Wonder

Het wonder van het geloof is dat het mogelijk is om helemaal vanaf het nulpunt weer aan het leven te beginnen.

Slavoj Žižek in Geloof (2001)

De ‘Elvis van de cultuurfilosofie’ wil voor het atheïsme strijden, maar de ondertitel van zijn boek over The Fragile Absolute luidt: ‘Of: waarom het christelijke erfgoed de moeite waard is om voor te strijden’. Hij meent namelijk dat de enige weg naar het atheïsme door het christendom heengaat, want veel atheïsten ruilen God als externe garantie voor betekenis gewoon in voor de natuurlijke noodzakelijkheid of de evolutie. Daarin is dus geen plaats voor dat wonder van het geloof, namelijk dat het mogelijk is om helemaal opnieuw te beginnen, ‘kortom om de eeuwigheid zelf (dat wat we altijd-al zijn) te veranderen’.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Om weer een geheel te worden, moet je eerst de helft willen zijn.

Martha Nussbaum in De breekbaarheid van het goede (1986)

In haar subtiele en kritische interpretatie van het Symposium van Plato, de dialoog over de liefde, bespreekt de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) onder andere de theorie van komediedichter Aristofanes. Deze krijgt later het woord dan de bedoeling is, want hij krijg eerst hevig de hik.

Volgens Aristofanes waren wij ooit volmaakte, onafhankelijke wezens, ‘gelijk in elke richting’. Maar vanwege onze hybris hebben de goden ons in tweeën gesneden en ons hoofd omgedraaid, zodat we in de spiegel altijd het ‘grillige snijvlak’ zien. Onze enige hoop op heling is gelegen in hereniging met onze ‘wederhelft’ in de liefde, als het even kan in daadwerkelijke versmelting. We moeten die passende ander alleen nog even vinden. Als dat gebeurt, is dat een wonder.

Maar volgens Nussbaum veronderstelt dit nog een ander, groter wonder. Want veel denkende mensen, waaronder Socrates, hebben een hekel aan hun onhandige lichaam en ‘dat tekortschietende, onregelmatige uiterlijk’. Maar pas wie bereid is zichzelf als de helft te zien van iets volmaakts, kan weer een geheel worden.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Een gebeurtenis heeft, per definitie, iets wonderbaarlijks.

Slavoj Žižek in Event – Filosofie van de gebeurtenis (2014)

De cultuurfilosofische ‘rockster’ Slavoj Žižek (1949) buigt zich in dit boek over de gebeurtenis an sich, en al meteen blijkt die een ‘vicieuze structuur’ te hebben. Het gebeurteniseffect bepaalt namelijk met terugwerkende kracht zijn oorzaken of redenen. Een van de voorbeelden van een gebeurtenis is verliefd worden. Verliefd word je niet om dat je daar specifieke redenen voor hebt, zoals zijn of haar lippen, of zijn of haar glimlach, maar omdat je van hem of haar houdt, vind je die lippen of die glimlach aantrekkelijk.
Anders is volgens Žižek ook niet goed te begrijpen waarom we ons in al onze kwetsbaarheid blootgeven aan onze geliefde: ‘wanneer we samen naakt zijn, kan een cynisch lachje of opmerking van onze partner charme doen omslaan in spot.’ En hij gaat verder: ‘Liefde impliceert absoluut vertrouwen: door van een ander te houden geef ik hem of haar de macht om mij kapot te maken, in de hoop en het vertrouwen dat hij of zij die macht niet zal gebruiken.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Leven is uiteindelijk zwichten …

Cornelis Verhoeven in De resten van het vaderschap (1975)

Toen Cornelis Verhoeven (1928–2001) nog ‘gewoon’ leraar klassieke talen was, had hij al de P.C. Hooftprijs gekregen voor zijn filosofische essays (in 1978). Uiteindelijk werd hij toch nog hoogleraar wijsbegeerte, aan de Universiteit van Amsterdam. In de bundel overpeinzingen waaruit het citaat afkomstig is, staan twee bijzonder persoonlijke stukken: over de dood van zijn vader en over de geboorte van zijn zoon. Misschien dat Verhoeven daarom in een stemming was die hem tot een bijna lyrische ‘verantwoording’ bracht, die begint met de woorden: ‘Pogingen om nuchter te blijven zijn tot mislukken gedoemd.’ Waar wij in ons leven, ‘lang voor dood en ouderdom’ uiteindelijk voor ‘zwichten’, is de ‘lyrische meerwaarde van het bestaan’. Het gaat daarbij niet om de buitengewone creativiteit die aan een enkeling is voorbehouden of om een of ander ‘opgewonden idealisme’, maar om ‘een gegeven dat zich in de lauwe soberheid van een gewoon en ten dode opgeschreven bestaan met onweerstaanbare kracht aandient’. Die ‘lyrische meerwaarde’ ervaart hij bijvoorbeeld aan de wieg van zijn kind: ‘Bij het zien van een wonder praten we niet, maar zeggen we: kijk.’

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media

Je zou kunnen zeggen dat ‘het eeuwige mysterie van de wereld haar begrijpelijkheid is’.

Albert Einstein in ‘Physics and reality’ (1936)

Een citaat met de strekking dat het een eeuwig mysterie is dat de wereld begrijpelijk is, wordt vaak toegeschreven aan Albert Einstein (1879–1955), maar in de bron staat de uitspraak tussen aanhalingstekens. Dat kan twee dingen betekenen: hij presenteert het als een (nieuw) aforisme, of hij citeert (uit het hoofd) Immanuel Kant. Van deze laatste zegt hij namelijk in de volgende zin van het artikel dat het een van de grote ontdekkingen van Kant is dat het zinloos zou zijn om te denken dat er een wereld buiten ons bestond als die niet begrijpelijk zou zijn. Einstein verdedigt hiermee een positie die we realisme noemen, namelijk dat de buitenwereld onafhankelijk van ons bewustzijn of onze wetenschappelijke theorieën werkelijk bestaat. De meeste ‘gewone’ mensen hangen, meestal zonder dat te weten, een dergelijk realisme aan. Maar onder invloed van de kwantummechanica gingen natuurkundigen twijfelen aan de onbetwijfelbaarheid van dit uitgangspunt. Uit hun experimenten leek je te kunnen opmaken dat verschijnselen als licht pas eigenschappen kregen (deeltjes of golf) doordat je ze op een bepaalde wijze onderzocht. Daarmee werd de wereld relatief ten opzichte van onze theorieën erover. Als je Einstein volgt, zou je kunnen zeggen dat het een wonder is dat de werkelijkheid zich iets aantrekt van onze pogingen om haar te begrijpen.

Tevens verschenen op de Filosofiekalender © Veen Media