend en bemoedigend zijn, en aanleiding om zijn leven te veranderen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.

Ed. Hoornik in ‘Op school stonden ze op het bord geschreven’ (1952)

Het latere werk van de dichter Eduard (Ed) Jozef Antonie Marie Hoornik (1910–1970) is sterk getekend door zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog als gevangene in Vught en Dachau. Al voor de oorlog was Hoornik fel gekant tegen het nazisme, waarover hij onder meer het waarschuwende gedicht ‘Pogrom’ (1939) schreef, met de beroemde slotregel: ‘het is maar tien uur sporen naar Berlijn.’

In het gedicht ‘Op school stonden ze op het bord geschreven’ zet Hoornik een bekende tegenstelling uit de filosofie uiteen: ‘het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; / hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, / de ene werkelijkheid, de andre schijn.’ Behalve leegte, strijd en dood is ‘hebben’ ‘hard’, ‘lichaam’, ‘naar de aarde hongeren en dorsten’. Daar tegenover staat het zijn:
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

De Toekomst is het tijdelijke bij uitstek.

C.S. Lewis in Brieven uit de hel (1942, 1948, p. 81)

The Screwtape Letters uit 1942 is een van de bekendste boeken voor volwassenen van de Ierse schrijver C.S. Lewis (1898-1963). Het bevat 31 brieven van een van de medewerkers van de duivel (‘Onze Vader Beneden’), die een nieuwe medewerker van het diabolische bedrijf de fijne kneepjes van het bederven van zielen uitlegt. Zo legt deze ‘Schroefstrik’ (zoals hij in de Nederlandse vertaling heet) uit dat mensen weliswaar leven in de tijdelijkheid, maar dat de ‘Vijand’ (= God) de mens bestemd heeft voor de eeuwigheid. Daarom wil de Vijand dat mensen zich daarop richten, of op het heden, ‘het punt waar tijd en eeuwigheid elkaar raken’. Voor de medewerkers van de duivel is het daarom zaak mensen te verleiden in het verleden te leven, of beter nog: in de toekomst, want ‘van alle dingen lijkt de toekomst het minst op de eeuwigheid’. Alle driften van de mens gaan toch al die richting op, zodat denken aan de toekomst vele ondeugden – zoals angst, gierigheid, wellust en eerzucht – aanwakkert. Voor de mens is de toekomst onbekend en dus verliest hij zich in iets wat niet bestaat en daarmee door en door onbestendig is. Schroefstrik claimt dat de duivel ook achter alle ideologieën zit die de verwachtingen van mensen richten op de Toekomst.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media